Enkele weken geleden schreef ik over een gewaagd OV-plan in Haarlem: een tunnel van zuidoost naar noord, dwars onder het centrum en het station door. Diezelfde tunnel, die er vast nooit komt, is de rode draad in de aflevering van vandaag. Ik liep namelijk de beoogde tunnelroute; niet als een mol in de grond, maar gewoon op het Haarlemmer aardoppervlak. Dat het daar soms ook behoorlijk donker was, ligt aan het seizoen.
Over OV ga ik het in dit stukje nog slechts sporadisch hebben. Haarlem geeft me meer aanleiding om te mijmeren over mijn voorzaten van moederszijde, waarvan ik er in het vorige stukje al twee noemde.
Hier, in het noordelijke deel van Schalkwijk, moet ooit de bus de grond in zakken. De fotograaf zou wel hetzelfde willen doen. Dit buurtje is het aanzien niet waard: een somber samenraapsel van een ziekenhuis, een hotel (met lullig molentje op de parkeerplaats), kantoorflats en die vreemde bemoste huisjes rechtsboven.
Van dat punt gaat de tunnel naar het centrum, onder een gebied door waar men meer dan drie eeuwen lang zijn inkomen heeft verdiend met tulpen. De wijk heet daarom tegenwoordig: Rozenprieel.
In de Gouden Eeuw lag ten zuiden van Haarlem een gordel van tulpentuintjes. Die was een van de bakermatten, zo niet hét broeinest van de tulpenspeculatiegolf in de winter van 1636 / 1637. Het werd een zwarte, hoewel kleurrijke, bladzijde in de vaderlandse geschiedenis.
100 jaar geleden had de succesvolle en prominente tulpenkweker Ernst Krelage (1869-1956) hier een – letterlijk en figuurlijk – florerende kwekerij. In de jaren dertig zwichtte hij voor de oprukkende bebouwing en beëindigde zijn bedrijf. Hij ging zich geheel wijden aan de geschiedschrijving van de bloembollenteelt in Nederland. En publiceerde onder meer een boek over de pamfletten over de tulpenwindhandel. Ik bestudeerde het in 2004 en zag dat Krelage er niet het allerlaatste woord over gezegd had. Ik heb er zelf toen het mijne aan toegevoegd.
Ik kan het niet nalaten, een paar tellen stil te staan bij mijn voorganger bij het onderzoek van die fascinerende pamfletten. De foto van Krelage is afkomstig van zijn biografie op de site van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis.
Het Houtplein met een kunstwerk van de gebr. Schietekat: opgestapelde telefooncellen. Daarop staat (niet duidelijk in beeld) de formule E=cm2, die erbij schijnt te horen.
Haarlem, Tempeliersstraat, bekend uit de busboekjes. Op de achtergrond de St. Bavo Basiliek uit 1898, waarover mijn grootmoeder, Clara Gijzen, altijd vertelde:
Ik moest vaak naar de preek met mijn kleine broertje, je ome Ru. Dan was er natuurlijk altijd collecte. Nou was dat altijd een heel gehannes met dat kerkenzakje, en de kerkgangers lieten wel eens een cent op de grond vallen. Daar zaten Ru en ik altijd op te figeleren, want zo’n cent rolde onder een bank en de mensen gingen er dan niet uitgebreid naar zoeken tijdens de dienst. Dan stuurde ik hem erheen, terwijl ik zelf met een schijnheilig bakkes bleef doorzingen. Hij was lekker klein, hij kon gemakkelijk langs al die banken.
Soms hadden we een halfje, maar ook wel eens een 2,5 centstuk; die had je toen nog. We kochten er zoethout van; heerlijk: ik proef het nog! We keken na de dienst ook wel bij de bankjes van de rijkeren. Daar lag wel eens een stuiver of een dubbeltje. Dan had je een goede vangst!
Maar er liep een vent rond, die had een levensgrote rode sjerp om. ‘Eerbied in Gods huis’, stond er op, met grote letters. Die moest de orde handhaven in de kerk. Als die je snapte, dan was je zuur! Ja, die was natuurlijk zelf op die dubbeltjes uit! Dus als ik hem zag aankomen, siste ik tegen mijn broertje: ‘Kijk uit Ru, daar heb je Eerbied-in-Gods-huis!’ Wij noemden hem altijd Eerbied-in-Gods-huis; ik mag omver vallen als ik me nog herinner, hoe hij in werkelijkheid heette.
Een beetje google’en en je vindt een paar plaatjes van zo’n Eerbied-in-Gods-huis (het was een soortnaam). Ze hadden niet alleen een sjerp, maar ook een compleet uniform, een hoed en een stok, waarmee ze in het uiterste geval echt sloegen. Officieel heetten ze: suisse (naar de Zwitserse garde in het Vaticaan), maar in het Antwerpse slang stonden ze bekend als: hondenslager.
Bij het Klein Heiligland ligt het Vrouwe- en Antonie Gasthuys. Het hofje bezit huizen uit de 17e en 18e eeuw en een wonderlijk groen groeisel.
De Haarlemse binnenstad bestaat uit een labyrint van gezellige straatjes, stegen en steegjes. Hopelijk storten er niet al te veel huizen in, als ze die bustunnel gaan graven.
Deze twee geveltjes langs de Gedempte Oude Gracht staan bekend als de moeder en de dochter.
De vleeshal uit 1604; thans expositieruimte
De Grote Markt, met het standbeeld van Laurens Jansz. Coster. Alleen in Haarlem geloven sommigen nog dat hij de boekdrukkunst heeft uitgevonden. Elders wordt zelfs aan zijn bestaan getwijfeld. Over het standbeeld laat ik mijn oma graag weer aan het woord.
Ik vroeg dan aan mijn moeder: “Waarom heeft die man een A in zijn hand?” En dan zei ze, zo schamper: “Dat is de A van Arremoe, kind. Dat is het eerste wat je ziet als je getrouwd bent, en hier het stadhuis uitkomt. Een leven van arremoe, dat is je voorland”.
Altijd als ik hier langsloop, denk ik aan mijn overgrootmoeder, Clara Hemmen. Ik heb haar nooit gekend, zij stierf meer dan tien jaar voor mijn geboorte, maar ik moet mijn nietsontziende, verwoestende zwartgalligheid van haar geërfd hebben.
Sinds de nazomer van 2005 denk ik hier ook altijd aan de teloorgang van het archiefbedrijfje dat ik toen nog diende als werknemer, zo niet: loonslaaf. Toen werd in dit stadhuis een belangrijk contract getekend: 12 mensjaren werk, door mijn collegae en mij te verrichten in stoffige archiefbewaarplaatsen onder een schier Dickensiaans regime. Desondanks was de ondertekening een bijna gezellige gebeurtenis, met gebak en welwillende woorden over & weer. Ik had die dag het gevoel te lopen over het ijs van één nachtje lichte tot matige vorst. Groot onheil beklemde mijn borst, bijna net zo groot als mijn overgrootmoeder hier gevoeld moet hebben over haar huwelijksleven.
Kort daarop deed de oude directeur (58) het bedrijf over aan zijn opvolger (59). Wij gniffelden: jong bloed in de zaak!
Het lachen verging ons snel. Met het contract was het nodige aan de hand, met de nieuwe directeur nog meer. Ik zal er niet in detail op ingaan, maar feit is, dat de overeenkomst medio 2006 verscheurd werd, de eens zo bloeiende firma in surseance van betaling raakte en vrijwel al het personeel ontslagen werd. Behalve ik: ik had de bui zien hangen en had al een goed heenkomen gezocht. Deze keer had ik gelijk met mijn pessimisme. En ja: ook deze anekdote werd gespeld met die A van Arremoe.
Over archief gesproken: de 14e-eeuwse Janskerk herbergt tegenwoordig het Noord-Hollands archief
Net als lijn 51 zijn we op weg naar het station.
Architect D.A.N. Margadant tekende voor het enige Nederlandse station in Art-Nouveau-stijl. Het is 101 jaar oud. En oh, het is best mooi hoor, en best goed onderhouden, en het fotografeert leuk, vooral als de zon even tevoorschijn wil komen. Maar het is toch een tikje vergane glorie. Zoals heel Haarlem; dat tunnelrapport heeft gelijk.
We betreden Haarlem Noord. Ook de lange winkelgalerij langs de Cronjéstraat ziet er op de foto grootser en mondainer uit dan in werkelijkheid.
'De Ripperda’, waar uw fotograaf school voor een winterse bui, heeft ruim 100 jaar gefunctioneerd als kazernecomplex. De kazerne werd verbouwd tot appartementen, er werd wat nieuwbouw gepleegd op het oude exercitieterrein en er is ook nog wat groen overgebleven. “The Ripper”, zal het misschien wel heten in de Haarlemse volksmond; tenminste, dat zou ik me kunnen voorstellen.
Wigbolt Ripperda was tijdens het Beleg van 1573 legeraanvoerder, en kon niet verhinderen dat Haarlem in handen viel van de Spaanse vijand. Op 16 juli van dat jaar ging Ripperda’s kop eraf; het gebeurde op de Grote Markt waar we net waren.
Ik mocht mijn Haarlemse oma graag pesten met het feit dat Leiden gewonnen had van Spanje (zij het in de blessuretijd van de verlenging), terwijl Haarlem een nederlaag leed. Oma speelde dan Kenau Simonsdochter Hasselaar uit als sterke troef. Zij was onwetend van het feit dat moderne geschiedkundigen haar rol bij de strijd verwaarloosbaar achten.
L.J. Coster; S.K. Hasselaar; vooral in Haarlem hebben historici gedaan wat zij zo graag doen: ontluisteren en debunken. De Leidse heldin van het Beleg van 1574, Magdalena Moons, staat na onderzoek toch nog min of meer overeind, maar Haarlem hééft eenvoudigweg geen helden.
Schoten was in vroeger tijden een zeer landelijke gemeente ten noorden van Haarlem. In de periode 1920-1925 verviervoudigde het inwonertal tot 12.000; Schoten werd een tuindorp van Haarlem. Die groei was wel het begin van het einde: in 1927 werd de gemeente ingelijfd bij haar grote zuster.
Mijn opa, Henk Lamberts, emigreerde na zijn huwelijk van Apeldoorn naar Haarlem en werkte een blauwe maandag op het gemeentehuis van Schoten. Daarna begon hij voor zichzelf en zette hier in de omgeving heel wat aardige villaatjes en huizenrijtjes neer. Ik heb me al een tijdje geleden voorgenomen, eens tot de bodem uit te zoeken wat precies, en waar, en wat er nog van staat. Maar het wil er niet van komen; behalve tijdgebrek speelt gebrek aan kennis van architectuur me parten.
Dit voormalige winkelhuis uit 1924, tegenover het Raadhuis, is in ieder geval van zijn hand, evenals de woning ernaast. De foto links is afkomstig uit het Vademecum der bouwvakken, aflevering maart 1927. Het blad wijdt een lovende bespreking aan het pand; volgens de scribent past het uitstekend in de landelijke omgeving. Het blad ergert zich verder aan ontsierende reclame die naderhand is aangebracht. Die is inmiddels verdwenen, evenals de telegraafpaal, het sprieterige boompje en ook de landelijke omgeving.
Alleraardigst zijn deze twee-onder-één-kapwoningen aan de Zaanenlaan, die toen een stuk rustiger was dan nu. Bij mijn pogingen, de verbruinde foto na te fotograferen, kon ik de auto’s niet buiten beeld houden, evenmin als de apparaten om de vierwielers te temmen.
Het Haarlem’s Dagblad van 13 januari 1928 klaagt in een uitgebreid artikel over ‘ontsiering der oude stad en de landelijke buitenwijken’ en geeft daarvan een aantal frappante voorbeelden. Deze door mijn grootvader ontworpen huizen behoren echter tot de de voorbeelden van hoe het óók kan. Ze hebben een ‘Mooi rhythme, zuivere verhoudingen, welbegrepen bouwkundige opzet’, vindt de krant.
Ik maak een zijsprongetje naar het Spaarne, een meter of 400 van de tunnelroute die ik nog steeds aan het belopen ben. Ook dit complex is gevloeid uit mijn grootvaders tekenpen. De opening ervan op zondag 4 mei 1924 was de gebeurtenis van het jaar in Schoten. Althans, dat zou ik kunnen opmaken uit de vele vierkante decimeters die de lokale kranten eraan besteedden; de feesttoespraken werden vrijwel woordelijk weergegeven.
Deze monumentale blikvanger bestond uit een café-restaurant, een zalencomplex, een showroom voor Studebaker-automobielen en vier woningen. Opnieuw het Vademecum der bouwvakken schreef in zijn editie van september 1926:
De architect kan met voldoening op zijn ontwerp terug zien, dat in strakke lijnen, frissche kleuren en logisch uitgewerkte details een aanwinst voor de gemeente Schoten is, niet alleen door de bestemming van den bouw doch tevens door het gunstig architectonisch aspect.
Het complex werd geëxploiteerd door de Gebr. Kok (N.V. Handelsmaatschappij Geko). Tegenwoordig is de gehele begane grond garage, waarbij Geko heeft plaatsgemaakt voor Ooms. Daarboven houdt Denksportcentrum Het Spaerne de herinnering in stand aan de tijd dat het gebouw het hart was van het Schotense verenigingsleven.
Ik schreef twee keer eerder over dit complex. In dit stukje liep ik er vergeefs naar te zoeken, In dit hervond ik het toch nog – helaas in de staat van lichte ontluistering die op de foto duidelijk te zien is.
Wat had ik het originele interieur graag eens bekeken! Zou ik van een goede fee voor een uurtje terugmogen naar het verleden, dan ging ik hier ergens in de jaren 30 een kogelflesje gazeuse drinken, met een gevulde koek erbij, op het terras (bij de klapdeuren rechts; zichtbaar op een foto in het Vademecum). Maar mijn grootvader zelf zou dat een onzinnige gedachte vinden: hij vond dat een mens in het nú moest leven, en niet te veel moest omkijken.
Daarom nu verder door Haarlem; vade mecum!
In de Gouden Eeuw stond hier al een voorloper van dit 18e-eeuwse Huis te Zaanen. Tegenwoordig kun je er ‘sterren plukken met beide voeten in de aarde’, ‘hemel en aarde verkennen zonder uw greep op de dingen te verliezen’ en profiteren van echte dialoog (…), doorbraken en wezenlijke vooruitgang’. Mits je een training boekt bij Houvast; niet door er even snel omheen te lopen tussen twee winterse buien door.
Achter dit gekke geveltje was ooit een tolhuis gevestigd, met een heuse slagboom over de Rijksstraatweg. Postkantoor is het ook nog geweest.
De namen van deze huizen weerspiegelen hoe aangenaam het leven kon zijn in zo’n tuindorp; vervulling van lang gekoesterde wensen. Deze huizen hebben de stoomtram naar Velsen – Beverwijk – Heemskerk – Castricum – Limmen – Heiloo – Alkmaar nog zien passeren.
Ziekenhuis of pillendoos?
Delftplein in de regen. Eindpunt van de noordelijke bustunnel, die nog minder kans heeft op realisatie dan die onder het centrum door.
Einde ook van dit reeksje!
Frans Mensonides
16 januari 2009
Er geweest: donderdag 20, zaterdag 22 november, dinsdag 2 december en donderdag Eerste Kerstdag 2008
© Frans Mensonides, Leiden, 2009.