De digitale reiziger doet desolate dorpen (2)
Soep lepelen in een vorkdorp; Beesd


<< naar thuispagina Frans Mensonides


 

Het Gelderse Beesd is de tweede pleisterplaats op onze reis door de twaalf provinciën aan de hand van Ellie Briks 52 mooie dorpen, een boek dat ik voor mezelf al ‘De dikke Brik’ gedoopt heb. OV-technisch is Beesd iets beter bereikbaar dan Slochteren, maar ook niet veel beter. Eens per uur stopt de Betuweboemel Dordrecht – Geldermalsen op het stationnetje dat de naam van het plaatsje draagt, maar een dik kwartier lopen buiten de bebouwde kom ligt. Zestien keer per dag doorkruist de buurtbus Leerdam – Geldermalsen het bijna 4000 inwoners tellende dorp – een te mijden kermisvoertuig; ik heb me er in 2001 al in doorelkaar laten hossen en schudden, tijdens een lange, adembenemende rit door kuilen en over verkeersdrempels. Even weinig aanlokkelijk oogt de veerpont over de Linge, die op wandeldagen uitvaart naar het nog kleinere Enspijk: een soort platboomde praam met een primitieve buitenboordmotor.

De trein, dus. Daarover echter straks pas meer. Want onderweg naar Dordrecht erger ik me eerst flink aan die posters van het Burgerforum Kiesstelsel op alle stations. Dat plaatje alleen al, Nederland veranderd in een pratend hoofd. Al weken en weken roept het Burgerforum ons op, mee te denken over een andere manier om de Tweede Kamer te kiezen. Dat doen we al honderd jaar op dezelfde wijze en dat zal dus wel fout zijn. De campagne op de posters gaat gepaard met één in de media (en deze website). Op radio en TV horen we een man met een sympathiek klinkende donkere berenstem, Vadertje Staat? De stationsposters brengen ideeën naar voren die als participerende, serieus nemende burger bij je zouden kunnen opkomen (maar dan andere, natuurlijk, niet die voorgekookte van de posters), zoals: ‘Niet stemmen op partijen. Elk kamerlid moet voortaan zijn eigen campagne voeren’.

Hè ja. Ik weet niet hoe het met jullie gesteld is, maar ik ben die twee ego’tjes al wekenlang kotsbeu, Rita Verdonk en Mark Rutte, die bitch en die ideale schoonzoon, die elkaar het lijsttrekkerschap betwisten van de VVD, de partij Voor Vreemdelingenhaat en Deportatie. Al maanden laten zij hun respectieve departementen blauw-blauw om elkaar overal in den lande met wise cracks en soundbites de loef af te steken; een verbale twaalfprovinciëntocht, maar niet zo leuk als de mijne, en betaald door Jan de Belastingbetaler die hun monstersalarissen mag opbrengen.

Veronderstel, als alle kamerkandidaten dat eens gingen doen; de kakofonie was niet meer te stelpen en het land was in elk verkiezingsjaar onbestuurd en onbestuurbaar. Zou het misschien niet zo kunnen zijn, dat de huidige crisis in de politiek anno 2006 niet ligt aan ons kiesstelsel, maar veeleer aan het slag mensen dat zich verkiesbaar stelt? Ik zal die vraag eens droppen op het forum op de website van het Burgerforum.

Dan toch de trein. De spoorlijn Dordrecht – Geldermalsen, ook wel de Merwede-Lingelijn, wordt sedert de elektrificatie in de jaren 90 gereden met plan-V en plan-T-materieel, maar daarin zal spoedig verandering komen. De provincie Zuid-Holland, die 35 van de 49 kilometers spoor op zijn grondgebied heeft liggen, gaat de Merwede-Lingelijn aanbesteden, tegelijk met al het overige OV in de Drechtsteden, de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden (DAV, kortweg).

De nieuwe concessiehouder in de DAV zal op den duur moeten gaan rijden met light-trains en moeten halteren bij een aantal extra stations. Op de nominatie voor een nieuwe stopplaats staan Sliedrecht-Baanhoek, Giessendam-West, Boven-Hardinxveld, Leerdam-West en Gorinchem-Papland; Papland, waarom ook niet. Verder dient die concessiehouder te zorgen voor een naadloze aansluiting bus-trein en tariefintegratie tussen beide vervoerwijzen – hopelijk niet via die vermaledijde OV-chipkaart.

Ook moet vóór 2009 de frequentie van de trein omhoog. Momenteel wordt er uurdienst gereden op de hele lijn, aangevuld tot halfuurdienst op het traject Dordrecht – Gorinchem. Dat laatste gedeelte voert door een uitloper van de Randstad, langs forenzendorpen en scheepvaartindustrie. Het krijgt, als het aan de provincie Zuid-Holland ligt, een kwartierdienst. Het zal nog druk worden op deze grotendeels enkelsporige lijn! In de huidige dienstregeling kruisen de treinen elkaar in Sliedrecht en Gorinchem. Om verhoging van de frequentie mogelijk te maken, zullen twee nieuwe passeerpunten worden aangelegd.

Het kan allemaal niet op, op een lijntje dat enkele jaren geleden nog serieus met sluiting werd bedreigd. De vervoerscijfers, 15.000 passagiers per dag (2002), en al maar dalend, baarden NS grote zorgen; zij wilden die spoorlijn graag kwijt. Maar dat aantal komt neer op gemiddeld 200 per rit. Er zijn streeklijnen die het niet halen; de provincie Zuid-Holland wilde die spoorlijn graag hebben.

De plan-V zit in ieder geval goed vol als we station Dordrecht verlaten. Het publiek bestaat vandaag uit wandellustige zestigers die ik in de loop van de deze zonovergietende dag overal in de Betuwe tegen zal komen, alleen, in paren of en masse. Zoals de twee Brabantse broers tegenover me, die onderweg alle recente zieken en doden in de familie de revue laten passeren.

Dordrecht eindigt voorbij station Stadspolders met een mooi stuk stadsrand: een plas, een uitloper van de Biesbosch met een walmende energiecentrale aan de kim, bereikbaar met een aftakking van onze spoorbaan. We gaan de Beneden-Merwede over en passeren het geprojecteerde station Baanhoek in Sliedrecht, een dorp dat zich flink heeft uitgebreid, de laatste decennia. Even verder zien we de Betuwelijn opdoemen. Een raar gezicht, zo’n hypermoderne spoorsnelweg voor goederenverkeer, naast ons boemellijntje. Het langgerekte Hardinxveld-Giessendam krijgt straks twee extra haltes; hopelijk krikt het de vervoerscijfers wat op. Het zou ook helpen als men het gebied ten noorden van de spoorbaan zou bebouwen; je kijkt hier links op weiland en rechts op hijskranen.

Geen echt boeiende rit. Mijn gedachten dwalen af. ‘De huidige crisis in de politiek anno 2006’. Crisis, what crisis? Je zou in 1652 geleefd moeten hebben; toen hadden we werkelijk problemen. Ik weet dat omdat ik momenteel, als zo langzamerhand eeuwige deeltijdstudent Nederlands, een cursus doe over pamfletten uit dat jaar, toen er een oorlog uitbrak met Engeland. Die pamfletten verschenen toen, ook zonder oproep door een burgerforum, bij tientallen op de markt.

Stel je even voor dat je in 1652 leeft. Je hebt dan het volgende meegemaakt in de recente geschiedenis. In 1648 werd de vrede van Munster gesloten, waarmee na tachtig jaar een einde kwam aan de Tachtigjarige Oorlog met Spanje. In 1649 was er revolutie in Engeland, en werd koning Charles I een kopje kleiner gemaakt. Die kwestie had ook in Nederland een enorme impact, omdat Charles I door huwelijksbanden gelieerd was aan de Nederlandse stadhouder. Die stadhouder, Willem II, haalde zich in 1650 een conflict op de hals met de Staten van Holland, en verstoutte zich tot een militaire actie tegen Amsterdam; die stad werd belegerd. Het conflict met de Staten kreeg een onverwacht einde: de stadhouder ging heel lullig dood - niet bij krijgshandelingen, maar in zijn bed. De troonopvolger, Willem III, verkeerde nog in de moederschoot. Bijna alle provinciën besloten tot wat later het ‘Stadhouderloze Tijdperk' genoemd zou worden. Dat was in 1651. In hetzelfde jaar kwam de Engelse dictator Cromwell op de proppen met zijn Navigation Act, die gericht was tegen de handelsexpansie van ons, Nederlanders. Die werden op zee te vuur en te zwaard bestreden door de Engelsen, die zich in 'onze' ogen als ware piraten gedroegen. Uit angst voor opnieuw een buitenlandse overheersing riepen in ’52 vele mensen alweer om de terugkeer van het zojuist afgeschafte fenomeen: stadhouder. Maar wie dan? Dat jochie in de box moest een goede regent krijgen. Maar liefst niet de Gronings-Friese stadhouder Willem Frederik, die in 1650 aanvoerder was geweest van het bezettingsleger rond Amsterdam.

Het boeit me meer dan het landschap hier, en ik begin te lezen in een bundel met kopieën van die pamfletten, die alle gedrukt zijn in gotisch schrift. Daarmee trek je veel bekijks onderweg, onder passagiers die hun hedendaagse Metro en Sp!ts zitten te spellen. Je ziet meelezers zich inspannen, en na enkele regels afhaken. “Is dat nou Russisch”, vroeg er laatst een.
- ‘Nee hoor, gewoon Nederlands.’
- ‘Verpest u daar u ogen nou niet mee?’
- ‘Och, wat zal ik zeggen. Je went eraan op den duur. En het is voor de wetenschap.’

‘We storen u toch niet bij uw studie?’, vraagt een van de Brabantse broers me vriendelijk. Ik verleen ze met een genadeknikje toestemming om hun conversatie op gedempte toon voort te zetten.

In Gorinchem stappen ze uit. Hier begint het stille gedeelte van de lijn. Op dagen buiten het bloesemseizoen zul je hier rond het middaguur geen volle treinen aantreffen. Wat een plaatsje als Leerdam nou met twee stations wil doen…

Beesd. Ik stap uit op een station dat uitzicht biedt op de bloesembomen waarvoor je hier komt rond week 18, en op een autoviaduct in de verte. Na vertrek van de trein hoor je slechts oorverdovend vogelgekwinkeleer. Er ligt een tweede spoor hier, maar het wordt zelden gebruikt; er groeit gras tussen de dwarsliggers.

Via een wegenstelsel waar alle pijlen leiden naar ‘Doorgaand verkeer’, probeer ik de dorpskern van Beesd te bereiken. Ik pik alvast een hoekje mee van het uitgestrekte landgoed Mariënwaerdt. Het klooster dat daar sinds 1129 de kern van vormde, maakte in de 18e eeuw plaats voor een landhuis dat er nog steeds staat; ik zal er in de loop van de middag langskomen. Onafwendbaar leidt de bomenweg naar de snelweg, waar het nu, tegen halfeen, al volkomen vaststaat. De ochtendfile is naadloos overgegaan in haar zuster van de avond.

Langs de Linge wandel ik nu toch Beesd binnen, bij een huisje met de naam ‘Krek wak wou’; ik heb die naam meer gezien. Beesd bestaat eigenlijk voornamelijk uit de Voorstraat, de Middenstraat en de Achterstraat, die parallel lopen. Brik noemt Beesd om die reden een vorkdorp. Ik vind die naam er wat bijgesleept; het is zeker geen officiële dorpenterm, zoals ‘lintdorp’ en ‘kerkringdorp’, en Beesd is er de enige vertegenwoordiger van in Nederland.

Een oud dorp; het stond al op de kaart in 1129, het stichtingsjaar van het klooster. Op de Achterweg is desondanks niet veel bijzonders te zien, voornamelijk nieuwbouw in een dorp dat vrij arm is aan monumenten, en dat je bij een bezoek in de winter zonder meer op de shortlist van desolate oorden zou zetten.

Het hangt hier vol met oranje vlaggen. Dat heeft niets te maken met het naderende WK voetbal, maar des te meer met de recente Koninginnedagviering. Het Oranjehuis is enorm populair hier. Dat komt nog steeds doordat Willem de Zwijger in 1551 gehuwd is met gravin Anna uit Buren, dat hooguit 5 mijl van hier ligt.

Thans zitten de nazaten op de troon van de reeds genoemde Willem Frederik (1613-1664), die dikke dagboeken heeft nagelaten – ik zie het Willem-Alexander niet doen, zelfs een blog kan er niet af.

De Oranjes zijn thans minder omstreden dan toen. Na stadhouderloze tijdperken en bezettingen door vreemde mogendheden zijn ze altijd als boemerangs teruggekeerd op de troon, waaraan zij zich als klitten en teken vastgehecht lijken te hebben. Ze zitten er nu al meer dan 400 jaar, en het zal dus wel goed zijn. Een campagne van het Burgerforum om iets anders te bedenken dan een Oranje als staatshoofd, zal wel nooit van de grond komen. Ik heb wel een suggestie: ‘Elke provincie weer zijn eigen stadhouder’, als overgangsmaatregel naar een republiek. Trix in Holland, Willem-Alexander in Utrecht, Máxima in Zeeland, Prins Hans von Wiegel in Drenthe, Rita op Schokland, Pieter Hol van Boven in de rest van Flevoland en in Groningen vammijpart een oude communist uit Nieuw Beerta.

Beesd heeft een korte, dikke kerktoren, zoals veel plaatsen in deze streek. In de 19e eeuw, toen de Betuwe om de haverklap werd getroffen door overstromingen, werd in de kerk een speciale ‘waterzolder’ aangelegd. In 1855 was het weer eens zover, en bivakkeerden hier wekenlang 300 mensen. Ergens zag ik daarnet een landhuis op een terp. Beesd kent verder aan de Middenstraat een veeweitje op een kunstmatige heuvel, waar de dieren een droog heenkomen vonden als de Linge weer eens buiten haar oevers getreden was.

Het dorp heeft ook een wapen, en daar is iets mee aan de hand. Op de site van de gemeente Geldermalsen staat het uitgelegd; niet al te duidelijk; zo’n historisch verhaal een beetje aardig over het voetlicht brengen is ook niet aan iedereen gegeven.

Het zij zo. Het lunchuur nadert nu echt wel. Op instigatie van Brik wil ik plaatsnemen bij Mom’s aan de Voorstraat, waarvan de eigengemaakte appeltaart en de dito soep speciaal aanbevolen worden. Waarom niet bij ’t Voorhuis, even verderop? Omdat Brik het zegt. Bovendien: soep lepelen in een vorkdorp, dat lijkt me wel wat.

Helaas, het terras zit vol. Ik ga zitten op een bankje tegenover het etablissement en begin alle bezoekers weg te wensen. Maar het helpt niet; ze blijven zitten, met de Dikke Brik open op tafel: waar zullen we morgen eens heengaan, en overmorgen, en over-overmorgen; het mooie weer blijft aanhouden.

Smakelijk lunchen kun je overal wel, zolang je je niet verlaagt tot de vetput op het pleintje dat ik daarnet passeerde. Ik neem plaats bij ’t Voorhuis, waar de ‘spelregels verantwoord frituren’ nauwgezet nageleefd worden.

Na de lunch wandel ik een zeer ruim uur rond over het landgoed Mariënwaerdt. Niet alleen om zijn bloesempracht is het vermaard; in de herfst is het hier goed walnotenplukken. Ik ben niet de enige recreant; kluiten lopers en fietsers zie je hier, allemaal senioren, jonge mensen verroeren zich helemaal niet meer, en natuurlijk ook een paar mensen met van die nordic-stokken, vorkje-prikken rond een vorkdorp, van bed-and-breakfast naar bed-and-breakfast, mij niet gezien, morgen weer achter het bureau, ik ben pas 49, maar mijn knieën willen al een tijdje niet helemaal meer, als ik lang loop krijg ik er scheuten in, als ik lang niet loop ook, ik voel me goeddeels versleten maar moet nog twintig, dertig, veertig jaar mee, ik doe niet die hele wandeling van 12,5 kilometer, ik doe stukjes van verschillende wandelingen met verschillende kleuren, die veerpont naar Enspijk neem ik niet, wat moet ik in Enspijk, ik heb ook een wat zwaar gevoel op de maag, ik had gisteren die foe yong hai niet moeten nemen in dat kwalijke restaurantje bij Hoog-Catharijne dat ik al jaren zie versloffen en versloffen, het wandelen gaat me eigenlijk al weer vervelen, bloesems of geen bloesems, het wordt net zo vervelend als dit verhaal.

Ik ga lopen letten op dingen die fietsende mensen tegen elkaar hijgen:

-‘Je hoeft toch niet álle woage’s voor te loate goan, of wâl soms’ (bij kruising met B-weg).

- ‘Mooi molentje’ (bij mooi molentje).

- ‘Nee, nee, nee, geen teek. Geen teek was ‘et. Wat ik zag, was een tor-achtig ding.’

- ‘Waarom ga je er nou niet nog eens een keer mee naar Madame Toulon?’ (Uitstekend idee. Zou die ook knieën doen?)’

- ‘Hèèèèènnnk!’ (naar echtgenoot die al hectometers verder is), ‘Hèèèèènnnk! Wil je een lekker broodje?’ (Henk keert gehinderd terug).

- ‘Wat ze gedaan heeft? Ze is verhuisd, natuurlijk.’

- ‘Lekker koel water erbij?’ (op parkeerplaats; zoon, uit rijden met oude vader die liever was thuisgebleven).

(Nors zwijgend echtpaar; stilte).

 

De boer ploegt voort, op zijn tractor. Een auto stopt; kinderen worden eruit gedirigeerd; moeder kiekt ze vanuit de auto. Die maakt haar knieën niet moe.

Ik nader Pannenkoekenhuis De Stapel(b)akker, warm aanbevolen voor lunch. Hoe vaak denkt Brik dat ik gemiddeld lunch, zo op een middag? Liever ga ik De Landgoedwinkel binnen. Daar worden allerlei spulletjes aan de man gebracht die verantwoordelijk zijn voor het milieu en de gezondheid. Ik kan er eigenaar worden van Bengeltjes Smulthee; van Dappere Dodothee; van cadeaux voor moeders, vaders, zonen, dochters, oma´s, neven, nichten, nabije vrienden en vrienden op afstand; van ahornsiroop, van Anti Bug Balm met essentiële oliën, ook tegen computerbugs; van All-in Mix voor zelf broodbakken; van Fine Fleur Olijfolie die al talloze bekers en oscar’s voor olijfolie in de wacht heeft gesleept, ondermeer op het nationale feest van de olijvenboom in Montoro. En verdraaid, daar ligt ook de Dikke Brik te koop, naast aan ander boek van haar hand, 52 mooie zondagen, wandelen en lunchen. Nu begrijp ik de tactiek van Brik: haar boeken loodsen je naar plekken waar je andere boeken van haar kunt kopen.


Station Beesd heeft geen zitgelegenheid voor moeie wandelaars. Ze hebben plaatsgenomen op bloembakken en stoepjes.

´Hoe kan dat nou’ (vrouw tegen wandelvriendin), er ligt hier maar één perron, maar er liggen twee sporen.’
- ‘Nee nou, dat kan best, hoor, want zo’n trein heeft….’

De trein naar Geldermalsen loopt binnen en ik stap in voor het laatste stukje Merwede-Lingelijn. Ik neem mijn gotische geschriften weer ter hand. Dit pamflet gaar over iemand die Raedt heet en graag raad geeft, een rijk en wijs man. Er zit opnieuw iemand mee te lezen, een deftig, wat driftig heertje dat een stuk minder vriendelijk is dan de mensen die ik op de heenweg ontmoet heb. Hij vraagt me tekst en uitleg, en ik verstrek die.

‘U bent historicus?’, vraat hij, op de korzelige toon van iemand die rekenschap verlangt.
- ‘Nee, neerlandici’, antwoord ik, en ik weet eigenlijk geeneens of je je zo wel mag noemen als je nog maar bachelor bent.

De man is het er niet mee eens, dat neerlandici zich zo maar allerlei studieterreinen toe-eigenen. Mijn verweer, dat het ons louter gaat om de literair-persuasief-retorische aspecten van pamfletten, klinkt zwakjes. Ook mijn uitspraak ‘1652 was me het jaartje wel’ vind hij ver beneden de maat, zelfs als werkhypothese. Als we de draai maken naar station Geldermalsen, overhandigt hij mij zijn kaartje; ik kan hem bellen als ik nu eens echt wil weten hoe het precies in elkaar steekt.

Op het perron bekijk ik het kaartje. O schrik; grote, kille handen klemmen zich om mijn hart: zijn naam luidt Raedt, net als die man in het pamflet. Zou hij door al die eeuwen heen… Nee, vergeet dat maar; zo is het niet gegaan. Dit is geen magisch-realistisch verhaal; ik ben niet verzot op dat genre. Ik vertel louter de waarheid. Mij mag je op alles afrekenen wat ik schrijf.

Het is ook waar dat weinig mensen een idee hebben waarmee een (aankomend) neerlandicus zich bezighoudt. Het tijdschrift Onze Taal heeft een verwoestende werking gehad op ons immutsj. Men denkt dat wij voortdurend naar fouten zitten te vissen in teksten of uitlatingen van derden, of nieuwe, nog onbegrijpelijkere regels zitten te ontwerpen voor de spelling.

‘Jullie zijn zeker de hele dag druk bezig met die spellingskwestie?’, vroeg me laatst een collega op kantoor.
- ‘Nou’, zei ik, ‘breek me d’r de bek niet over open. Ik slááp er soms niet van, wil je dat wel geloven?’
Ik, die zelf nooit meer dan een twee had voor een dicté, en pas heb leren spellen toen MS Word het voor me dee.

In Geldermalsen woont de nieuwe vlam van een zoon van de vriendin van een vriend. Ook dat is helemaal waar, maar de lezer zal er niet van uit zijn stoel vallen.

Een paar uur later zie ik de mooiste bloesems van de hele dag – op de Kennedylaan in Leiden, waar ik uit de bus stap. Laat dat een les zijn! De volgende aflevering zal voeren naar Oud-Beijerland in eigen provincie.

Frans Mensonides
11 mei 2006
In Beesd geweest: woensdag 3 mei 2006


 

In deze reeks zijn verschenen, ofwel zullen nog verschijnen:

Akersloot / De Woude - Beesd - Borne - Diever – Emmeloord - Heeg – Oisterwijk - Oud-Beijerland – Retranchement – Slochteren - Spakenburg / Bunschoten – Steyl / Baarlo.


Buurtbus in Beesd


© Frans Mensonides, Leiden, 2006


<< naar thuispagina Frans Mensonides