Bonte Bontius-avond in de Leidse Schouwburg

De Leidse Schouwburg, door regelmatige bezoekers liefkozend ‘de bonbonnière’ genoemd, bestaat komende maand 300 jaar en is daarmee verreweg het oudste theater van Nederland. Ter viering van het jubileum, en in de aanloop naar het in Leiden uitbundig gevierde 3-oktoberfeest, wordt gedurende de laatste twee weken van september 2005 een heus historiespel op de planken gebracht: Belegh en Ontset van Leyden. Met hetzelfde stuk werd in 1705 de Leidse Schouwburg geopend.

Belegh en Ontset van Leyden was toen al een klassieker. Het toneelstuk is in 1645 geschreven door de Leidenaar Reynerius Bontius, over wiens leven vrijwel niets met zekerheid bekend is. Toen het stuk in première ging, was Leidens Ontzet al 71 jaar voorbij. Maar de actualiteitswaarde was nog hoog: in het zuiden van de Nederlanden woedde de strijd tegen de Spanjaarden nog altijd voort.

Bontius dook in de geschiedenisboeken, en interviewde een stokoude Leidenaar die het Beleg in zijn kindertijd had meegemaakt. Het resultaat van die arbeid was een lange eenakter met 23 ‘uitkomsten’. Een kostuumspektakel, met Leidse stadsbestuurders, veldheren, soldaten en burgers, hun Spaanse tegenstrevers en verschillende allegorische personages: Leidse stedenmaagden en De Tijd, die het laatste woord had in het stuk.

Belegh en Ontset van Leyden moet wel één van de grootste kaskrakers geweest zijn uit de Nederlandse theaterhistorie. Het stuk werd tot na 1800 regelmatig opgevoerd, en er verschenen 100 drukken van in de boekhandel. Het werd telkens aangepast aan de heersende theatermode; Bontius zou de 100e versie nauwelijks meer herkend hebben als zijn eigen werk.

Het toneelstuk kruiste mijn pad in 2000, toen ik een fragment eruit opnam in een bloemlezing van herdenkingsliteratuur naar aanleiding van Leidens Ontzet. De heropvoering in 2005 mocht ik niet missen!

Om goed beslagen ten ijs te komen, nam ik een paar dagen voor mijn gang naar de Oude Vest Belegh en Ontset van Leyden nog even vluchtig door. De Universiteit Leiden heeft een heel fraaie website gewijd aan dit befaamde Leidse toneelstuk, met de tekst van de 2e druk uit 1646 volledig on-line.

De 21e-eeuwse versie van Belegh en Ontset van Leyden is een bewerking door Paul Koek en wordt gebracht door de amateurtoneelspelers van de VeenFabriek. In het programmaboekje legt Koek uit, waarom in zijn bewerking weinig Spanjaarden voorkomen. De nadruk valt op de hongersnood in de belegerde stad en de zielenworsteling van burgemeester Van der Werf, die door de uitgemergelde burgers geprest wordt, de stad aan de Spanjaarden uit te leveren.

Wat ramp komt mij al voor? Wat spoke komt mij kwellen?
Och had hij mij getreft toen ik in’t dorre zand
Mijn lijf had neergestort, zo had ik deez’ ellende
En droefheid niet gezien,

declameert één van mijn medebezoekers uit het programmaboekje. ‘Weet je waaraan dat taaltje me ergens doet denken?’, vraagt hij zijn metgezellin, ‘aan de Gijsbrecht van Vondel; die heb ik vroeger op school gelezen.’ Ik ben gelukkig niet de enige ingewijde in de zaal!

Voor de gelegenheid is de Leidse Schouwburg omgebouwd tot een amfitheater. Over de stoelen in de zaal is een podium gelegd; waar normaliter het toneel is, staat nu de hoofdtribune.

Uit één van de ‘baignoirs’ kruipen Leidse (wees)kinderen het toneel op; aandoenlijke toneelspelertjes van een jaar of 11, die in verschillende fases van het stuk opduiken. Belegh en Ontset van Leyden begint met hun klacht: ze hebben hun paard moeten opeten. Het dier was door het lot aangewezen, op de dag vóór de bevrijding; ‘het scheelde maar een dag’.

Deze klacht ging in modern Nederlands, en komt uit de koker van Koek; de rest is origineel 17e-eeuws. De bewerker heeft de toehoorder de volle bulk van ruim 2000 rijmende versregels bespaard; we horen fragmenten, links en rechts uit het stuk van Bontius geplukt.

Het is een strijdpunt: moet je zulke stukken in de originele taal opvoeren? In Engeland schijnt Shakespeare nog steeds in Shakespeariaans Engels te worden opgevoerd; in Griekenland Aeschulos in klassiek Grieks. Maar wij Hollanders ondertitelen op de TV zelfs Vlaamse series, opdat ons geen woord ontgaat van wat Antwerpse ziekenzusters en Gentse flikken klappen.

Ik versta, ondanks mijn gedegen voorbereiding, slechts ruim de helft van de tekst – maar het kan liggen aan de niet perfectie dictie van de amateurspelers (ook die weesjes waren niet geheel verstaanbaar), de niet optimale akoestiek in dit gelegenheidsamfitheater, en aan mijn oren, waarvan er nog maar één echt naar behoren functioneert; smoezen bij de vleet. Hoeveel maken mijn medeburgers ervan? Als het woord ‘Lammenschans’ valt (indertijd een Spaans bolwerk, en thans een station en een belangrijke uitvalsweg) dan gaat er een zucht van herkenning door de rijen.

Gelukkig kent iedereen in Leiden het verhaal van het Beleg. En gelukkig zijn er ruime intermezzi, met muziek, met grappen (bijvoorbeeld een postduif die aan een touw wordt neergelaten en de bos hutspotpenen waarmee Boisot loopt te smijten) en is er tapdansen.

Tapdansen, jazeker; een Spaanse soldaat staat een minuut of vijf te tapdansen (niet helemaal synchroon met de geluidsband, helaas, zou een zure recensent opmerken) om zodoende het marcheren van het leger uit te beelden. Twee van zijn collega’s zetten Van der Werf en legeraanvoerder Doeza letterlijk het mes op de keel. De bewerker lost hiermee een probleem op dat Bontius en zijn tijdgenoten ook al kwelde: hoe kun je op een klein toneel op een geloofwaardige manier krijgshandelingen uitbeelden? Koek zocht het in deze symbolische voorstelling: een stad die wordt gegijzeld en in het nauw gebracht door zijn beleggers.

De stadsmaagden, bevend van honger, krijgen een soort slappe lach (ik kan Koek niet altijd helemaal volgen). En het publiek lacht om een Zoeterwoudse boer, die verslag komt uitbrengen van het in brand steken van zijn dorp, en zijn claus begint met een zwaar Leids ‘Téérrringgg!’

Die grappen en lang uitgesponnen tapscènes storen me aanvankelijk enigszins, maar uiteindelijk snap ik de bedoeling: er moet iets te zien zijn voor wie de tekst niet kan volgen. De voorstelling krijgt iets van een bonte avond, een bonte Bontius-avond. In dat opzicht lijkt het stuk toch wel weer op het origineel (al heeft Koek niet gestreefd naar een reconstructie); ook dat bevatte een bonte afwisseling van dialoog, gevecht en reizang; dat alles op gezette tijden onderbroken door tableaux vivants.

Ook de opvoering van de VeenFabriek voorziet daarin; hongerende burgers verstarren in hun bewegingen om zo’n wonderbaarlijk menselijk wassenbeeldenkabinet te vormen. De originele versie van Belegh en Ontset van Leyden bevatte vijf van die ‘vertooninghen’; allegorische voorstellingen waarin begrippen als ‘honger’ en ‘oorlog’ gestalte kregen. Daarnaast waren er ook nog ‘verschieten’, een soort grote kijkdozen achter een gordijntje op het toneel, die doorgaans gruweltaferelen bevatten. Een toneelstuk was een complete happening, in de 17e eeuw!

Gaandeweg begint mijn waardering voor de bewerking van Koek te groeien. Hij lijkt de geschiedenis minder geweld aangedaan te hebben dan Reynerius Bontius zelf, die geput heeft uit wat verdachte bronnen. Van der Werf, bij Bontius een onbevlekte held, is bij Koek wat hij vermoedelijk in werkelijkheid geweest is: een wat wankelmoedig man. Hij begint als een pafferige, weldoorvoede magistraat op een keizerstroon, en heeft aanvankelijk weinig oor voor zijn onderdanen. Pas in de loop van het stuk groeit hij in zijn rol van onverschrokken leider.

De geuzenaanvoerder Boisot, die de stad komt bevrijden, blijkt een lompe, onbehouwen pummel, in plaats van een held met aureool. Ook dit lijkt me historisch verantwoord. Die geuzen hebben ons weliswaar gered in 1574, maar het zullen inderdaad weinig fijnbesnaarde lieden geweest zijn.

Koek overtuigt me er steeds meer van, dat er is nágedacht over deze voorstelling, die me echt in zijn greep krijgt. Wat mooi om het mee te maken: dit stuk, in dit theater, in deze stad!

Inmiddels zijn de dijken doorgestoken, en heeft het stijgende water de Spanjolen verjaagd. Hoe geef je op toneel vorm aan het rijzen van een watervloed? Bontius waagt zich er niet aan, maar anno 2005 doet de toneelmachine een enorme waterbak uit de kelder oprijzen, met daarin weer een paar van die lieve weeskinderen, barrevoets. Zij brengen goed nieuws: de vijand heeft de schans Lammen verlaten, ze hebben het zelf gezien! Even later dansen ze over het toneel met de vaderlandse driekleur en de Leidse sleutelvlag; Leiden is bevrijd!!

Doek, en een welverdiende staande ovatie. Zou ik een toneelrecensent zijn, dan zou ik gaan vitten over een paar onvolkomenheden. Nu deel ik in het algehele enthousiasme.

Het publiek heeft deze voorstelling zeer gewaardeerd. Maar hoe zat het met de verstaanbaarheid? Ik leg mijn oren, vooral dat ene, te luisteren in de foyer, waar obers hapjes haring en wittebrood uitdelen. De weeskinderen worden herenigd met hun trotse ouders. Alom wordt nagepraat.

- ‘Ik kon het niet goed verstaan, ik ben een beetje doof, kon jij het verstaan?’ (een bejaarde dame tegen haar vriendin).
- ‘Knap, dat ze dat oude Nederlands allemaal uit hun hoofd geleerd hebben, en dat nog wel helemaal op rijm’ (de man, die het wel wat op Vondel vond lijken. Mocht hij willen; Vondel is nog veel ingewikkelder dan Bontius!)

‘Och’ (een Leidse), je moet gewoon niet proberen om ALLES te verstaan! Je ZIET toch wat er gebeurt?’ Zo is het precies. Belegh en Ontset van Leyden is een spektakelstuk om te ondergáán. Het is nog tot 2 oktober 2005 te zien in de Leidse Schouwburg, en daarna nooit en nergens meer; laat die kans niet voorbijgaan!

Frans Mensonides
24 september 2005
(gezien op 22 september)