Over de hele buurt, de huizen, tuinen, daken, straten, pleintjes, heeft altijd voor mij
een sfeer gehangen van onpeilbaar diepe, onontkoombare weemoed. 'Laat elke hoop varen,
gij die hier opgroeit’ aldus zou ik mijn gevoelens kunnen samenvatten (…) Vrees, gevaar,
eenzaamheid, de huizen evenzovele grotten en holen, bewoond door onberekenbare demonen,
dat is eigenlijk mijn jeugd.
Gerard Reve tijdens een TV-interview uit 1963 over zijn jeugd in Betondorp.
Geciteerd in de Wikipedia (Betondorp)
NS opende op 13 december 2009 een nieuw station: Amsterdam Science Park, halverwege het al heel erg korte traject Amsterdam Muiderpoort - Diemen. Daar ik zo goed als niets weet te vertellen over deze nieuwe treinenhalte, laat ik alle aandacht maar vallen op het achterland.
Dat bestaat natuurlijk uit dat wetenschappelijke park zelf, maar ook uit de Watergraafsmeer. In een hoekje daarvan ligt Tuindorp Watergraafsmeer, dat in de Amsterdamse volksmond Betondorp heet en door ex-bewoner Gerard Reve (1923-2006) consequent Cementwijk genoemd werd.
Slechts een meter of 1300 ligt Amsterdam Science Park verwijderd van station Muiderpoort en van station Diemen. Het Science Park waar het naar genoemd is, huisvest de bètastudenten van de Universiteit van Amsterdam. Er staan al een paar gebouwen, ook oudere. Maar er komen er nog heel wat bij: laboratoria, onderzoeksinstituten en ook woningen.
Een station moest er ook komen, vooral voor de toenemende stroom studenten. Met de bouw werd pas begonnen in de zomer van 2009. Het werd dus bekend Nederlands in-elkaar-flanswerk, en het zal geen mens verbazen dat het nog niet af was op de dag van opening.
Leuk dat er een station is, maar het zou nog leuker zijn als er ook wat treinen stopten. Alleen de sprinter Amsterdam CS – Almere Oostvaarders doet dat. De rest rijdt door, waaronder de sprinters Amsterdam CS – Amersfoort Vathorst. Die konden daar niet halteren om ‘logistieke redenen’. Dat is in spoorwegkringen meestal een eufemisme voor een kutsmoesje. Hopelijk kan die stop ooit wel gerealiseerd worden, want een halfuursdienst is wel erg karig voor het volgens mij enige station in dit land met een Engelse naam (Amsterdam dan uit te spreken als Emsterdem).
Ik ga er heen op dinsdag 15 december 2009. Er staat vandaag al een gure noordooster vrieswind, maar we hebben nog geen weet van de sneeuw die vrijwel het hele OV binnenkort lam gaat leggen, onder meer op de zondag dat ik dit stukje tik.
De treinen naar het ‘Wetenschaps Park’ (in het Hollands klinkt het lang zo goed niet!) vertrekken op Amsterdam CS in de regel van spoor 13. Op de gele vertrekstaten staat wonderlijk genoeg niet aangegeven dat de ene stoptrein wel, en de ander niet op het nieuwe station stopt. Ik pak toch die naar Amersfoort Vathorst van 13:35, daar ik onderweg nog een foto wil maken op dat opvallende rits-station Muiderpoort. De sporen naar Utrecht en Amersfoort gaan daar uiteen, net voordat de perrons beginnen.
Mijn trein heeft helaas panne. Hij verlaat Amsterdam CS wel, maar komt al ter hoogte van de muziektempel Bimhuis door krachtig remmen tot stilstand. Dit herhaalt zich nog drie keer op het korte stukje naar Amsterdam MP. Telkens als de snelheid van de trein de 60 km/uur nadert, volgt er een noodstop. Daarop dan weer uitputtende excuses van de meester.
Het ritje lijkt zodoende veel op een Luxemburgse processie. Hoe lang doe je zo over de reis naar Amersfoort? Na een dik kwartier komt de trein eindelijk aan op Muiderpoort, waar ik nog net een passerende VideoSchouwTrein kan fotograferen, plus een Mat’64, die afbuigt naar Utrecht. Deze treinen zijn bijna aan het eind van hun aardse reis. Wanneer zouden hun opvolgers, die nieuwe SLT’s (‘Slettenbakken’), eindelijk eens massaal ingezet worden? Ze hebben haperende computers, die om de haverklap gereset moeten worden. Ik heb er nog nooit ingezeten.
Dan arriveert al heel snel de stoptrein naar Oostvaarders. De 1,3 kilometer lange rit naar Science Park verloopt zowaar zonder storingen; ze kunnen nog best wat, hoor, bij de stoorwegen!
Dat nieuwe station kent niet alleen weinig treinen, maar ook zeer weinig in- en uitstappers. De studenten hebben het misschien nog niet ontdekt. Toch biedt dit station uitzicht op stilstaand materieel. Tientallen en tientallen treinen zie ik; achter het station is namelijk het grote rangeercomplex Watergraafsmeer. Er is hier ook een vestiging van NedTrain, de organisatie die dat krakkemikkige rollend materieel van NS rollend poogt te houden.
De architect van station Amsterdam Science Park moet nagegeven worden dat hij iets meer heeft proberen te creëren dan twee perronnetjes met een abri. Die zijn er wel, maar van die abri’s heeft hij echt werk gemaakt: ze hebben fraaie, gebogen vormen.
Een foto-impressie van het station en de omgeving, die zoals gezegd, nog niet helemaal af is:
Het Science Park zelf haalt het niet bij De Uithof en Paddepoel, die niet van een spoorwegstation voorzien zijn, maar over een paar jaar wel van lightrail. Zo levendig de wetenschap in Utrecht en Groningen floreert, zo uitgestorven is het hier. Dit park is vooral een belofte voor de toekomst; er zijn bouwterreinen, er roteren hijskranen.
Het ligt in een afgelegen hoekje van de stad, tegen het water van het Nieuwe Diep aan, een uitloper van het IJ. Voordat NS er een filiaal opende, was het alleen bereikbaar met de GVB-bus: lijn 40 (Muiderpoort – Amstelstation), aangevuld met spitsdienst 240 (alleen Amstelstation). Alle bussen in alle richtingen rijden hetzelfde lusje over het complex.
Er zijn hectarengrote kassen voor de botanici in spe. Een roestkleurig gebouw in een moddervlakte schijnt iets te maken te hebben met de energievoorziening. De zilveren koepels van een sterrenwacht priemen het zwerk in. Baanbrekende astronomische ontdekkingen zul je hier vast niet kunnen doen, zo onder de smog van Amsterdam; daar heb je toch een helderderdere sterrenhemel voor nodig.
Ik voel een grote somberheid naderen – een paar uur eerder dan gepland. Wat een akelige, kale boel hier! Hier je studiejaren doorbrengen; al die steriele, emotieloze laboratoriumvakken!
Zelf heb ik na zeer lang (een kwart eeuw) aarzelen over mijn studiekeuze, uiteindelijk voor een alfarichting gekozen. Maar heb ik wel eens verteld, dat ik op school een kei was in integraal- en differentiaalrekening? Eerlijk waar; ik zeg het niet om op te snijden. Tegenwoordig zou ik niet meer weten waarvoor het diende en hoe het moest. Veel heb ik er ook niet aan gehad, de afgelopen 35 jaar. Maar in de schoolbanken kwam het me eenvoudigweg aanwaaien; geloof het of niet. Medeleerlingen zag ik bij het afsluitende proefwerk schreiend de klas verlaten, na het inleveren van een leeg blaadje. Maar ik zag het vooral als een pittige uitdaging, die de schoolverveling verdreef.
Bij de wiskundige faculteit ga ik bij de bushalte staan. Ik wil naar Betondorp. Dat is hooguit een minuut of twintig lopen. Maar de klok gaat al naar half drie, en het is vroeg donker op de winterdag. Met de bus, en dan even overstappen op tram 9, ben ik er vast sneller.
Maar dat zal anders uitpakken. Het GVB en snel… Ik ga het wel snel achter elkaar optypen. Er zijn net drie bussen achter elkaar gepasseerd, en nu duurt het dus een tijdje voordat er weer een komt. De eerste fotografeer ik, en mis ik daardoor. Nummer twee gaat naar het Amstelstation. Die neem ik. Een paar haltes verder stoppen we bij het Nieuwe Meer College, waar een stuk of zestig luidruchtige scholieren instappen. De allerslimste nerds zullen ooit wel op het Science Park belanden; degenen die je nu niet hoort. Er schijnt iets aan de hand te zijn met de abonnementen van vrijwel iedereen; het duurt lang en geeft discussies. Daarna zet de bus koers, niet naar Amstel, zoals erop stond, maar naar Muiderpoort. In andere steden dan Amsterdam zou je je kwaad maken om zo’n slordigheid, maar hier berust je erin, omdat je niet anders verwacht. Het duurt een tijdje voordat ik door heb, dat we nu de route van lijn 9 niet zullen kruisen. Daarna stap ik maar uit bij een halte van tram 7. Voor mijn ritje betaal ik slechts 75 cent; ik had een Unknown Check In. Later op de middag zal ik ook nog een Unknown Check Out hebben, en dus opnieuw een goedkopertje. Van de vijf GVB-ritten die ik vandaag zal maken, zullen er bovendien slechts vier sporen achterlaten in de administratie van MijnChipkaart; de vijfde zal spoorloos verdwijnen. Na dik tien minuten blauwbekken op een tochtige straathoek komt lijn 7 opdagen. Het is zo’n oud kavalje, een 700, die volgens mij de huwelijksrellen van Claus en Beatrix nog heeft meegemaakt. Ik hoef maar twee haltes mee, tot de Linnaeusstraat, maar heb niet in de smiezen dat het maar zo’n kort stukje is, en mis mijn halte. Nu beland ik ineens ruim een halve kilometer verderop, bij de ingang van het Oosterpark, dat ik doorkruisen moet om weer op de Linnaeusstraat te belanden. Hier kan ik dan eindelijk overstappen op lijn 9. Die laat op zich wachten. Eindelijk, daar komt hij dan toch nog om de hoek! Ik stap dus in. In een tergend laag tempo kruipt de tram voort over de Middenweg, die de polder Watergraafsmeer in tweeën deelt. Eindelijk bereik ik de halte Brinkstraat. Volgens de gegevens die ik later zal opzoeken op MijnChipkaart, heeft mijn rit van Science Park naar deze plek geduurd van 14:47 tot 15:29, ongeveer het dubbele van wat ik kwijt geweest zou zijn met een wandeling.
Heerlijk zo’n alinea! In deze stijl schreef ik in 1996 mijn eerste reisverhalen.
Betondorp is het begin van de jaren 20 aangelegd in een vergeten hoekje van de Watergraafsmeer, die zelf een wat landelijke, parkachtige uithoek van Amsterdam vormt. Het dankt zijn bijnaam aan het feit dat de meeste huizen werden opgetrokken van beton in plaats van baksteen.
Er woonden hier in de begintijd voornamelijk linkse rakkers; het was een rood arbeidersbolwerk. En zo vestigde in 1925 ook het communistische gezin Reve zich hier; op adres Ploegstraat 57, met de kleine broertjes Karel en Gerard, die later beide schrijver zouden worden.
Gerard zou Betondorp (of Cementwijk, zoals hij het zelf liever noemde) als decor gebruiken voor een van de mooiste romans die in onze taal geschreven zijn: Werther Nieland (1949). Het is een so(m)ber, maar soms toch oergeestig boek, zonder de opsmuk die Reve’s latere romans soms zo onleesbaar maakten.
De hoofdpersoon in dat sterk autobiografisch getinte verhaal is een elfjarig jongetje, Elmer. Hij is overgeleverd aan kinderlijke angsten voor watermonsters en talloze andere bedreigingen die hij overal om zich heen meent te zien. Van de weeromstuit houdt hij zich zelf onledig met het op buitengewoon inventieve wijze kwellen en doden van dieren.
Betondorp, gezien door Elmers ogen, is een donker oord, vol lelijke, monsterachtige, onwelriekende kinderen en vreeswekkende volwassenen. Het regent er altijd, de zon wil er niet schijnen. Om de drie, vier pagina’s voelt het jongetje een grote somberheid in zich opkomen.
Met van volwassenen geïmiteerd gedrag probeert hij greep te krijgen op zijn wereld. Hij richt jeugdclubs op en bombardeert zichzelf tot voorzitter. Het zijn clubs die geen papieren leden kunnen gebruiken, clubs die actie zullen ondernemen! Hij legt de doelstellingen vast in een gezwollen, volwassen taaltje. Maar zijn clubs zijn geen lang bestaan beschoren.
Het solitaire jongetje vat een soort halfslachtige vriendschap op voor Werther, wiens vader over niets anders kan praten dan de zegeningen van Esperanto, en wiens moeder een volkomen verknipte pedofiele is. Na enige verwikkelingen wordt de moeder afgevoerd naar een inrichting, verhuist Werther naar een andere wijk en is het verhaal uit.
Gerard Reve heeft altijd een godsgruwelijke hekel gehouden aan de wijk waar hij is opgegroeid. Zijn broer Karel keek er echter op terug als een paradijsje voor opgroeiende jongens. Ik zelf zie een oud, maar goed geconserveerd buurtje, waarvan het de verdienste is, dat je je er ver buiten Amsterdam waant. Het is hier dorps, knusjes, het heeft een heuse Brink in het midden.
Dit gaat een kort wandelingetje worden; de middag is goeddeels verstreken en ik voel in mijn blaas een ophoping van koude pis ontstaan. De laagstaande zon maakt het fotograferen moeilijk. Maar als ik hier toch nog een poosje rondhang, lengen de schaduwen, totdat alles schaduw is en de foto’s ineens weer wel lukken.
In het fotomozaïek zie je linksboven de deur van de Reve’s (de rechter van de twee), linksonder de bewaarschool waar de broertjes heengingen, en rechtsonder het hoekhuis aan het Onderlangs, waar Werther Nieland woonde, althans de jongen die model voor hem stond. Rechtsboven staat het geboortehuis van de gebroeders Cruyff. Ja, ook Hennie en Johan Cruyff (waarvan de een bekend werd als voetballer en de andere als zijn zure, jaloerse broer) hebben hier gewoond, laten we dat niet vergeten. Ze hebben nooit met de Reve’s geknikkerd; de Cruyffs zijn ongeveer een kwart eeuw jonger.
Hiernaast staat de lagere school van Gerard, die niet in het mozaïek paste omdat hij in staand formaat is genomen, in plaats van liggend. Gerard had even ‘leuke’ herinneringen aan zijn schooltijd als ik. Schoolgebouwen moesten na maximaal 15 jaar afgebroken worden, zodat je er als volwassene geen misplaatst sentimentele wandelingen meer heen kunt maken.
Het weinig oogverblindende kunstwerk Rue des Reves van Steffen Maas heb ik gemist. Ik heb het geval dus maar gekopieerd uit het boekje van Hans Hafkamp, dat een weinig wervende titel draagt voor een gids met Reve-wandelingen door Amsterdam: Ik haat Amsterdam… Amsterdam is een gedoemde stad. Het kunstwerk toont de huisnummers waar de Reves gewoond hebben op de Ploegstraat, en enkele belangrijke jaren uit hun leven.
Bij de Brink is een winkelcentrumpje met een kerk en een soort zuilengaanderij. Hier rondstruinend schiet me die Pietje-precieze docent moderne literatuur te binnen, die op een college eens de tijdlijn van Werther Nieland heeft geanalyseerd. Die klopte volgens hem niet. Er was iets mis met de chronologie; er waren te veel dagen verlopen tussen pagina zusveel en pagina zoveel, of zoiets belangrijks. Reve op een fout betrapt! Was het niet iets met brood dat te oud zou zijn voor consumptie? Of ging dat over een andere roman?; ik weet het niet precies meer.
Een man ziet mijn fototoestel en staat zichtbaar de vraag te onderdrukken, wat ik hier nog loop te fotograferen, in het schemerduister. Verder is er zo goed als niemand op straat. Je zit hier echt uit de slinger. In Reve’s tijd reed er nog geen tram. Je moest eerst een stuk met de bus als je naar de stad wilde. Pas in 1948 werd lijn 9 doorgetrokken naar de Middenweg.
Ik liep in deze contreien al eens rond in 1967 of daaromtrent. We waren een dagje naar Artis geweest en hadden, op mijn sterk aandringen, lijn 9 genomen helemaal tot het eindpunt, alvorens weer terug te reizen naar Leiden. Het was een grijze tram met een enorme pook op de vloer, waarmee de bestuurder hem deed optrekken en remmen.
Die Middenweg ligt aan de noordwestkant van Betondorp, en in het gezin Reve werd een gure noordwestenwind een ‘Middenwegwind’ genoemd. Uitgerekend zo’n wind staat er op deze winterdag, 'een echte Middenwegwind'; ik ben precies op de juiste dag hierheen gekomen.
Maar ik wil nu wel weer weg, ook. Exact veertig minuten nadat ik ben uitgestapt, stap ik op tram 9 naar het centrum. Het is 16:09. Ik heb geen uren verdonkeremaand of tussengevoegd. De tijdlijn in dit stukje klopt in ieder geval wél; daar mag je me op afrekenen.
Frans Mensonides
26 december 2009
Er geweest: 15 december 2009
© Frans Mensonides, Leiden, 2009.