De digitale reiziger (19):
Gevleugelde wielen; Mechelen-Gent via Dendermonde


<< naar thuispagina Frans Mensonides



Het verdriet

JIJ

Je kruipt weer weg
in je kasteel
van lettertjes

Je slaapt
de dialoog voorbij

Je zit daar maar
te kijken
naar de film
in je hoofd

Kris de Bruyne

Gedicht in het begijnhof van Dendermonde

In België heb je nog spoorlijnen waar je nog nooit geweest bent. Vandaag, maandag 9 oktober 2006, doe ik Mechelen - Gent St. Pieters. Dit is het derde deel van een korte Schelde-reeks op De digitale reiziger; eerder verschenen stukjes over Doel en over de Antwerpse tram. Tot zover de inleiding van dit reisverhaal.

Kwart over acht, mooi op tijd, sta ik bij de bushalte aan de Kennedylaan. Plotseling bemerk ik dat ik mijn camera thuis heb laten liggen. Dat is het nadeel van die kleine cameraatjes die je zo in je broekzak kunt steken; op een of andere manier vergeet je dan des te gemakkelijker om ze zo in je broekzak te steken. Raar. Ik terug naar huis.

Nu zou ik de volgende bus kunnen nemen naar Leiden Centraal, zodat ik de trein naar Brussel, die ik op Den Haag HS had willen nemen, nog met 160 km/h door het station kan zien razen. Die aanblik wil ik mezelf besparen, dus ik neem nog een bus later, die van kwart voor negen, pak op Leiden Centraal de boemelsneltrein naar Breda, en verlaat die op Rotterdam CS voor een landerig halfuurtje koffiedrinken in de restauratie op perron 1. Dan zie ik op een ander perron toch nog de Beneluxtrein binnenkomen die ik had willen halen. Hij is een dik halfuur te laat; ik zet een sprint in en kan nog mee. Hij had een locomotiefstoring, zo wordt onderweg omgeroepen.

Onderweg realiseer ik me, dat dit tripje naar België zo langzamerhand iets heeft van een afscheid. Volgend jaar doen we het per TGV, als er niet nog meer uitstel komt. Dan gaan we via Breda, en niet meer o.a. langs die uitdragerij en ‘D’n Orticole’ in Kalmthout, waar ik vorige zomer nog een keer ben uitgestapt. Dan duurt een reisje Leiden – Antwerpen niet veel meer dan vijf kwartier, denk ik, inclusief overstap in Rotterdam, en komt een zondagmiddagwandelingetje in Antwerpen binnen handbereik, en een dagtocht Parijs.

Als het dan allemaal nog betaalbaar is. Die prestigieuze TGV, ten koste van miljarden euro’s ook in de lage landen opgevoerd tot 300 kilometer per uur, zal wel niet met die handige en voordelige superdagretourtjes betreden mogen worden. Aan de andere kant zullen de exploitanten hun product ook niet uit de markt willen prijzen, als de luchtvaartmaatschappijen zo langzamerhand bijna geld tóégeven.

Ik zit te bedenken, hier tussen Roosendaal en Antwerpen, dat dit tripje in de loop van de decennia sterk veranderd is, en ook wel iets van zijn oude charme heeft verloren. Ooit keek je rond Roosendaal met angstige verwachting uit naar de douane. Nog niet zo lang is het geleden dat je je van reisdeviezen moest voorzien voor een dagje België. Ik zie mezelf, in een oude aflevering van dit magazine, langs de geldwisselkantoren lopen op Brussel Centraal, om Hollands-zuinigjes het loket te selecteren dat de meeste franken geeft voor een gulden.

Het paspoort dat je ooit bij je moest steken is vervangen door je plastic ID-card, je koeienoormerk dat je tegenwoordig altijd bij je moet hebben, ook al wil je helemaal het land niet uit. En deze hele internationale trein gaat verdwijnen; het laatste restje Benelux-trots dat we nog overhadden. Of er nog iets voor in de plaats komt, is maar de vraag. Mogelijk rijdt de NMBS straks niet verder dan Essen, en wordt de verbinding Essen – Roosendaal opgedoekt.

Voor dat gedoe met paspoorten en geldwissel komt straks ander gedoe in de plaats. Ongetwijfeld zul je in het Thalys-tijdperk niet zo maar spontaan in de trein kunnen stappen als je zin hebt in een zondagswandeling over de Meir, maar jaren van te voren moeten reserveren, via een systeem dat voor normale wezens onbegrijpelijk is; wedden dat?

Even over half twaalf. Ik arriveer toch nog in Mechelen, nu met al bijna drie kwartier vertraging. De treinen naar Gent heb ik gemist. Er rijden er twee per uur, een sneltrein en een boemel, vlak achter elkaar. Ik ga dan maar een stukje door Mechelen wandelen, een stad die al is beschreven in dit verhaal uit het jaar ’00.

Maar eerst alvast een kaartje Dendermonde kopen, mijn pleisterplaats onderweg. Ik daal af naar de fraaie stationshal, met spoorwegfresco’s en spoorwegreliefs, waaronder het onvermijdelijke gevleugelde wiel. Op de vloer is een zwart gedenkvlak aangebracht, zal ik maar zeggen, met de bijbehorende beginselverklaring:

De eerste openbare Belgische spoorlijn Mechelen – Brussel, werd in gebruik genomen op 5 mei 1835. Hier had toen de plechtige opening plaats van de Belgische spoorwegen. Als herinnering werd op dit nulpunt van het net de mijlpaal opgericht.

Dat heb je vaak met Vlaams. Alle woorden zijn begrijpelijk, maar gerangschikt tot een zin blijft hun betekenis toch mistig. Wat is hier nu eigenlijk opgericht, en waartoe? En is dat iets dan dat zwarte vlak, of iets wat daar stond voor er een zwart vlak was?

Feit is, dat de Belgen vrijwel meteen na de afscheiding van Nederland in 1831 zijn begonnen met de aanleg van een spoorwegnet. Op die gedenkwaardige mijlpaaldag in 1835 ging dus Mechelen – Brussel open; twee jaar later al werd de lijn Leuven – Mechelen – Dendermonde – Gent in fasen in gebruik genomen; 80 kilometer spoor, terwijl in Nederland het besluitvormingsproces over de spoorwegen nog in volle gang was, en alle Nimby’s alle rampscenario’s uit de kast trokken, ook toen al. Het lijkt alsof de Belgen met ijzer probeerden, wat ze met wetten, met politici, met sanitaire cordons nooit zou lukken: hun land aaneensmeden. Mechelen werd het knooppunt van het spoorwegnet-in-wording.

Ik loop een winkelstraat in. Bij een broodjeszaak kun je een ‘mitrailleur’ kopen, een langwerpig, al te ingewikkeld broodje, waar de vette kledder aan alle kanten uitbulkt en dat belegd is met een minuscuul excuus-tomaatje, zodat ook de gezondsheidsfreaks de aanschaf nog voor zichzelf kunnen verantwoorden. Atoll Interim heeft straffe jobs voor straffe mensen: orderpickers en dienstencheque-activiteiten. Met de staatsbons, die ons een paar jaar geleden op vrijwel elk Vlaams billboard werden aangeraden, is het gedaan; kapitalisatiebons zijn het nu helemaal. En ook hier, midden in de stad, is er het Veldwetboek om je allerlei dingen te verbieden, zoals parkeren waar het niet mag.

In Mechelen blijkt men mijn stukje van 6 jaar geleden gelezen te hebben. Ik klaagde toen over de verkeers- en parkeerdrukte op het marktplein, maar nu is de auto verbannen. De omgeving knapt er echt van op.

Juist sta ik dat te overpeinzen, of uit een smal poortje komt met aanzienlijke snelheid een niet al te jonge racefietser gestoven die recht op me afrijdt, haastig remt, maar toch nog met me in aanraking komt. ‘G.v.d., denk je dat je op een velodrome zit, stomme stink-Belg!’, scheld ik. De man mompelt een vaag excuus en gaat er al even haastig vandoor, ternauwernood een bejaarde dame met een boodschappentas ontwijkend. Aan mijn reactie herken je de Hollander in België. Een Vlaming die in Amsterdam aangereden zou zijn door een fietser, zou zijn excuses maken voor het feit dat hij in de weg stond.

Iets minder gevaarlijk is het in het begijnhof, al beschreven in bovengelinkt artikel. Begijnhoven waren eeuwenlang populaire vestigingsoorden voor eenzame dames die het dan maar op de godsdienst gooiden – of heren, je had ook hoven voor mannelijke begijnen, die begarden genoemd werden, op veilige afstand van de begijnhoven.

Maar die hoven waren soms toch wat omstreden. Ze verrezen langs de rafelige randen van stad, kerk en samenleving. Meestal waren ze net buiten de stadsmuren gevestigd – zoals in Mechelen, waar ze later bij de stad zijn ingelijfd. Ook stonden ze buiten het reguliere kloosterleven. De begijnen legden geen kloostergelofte af en konden zo’n hof verlaten wanneer ze wilden. Niet zelden werden begijnhoven broeinesten van kritiek op de kerkelijke autoriteiten. Ik heb nog eens een behoorlijk serieus literatuurhistorisch werkstuk geschreven over zulke kritische geluiden.

In Vlaanderen moet het begijnenleven sterker gefloreerd hebben dan bij ons; elke zichzelf respecterende Vlaamse stad heeft een begijnhof. Dat van Mechelen zal verreweg het grootste zijn; een complete wijk met smalle straatjes en steegjes. In één ervan wonen nog steeds louter singele dames; althans ik zie alleen damesnamen op de bordjes staan, en vrouwelijke kandidaten op de verkiezingsposters.

Ook hier is het niet helemaal pluis. Ik loop een smal steegje in waar juist twee politieagenten in burger een groepje scholieren aan het fouilleren zijn op contrabande: tap, tap, tap, pof, pof, pof, over kledingstukken.

De middelbare school was gisteren verkiezingsbureau. De ‘onderrichtingen voor de kiezer’ hangen er nog. Ik lees ze, op zoek naar nog meer Belgicismen. Plotseling verzamelen zich naast en achter me allerlei voorbijgangers, die die tekst nu ook maar eens gaan bestuderen; als een vreemdeling ervoor stilstaat, zal er wel iets bijzonders in staan… Ik verlaat de door mij veroorzaakte oploop. VLD-CDO-Groen, ook alweer zo’n monsterverbond, denk ik, is hier gisteren de grootste partij geworden met 14 van de 41 zetels; Vlaams Belang bleef staan op 11.

Die kleddervette mitrailleur, die ik daarnet nog verwierp, begint in de loop van de wandeling verleidelijke proporties aan te nemen. Ik loop terug naar het station, langs de enig overgeblevene Mechelse stadspoort, die ik daarnet niet gezien heb. Dit is niet het straatje van de mitrailleur. Ik begeef me nu dus maar naar de stationsrestauratie, blij dat ik die tenminste hervonden heb.

Dit etablissement moet wel het ware nulpunt zijn van het huidige NMBS-net, en zeker geen mijlpaal. Ik ben hier een paar jaar geleden eens verzeild geraakt per bus, en schreef:

Ik loop de stationsrestauratie in, die een geplunderde indruk maakt; de schappen zijn zo goed als leeg. Misschien heeft hier vanmiddag een complete padvindersjamboree plaatsgevonden, of heeft half Mechelen zich hier gespijzigd en gelaafd. Een jonge man een vrouw staan achter de toonbank, uitgeput tegen een muur geleund; beide oververmoeid na die lange werkdag, zij bovendien met een gebit waarop iedere tandarts gaarne een saneringsofferte zou uitbrengen. Mijn binnenkomst en nadertreden hebben ze onbewogen geregistreerd; met een vermoeide, wat verveelde blik.

-“Een broodje kaas, alstublieft.”
-“Neen, menier, dat ‘ebben we niet. ‘Et spijt me” [de mond met het gebit heeft node het woord genomen]
-“Iets anders dan?”
[Stilte]
-“Wat hebben jullie wél?”
-“Niets, menier. Alles is op”.

Vandaag krijg ik er een krokmesjeu voor mijn geld en goede woorden, maar van harte gaat het nog steeds niet. De zaak wordt thans gedreven door twee dames, een jonge en een oudere, die op dit middaguur behalve mij alleen een tweetal alcoholisten te bedienen hebben die het vandaag langzaam opbouwen en in contemplatief stilzwijgen tegenover elkaar aan een raamtafeltje zitten. De twee uitbaatsters bezitten de landerigheid die gepaard gaat met het hebben van een te weinig veeleisende functie. Tegen het beetje werk dat je dan moet verrichten, ga je dan ook nog opzien. De oudere van de twee zit te Sudoku’en, hèt moderne tijdverdrijf voor de legen van geest en agenda. Je kunt het niet alleen dóén, maar er ook nog over schrijven: ‘Sudoku’ geeft 66 miljoen hits op Google.

Madonna schalt uit de luidsprekers; Like a Virgin. Een maagd moet haar toevlucht nemen tot adoptie; dat begrijp ik wel, al maken de media er een hele heisa van. Altijd heisa met Madonna.

Die twee buffet-madonna’s zijn bijna nog te beroerd om mijn geld aan te pakken; er is even overleg, wie dat tot taak heeft. De stationsrestauratie is niet meer wat zij geweest is; nergens in ons taalgebied.

Dan op weg naar Gent. De stoptrein Mechelen – Gent wordt geëxploiteerd met rode, koekblikvormige treinen van de serie 200, met die bekende Belgische drie- en tweezitsbanken. De NMBS zet drie stellen in op dit toch wel erg magere trajectje. Ik heb ruimte genoeg, onderweg, altijd minstens 5 zitplaatsen voor mezelf alleen. Ik lees op de grond gevallen kranten, allemaal sportbijlagen, helaas, met uitslagen en verslagen van amateurvoetbalwedstrijden. Londerzeel, onder meer, waar de trein net halt houdt; Londerzeel met een meerderheid voor CD&V in de raad.

Na Londerzeel stopt de trein nog in Malderen, Buggenhout en Baasrode; daarvoor heeft de trein dat trouwens al gedaan in Kapelle op den Bos. Elk optrekken van de trein gaat gepaard met een ritmisch gebonk uit de ingewanden van de motor; deze stellen zijn duidelijk nieuw geweest. ‘Corrupt’, staat ergens met grote kalkletters op zo’n blauwrode abri waaruit de wachtgelegenheid in deze streken bestaat; wie of wat staat er niet bij vermeld.

In Dendermonde komt de tak uit Brussel erbij. Je kunt hier ook nog naar Lokeren, via Zele, eens per uur. Dendermonde is een spoorwegknooppunt, maar per uur vertrekken er niet meer dan een handjevol treinen. Nog minder als er stremmingen zijn; de posters met het opschrift ‘Werfinfo’ melden het de treinreiziger.

Alle wegwijzers in Dendermonde zijn door vandalen omgebogen, zodat ze de argeloze wandelaar 90 of 180 graden van de juiste koers doen afwijken, of zelfs regelrecht de hemel in sturen. Gelukkig is Dendermonde een ultraklein stadje, waar je onmogelijk kunt verdwalen. Het ontstond meer dan duizend jaar geleden op de plek waar de Dender in de Schelde stroomt. Daar ligt het nog steeds, al is het laatste stukje Dender gedempt. In de Eerste Wereldoorlog werd de stad goeddeels aan puin geschoten, waarvan het oorlogsmonument nog getuigt, met een gesneuvelde soldaat, een nog levende, en een weduwe plus wezen.

In Dendermonde kreeg Vlaams Belang gisteren 7 zetels van de beschikbare 35, een winst van 3. Als ik langs de overheidsgebouwen loop in een bocht van de Schelde, tingelt de kerk een middeleeuws wijsje; halfdrie alweer. De siësta is nog aan de gang.

Dendermonde is een weinig opmerkelijke stad. Ik ben er eerder geweest, een paar jaar geleden, zonder fototoestel en zonder intentie om er een verhaal over te schijven, en ben het daardoor al weer half vergeten. Thuis sla ik het na; ik heb er indertijd over gemaild naar vrienden. Het is op de kop af twee jaar geleden, op 9 oktober 2004.

Het ook alweer flink uit de kluiten gewassen begijnhof is een oase van rust in een al zo rustig stadje. Je kunt hier aanbellen bij de Heilige Geest, althans die naam staat boven de brievenbus. Overal staan plastieken in het gras en bordjes met gedichten, waarvan je sommige in je zak kunt steken – in figuurlijke zin, dan.

Eens per tien jaar is het druk in Dendermonde. Dan vindt de omgang plaats met het ros Beiaard. In het Karel-epos De Vier Heemskinderen staat te lezen dat dit wonderpaard verdronken werd. Het was eigendom van de vier zonen van Aymon (‘Heem’), heer van Dendermonde. Achter dat drama zat Karel de Grote, de kwade genius in het verhaal; ik herinner me, er eens college over gehad te hebben. Het was rond 9/11; daardoor misschien minder goed onthouden.

Tijdens die ommegang nemen vier Dendermondse broertjes plaats op een soort reusachtig houten kermispaard. Het moeten vier opvolgend geboren broers zijn, zonder zussen ertussendoor. Mijn vader kwam uit zo’n gezin, maar woonde in een stad waar geen ommegangen zijn met paarden. Het is in Dendermonde een onuitsprekelijk grote eer om op dat paard te mogen zitten. Ik weet niet, of het aan het eind van de tocht ook daadwerkelijk in de rivier geplonsd wordt, met broers en al. Tijdens de vorige ommegang, in 2000, onweerde het uitgerekend.

Ook bezienswaardig is het marktplein met o.a. de Rechtbank van Eerste Aanleg, waar ze erg trots op zijn; hij wordt op het web in elke historie van Dendermonde genoemd. Als je er daar niet meer uitkomt, moet je, geloof ik, naar het Hof van Assisen. Je hebt ook nog de vrederechter, en er zijn rechtbanken voor overtredingen, misdrijven en betwistingen; ik krijg er liever niet mee te doen.

Geef mij Nederland maar, met het nieuwe fenomeen van het Internet-gericht: een jury van zelfverklaarde deskundigen die op het web aan waarheidsvinding doen o.l.v. een opiniepeiler in de driedubbelrol van rechercheur, aanklager en rechter. Je kunt er geen advocaat nemen, zelfs niet pro deo. ‘U bent tot levenslang veroordeeld door 93,5% van onze ondervraagden’, zal ooit wellicht het vonnis luiden. Heb je ook geen dure justitiepaleizen nodig, waar ze toch maar tunnel zitten te denken (geen Belg begrijpt deze alinea; ook wij hebben zo onze folklore).

 

Verder per spoor, in een trein met vierkante, althans onronde wielen. TAK –TAK – tak -tak-tak-tak, takketakketak, gaat het, sneller, sneller, steeds sneller, totdat het geratel verzinkt in het algemene lawaai dat de trein veroorzaakt.

Wat te zeggen over zo’n reisje? Per stoptrein duurt de totale rit Mechelen – Gent een dik uur, waar de sneltrein er 36 minuten over doet. We houden halt in Oudegem, Schoonaarde, Wichelen en Schellebelle. Bij het laatste station komt de lijn uit Aalst erbij. Schellebelle is onlangs uitgeroepen tot de fraaiste plaatsnaam in Vlaanderen. Het is een dorpje aan de Schelde, maar dit station ligt een dikke kilometer ten zuiden ervan in een weiland. Ze hebben hier alleen een station neergezet om het die mooie naam te kunnen geven. Schellebelle betekent natuurlijk: het mooie dorp (‘belle’) aan de Schelde (Schelle), etymologiseer ik uit de losse pols. Je hebt ook een Denderbelle.

Ik zou er graag eens rondkijken, maar dat gaat zo maar niet. Ik heb in Dendermonde een enkeltje Gent gekocht. Je mag in België je enkele reis niet zomaar overal onderbreken, zonder geldige reden. Alleen om over te stappen, en dan moet je verder reizen met de eerste trein in de juiste richting, anders geldt het als grijsrijden. Daarvoor krijgt je bij de spoorwegen geen administratieve geldboete, maar wel een ‘toeslag’ die tot astronomische hoogten kan oplopen. Wel met ‘fair play’; als je voor aanvang van de reis de conducteur verwittigt dat je geen kaartje hebt, kun je er bij hem nog een kopen. Wil je je reis onderbreken voor een stadswandelingetje, dan mag dat echter alleen als je van te voren je kaartje laat epibreren bij de spoorautorarireiten, maar ik heb geen idee waar en hoe dat moet, en krijg er liever geen last mee.

Ik rijd Schellebelle dus voorbij – zonder spijt, vast en zeker heeft het alleen een mooie naam en is er verder kraak noch smaak aan – en stop nog te Wetteren en Melle, en rijd daartussenin nog door station Kwatrecht heen.

Emplacementen worden breder en breder; we naderen Gent. Hier eindigt deze trits van verhalen die zich langs de Schelde afspelen. We gaan ons de komende weken maanden weer buigen over Neerlands narigheid.

Frans Mensonides
25 oktober 2006
Er geweest: 9 oktober 2006.

 

© Frans Mensonides, Leiden, 2006


<< naar thuispagina Frans Mensonides