In het rijtje van op 10 december 2006 geopende spoorwegstations komt Gaanderen voor, een dorp waarvan ik tot dan toe nog nauwelijks gehoord had. Het telt circa 5500 inwoners en vormt een agglomeratietje met Terborg, maar behoort tot de gemeente Doetinchem. Gaanderen ligt aan de Syntus-spoorlijn Arnhem - Winterswijk, 4500 meter voorbij station Doetinchem en 1500 vóór Terborg – vanuit de positie van een westerling gerekend.
Syntus-land, dus. In 1999 nam Syntus de spoorlijn Doetinchem – Winterswijk over. Daarna moesten doorgaande reizigers uit Arnhem in de eerstgenoemde stad overstappen. Aan die situatie kwam in 2001 alweer een einde; de regionale spoorwegmaatschappij kreeg de gehele lijn Arnhem – Winterswijk in handen. De oude, walmende dieselbakken van NS werden vervangen door moderne LINT’s. De frequentie werd opgevoerd; tegenwoordig is er van maandag tot zaterdag overdag een halfuurdienst en rijdt er in de spits tussen Arnhem en Doetinchem zelfs elk kwartier een trein. Maatregelen die succes hadden: Syntus vervoert per werkdag 20.000 passagiers op deze lijn, wat behoorlijk veel is in een betrekkelijk dunbevolkte streek zonder echte wereldsteden.
Reizen met die snelle, schone en geruisloze LINT, zo´n mooie snoekenkop, is een genot op een zonnige, vroege voorjaarsdag. Je kijkt over de schouders van de machinist naar het zilveren lint van de spoorstaven die de trein de weg wijzen naar de horizonten. Het is hier enkelspoor. Dat ik toch dubbelspoor zie, ligt aan mijn kippigheid. Ik heb er een bril tegen, maar daar kijk ik meestal nooit door.
Doetinchem zijn we voorbij. Nog een flauwe bocht en daar duikt Gaanderen op uit het groen. De treinen naar Winterwijk stoppen hier om 12’en 42’. Een paar minuten later passeren ze op Terborg hun tegenligger, die om 17’ en 47’ in Gaanderen verschijnt.
Eén perronnetje langs enkelspoor. Zo’n stationnetje is snel neergezet. Een stuk of 7 passagiers stappen met mij uit, midden op de middag. Niemand stapt in: in Arnhem gebeurt het, en als het in Arnhem niet gebeurt, gebeurt het wel in Doetinchem. Op weg naar het verre oosten wordt de trein alleen maar leger en leger.
De vervoersprognoses voor Gaanderen bedroegen niet meer dan een half duizendtal passagiers per werkdag. Als het station er eenmaal ligt, zullen de dorpsbewoners er uiteindelijk wel gebruik van gaan maken, hebben ze gedacht. Het is even wennen; de laatste trein vóór december 2006 stopte hier in 1934, op een station dat slechts 7 jaar bestaan heeft; alleen hoogbejaarde Gaanderenaren kunnen het zich nog herinneren.
Station Gaanderen kijkt uit op een zandvlakte waar schepwerktuigen aan het werk zijn – werktuigen die zand scheppen en straks woonruimte. Dit is het voormalige Pelgrim-terrein. Dat was ooit eigendom van de ATAG-keukenfabriek, die hier een grote showroom had van fornuizen en zo. Straks komen er huizen: huurhuizen en koophuizen, al dan niet met een ‘zorgconcept’. En ‘grondgebonden woningen’, van die huizen die niet meteen weglopen als je even de andere kant uitkijkt. En dat alles betaalbaar gemaakt door het Rabo Pelgrim Pakket, met gratis opleveringskeuring en sleutelhanger.
Voor het Pelgrim-tijdperk kende dit Achterhoekse dorp ijzergieterijen; tegenwoordig lijkt het me een betrekkelijk rustige forenzenplaats zonder al te veel industriële bedrijvigheid.
Het dorp bestaat eigenlijk uit twee dorpen, twee gemeenschappen, gescheiden door die spoorbaan. Ten noorden van het spoor heb je een wijkje met wat oudere huizen. Aan gene zijde van het spoor, waar het nieuwe Pelgrim verrijst, heb je de winkels. Een ervan heet Stockoutlet Pick & Pay en verkoopt meubels, spellen, posters, barbecues, tuinstoelen, trampolines en nog veel en veel meer. In zo’n kleine gemeenschap moet je als winkelier wel een generalist zijn, en ook ‘een 2e set hoesen’ leveren bij de zitbanken.
Een beekje vormt de grens met Terborg. Het wat kale RK-kerkje, geflankeerd door de dito basisschool, is wellicht het enige monument in Gaanderen. Maar ik ben er te kort gebleven; ik had eigenlijk maar een krappe middag voor dit tripje.
In de abri zit een kikvorsachtige man zijn dag om te brengen. ‘Er rijdt geen bus meer’, zegt hij sloom, als ik de haltestaat bestudeer. ´Je mot met de trein, met het nieuwe station, daar om de hoek’. Hij wijst; ik knik, en zeg dat ik juist uit de trein gestapt ben. ´Er rijdt geen bus meer…´, begint hij opnieuw aan zijn verhaal.
Die bus vormt de oorzaak van wat knorrigheid rond het nieuwe station. Sommige mensen, die dicht bij de halte woonden maar ver van het station, hadden liever die bus behouden. Bus én trein ging uiteraard niet – maar in het weekend en in de avonduren rijden beide door dit dorp.
Ik loop via het station naar het oude wijkje aan de andere kant van de spoorbaan. En maak een telefoto van het station. Wat is die snoek opeens raar eng groot!
Er is een tijd van komen en er is een tijd van… Inderdaad.
Frans Mensonides
3 maart 2007
Er geweest: dinsdag 20 februari 2007
© Frans Mensonides, Leiden, 2007