WEEK 4 / 23 JANUARI 2000
Frans Mensonides
Vóór Billy Gates Soms kost het me moeite, me te herinneren hoe ik mijn winteravonden doorbracht toen Internet nog niet bestond en toen een computer nog een stuk speelgoed was, dat alleen hele grote bedrijven zich konden permitteren. Natuurlijk, we lazen strips, luisterden naar Radio Veronica en keken TV; te vaak en te lang, naar het oordeel van onze ouders en onderwijzers. Maar zo nu en dan werd er iets uitgevonden, waarmee we onze jeugdverveling een poosje konden verdrijven. Toen ik een jaar of elf was, kregen mijn broer en ik een "spirograaf" cadeau, een werktuig dat bestond uit transparante radarwieltjes die rond andere radarwieltjes bewogen konden worden. Het centrale wieltje werd met een spijker vastgepind op een vel papier. In het buitenste radarwieltje zat een gaatje. Als je daar je pen instak, en je draaide het radartje rond, dan ontstond op het papier een spiraalvormige figuur. Ontroerend, hoe blij je was met het resultaat, dat achteraf wel erg schriel afsteekt bij de fractals die een beetje handige programmeur tegenwoordig op zijn beeldscherm tovert. Ruim een jaar later - want ook in die donkere Middeleeuwen stond de technologische ontwikkeling niet stil - verscheen de verfcentrifuge op de speelgoedmarkt, als opvolger van de spirograaf, waar ieder kind allang weer op was uitgekeken. Dit werktuig bestond uit een plastic bak, waarin je een vel papier kon aanbrengen. Een door een batterij aangedreven elektromotor bracht het papier aan het draaien. Wanneer je nu verf op het roterende gevaarte spoot, dan zorgde de middelpuntvliedende kracht voor een prachtig spiraaleffect. Hopelijk is er ergens nog een museum, waar zowel het verfapparaat als de daarmee vervaardigde kunstwerken te bewonderen zijn; mijn onbeholpen technologische beschrijving doet geen enkel recht aan de tover die je voelde als je zo'n schilderij uit het apparaat haalde. Schilderen als Rembrandt, dat was niet voor iedereen weggelegd, maar dank zij de verfcentrifuge kon je je eventjes Appel of Picasso wanen. Ouders waren niet zo blij met de verfcentrifuge. Ze bléven er batterijen, papier en verftubes voor kopen en er spatte ook nog wel eens een klodder verf uit. "Jongens, kránten eronder; dénk aan de vloerbedekking!" Ik was de verfmachine allang vergeten en zou er nooit meer aan gedacht hebben, ware het niet dat ik onlangs in een galerie een schilderij zag, dat sprekend geleek op het resultaat van een sessie met zo'n verfmolen (aan het schilderij hing een prijskaartje van 3450 gulden; voorwaar geen kattenpies; zie dat met verhalen schrijven maar eens te verdienen!). Dergelijke rages kwamen en gingen in een hoog tempo; wat dat betreft is er niet veel veranderd. Kan ik me nog meer van die kortstondige bevliegingen te binnen brengen? Zo rond 1967 had je de silly putty, een soort stopverf waaraan allerlei magische eigenschappen werden toegeschreven. Het werd aan de man gebracht in een plastic eitje. Je kon er plaatjes mee kopiëren uit kranten en tijdschriften. Daartoe moest je de silly putty platdrukken op de te reproduceren afbeelding. Even flink aandrukken en vervolgens met een ferme ruk verwijderen. Nu stond op de putty een vage spiegelbeeldige afbeelding van het krantenplaatje, dat zelf iets minder duidelijk was geworden. Niet bepaald spectaculair; als kind al vond ik het van een deprimerende zinledigheid. Verder was er ook niet veel spannends aan die silly putty. Als ik me goed herinner, kon het gekneed worden tot een bal, en worden platgegooid tegen een ruit. Ook kon je er - vooral als de silly putty vies was geworden door het frequent opzuigen van krantenplaatjes - kledingstukken en stoelbekleding grondig mee bederven. Wat hebben we verder nog gehad? De stuiterballen van samengeperst rubber, die vooral mensen met parket tot wanhoop en migraine dreven; de hele dag bons-bons-bons-bons-bons. De klik-klakballen, knoertharde plastic stuiters aan een touwtje, die je tegen elkaar kon laten ketsen. Psychologen spraken over de aantrekking en afstoting tussen man en vrouw, die deze balletjes zouden symboliseren, maar ik was toen al sceptisch genoeg om dat kolder te vinden. Er gebeurden veel ongelukken mee: kinderen werden getroffen door uit de koers geraakte klik-klakballen. Organisaties van bezorgde ouders drongen bij de overheid aan op een verbod; er werd gefluisterd dat er in Duitsland twee dodelijke ongelukken waren gebeurd (nare dingen gebeurden toen voornamelijk in Duitsland). Maar voordat de autoriteiten tot een ballenverbond konden besluiten, was de volgende rage al een feit. Bijvoorbeeld dat ellendige 27-MC "bakkie", een geavanceerde walkie-talkie. Op een gegeven moment had iedereen zo'n ding. Er ontstond een enorme drukte in de ether, zodat je met je bakkie niet veel verder kon zenden dan gehoorsafstand, waardoor het apparaat zichzelf overbodig maakte. Wat een treurnis, als je het vergelijkt met E-mail. Of videotennis, hét Sinterklaarcadeau van 1977. Een helwitte, vierkante "bal" op je TV-scherm, die je met een even felwit rechthoekig "tafetennisbatje" moest wegslaan. Dit spel ging gepaard met hinderlijk geflits. Het werkte verslavend; een wedstrijd duurde meestal voort, totdat één der deelnemers neerviel met een epileptische aanval. Gelukkig duurde het toen niet lang meer, voordat Billy Gates de PC uitvond. column-archief |
De digitale reiziger
Alles wat erg is, is erger in Amsterdam Tussen de stroom van verontrustende berichten die deze week uit Amsterdam kwamen, zat er toch één dat positief stemde. Het was een uitspraak van de Amsterdamse trambestuurder Co Stompé, die als ongeplaatste amateur de halve finales bereikt had van het wereldkampioenschap pijltjesgooien, in Engeland "darts" genoemd, en in Vlaanderen "vogelpik". Dat darten is veel moeilijker dan je zo op het eerste gezicht zou zeggen; zelf heb ik eens per ongeluk bijna een "double" gegooid toen ik op de "bullseye" mikte. Je zou denken, dat iemand, die er zo bedreven in is als Co Stompé, wel streeft naar het opbouwen van een carrière als prof, maar dat was niet het geval. Stompé verklaarde dat hij veel liever op de tram bleef; er was niets mooier dan Amsterdammer te zijn tussen de Amsterdammers. Ook dienstverlening aan het publiek voerde de dartskampioen hoog in zijn vaandel. Ik zie Stompé nog terugkomen op zijn sympathieke besluit, wanneer hij straks een paar honderd keer per dag wordt lastig gevallen door reizigers die een handtekening van hem willen op hun strippenkaart, maar voorlopig zit Stompé, die vorige week even een nationale held was, gewoon weer achter de knuppel van lijn 14. Blijkbaar trekt hij zich ook niets aan van de berichten over agressie van passagiers. Deze week bereikte de krantenlezer een zee van ellende over OV-agressie; juist uit Amsterdam. In de eerste plaats waren daar de chauffeurs van Connexxion, die in navolging van de NS-conducteurs vragen om meer veiligheidsmaatregelen. Het verbaasde mij enigszins, want in de Connexxion-bussen weten naar mijn ervaring althans de passagiers zich doorgaans nog redelijk fatsoenlijk te gedragen. Woordvoerster mevrouw Maas (met wie ik volgens mij nog eens een middag ruzie heb zitten maken bij ZWN-Boskoop) verklaarde dan ook, dat het probleem in Leiden wel meeviel, in tegenstelling tot het gewest Noord-West, waaronder Amsterdam valt. Het verbaast ons niets; alles in Nederland wat erg is, is in Amsterdam het ergste. Connexxion gaat het probleem als volgt oplossen (ik citeer het Leidsch Dagblad, dus als ik lieg, lieg ik in commissie): "De vervoermaatschappij is al bezig met het formeren van speciale teams die zich gaan bezighouden met veiligheid, informatie en controle. Het gaat hierbij dus om mensen die duidelijk herkenbaar in de bus meerijden, passagiers controleren en aanspreken op hun gedrag en de bevoegdheid krijgen bekeuringen uit te delen" (einde citaat). Deze functieomschrijving lijkt een kopie van die van de controleurs, die je zo nu en dan wel eens onderuitgezakt in de bus aantreft, waar zij met hun luie billen de achterbank zitten op te warmen. Als Connexxion die controleurs zo ver krijgt, dat zij hun taak weer eens gaan uitoefenen, dan hoeven ze geen nieuw personeel aan te nemen; alleen misschien één over-inspecteur, die voortaan de controleurs controleert. Een ander bericht over passagiersoverlast in Amsterdam hoorde ik vanmorgen op de radio; als het zich niet in onze hoofdstad afgespeeld zou hebben, zou ik het niet hebben geloofd. Achterin trams staan vaak mensen doelloos te hangen, zonder dat ze met die tram ergens naartoe willen. GVB gaat nu achter in conducteurloze trams "hangplekken" inrichten voor zulke lieden. Men is van plan, alles wat breekbaar is, eruit te slopen: stoelen, stangen en het overbodige attribuut genaamd "stempelautomaat", zodat de doelgroep dat alles in ieder geval niet meer kan vernielen. Prachtig idee. Volgens mij ontbreekt er nog één ding aan: een mechanisme, waarmee je die hangplek kunt afstoten (ongeveer zoals de derde trap van een Marsraket wordt afgestoten) zodat je in een handomdraai al het geteisem kwijt bent uit de tram, en alleen de nette passagiers overhoudt. Het allerzotste gedrag in het Amsterdamse verkeer wordt vertoond door taxichauffeurs. In de taxibranche zijn ze nog lang niet toe aan discussies over agressieve passagiers. De taxichauffeurs staan elkáár naar het leven, een gevolg van een volkomen uit de hand gelopen concurrentiestrijd tussen twee taxicentrales. Ik vraag me af, of de chauffeurs op die manier reclame denken te maken voor hun metier. Ik zou in Amsterdam mijn weg liever kruipende afleggen, dan die bende criminelen een cent aan me te laten verdienen. Nee, "Zo kan het niet langer. Er zijn nu echt keiharde maatregelen nodig". Een voorstel. Taxi's in Amsterdam rijden op de vrije trambanen (dat mógen ze, maar als ze het niet mochten, dan deden ze het toch wel). Mijn plan: trambestuurders mogen die taxi's nu voortaan gewoon aan puin rammen; dat zal ze leren. Dan moet Co Stompé (die nu de bekendste trambestuurder is) het voortouw maar nemen. En telkens als Co een taxi aan barrels rijdt, dan brullen de trampassagiers in koor: "one hundred and eigthy!" De taxivete zal daarmee heel snel beslecht zijn. |