WEEK 6 / 6 FEBRUARI 2000
Frans Mensonides
Van der Aa Als student Nederlandse taal en letterkunde krijg ik zo nu en dan opdracht om een zgn. nota te vervaardigen; een korte schriftelijke uitweiding over een opgegeven onderwerp. Een niet al te ingewikkelde opdracht natuurlijk, want ik zit nog maar in de propedeuse-fase. Zo'n nota kun je zien als een oefening in het opzoeken van documentatie en het correct citeren uit het gevonden materiaal. Een zeer nuttige oefening, vooral voor iemand als ik, want ik probeer op deze site een taks te halen van 5000 woorden per week, en schrijf op onwetenschappelijke wijze maar wat raak. (Ik leef daarom in grote angst, dat een medestudent, of erger nog: een docent, al surfend op het WWW plotseling stuit op een aflevering van De digitale reiziger, of van REFLEXXIONZZ!. Het moét een keer gebeuren, maar wat ik tot mijn verdediging zal aanvoeren, zie ik dán wel). De eerste gang na het verkrijgen van zo'n schrijfopdracht is natuurlijk naar de LB, de Letterenbibliotheek, een oase van rust en kennis in het hart van de meest centrale stad van Nederland. Laatst moest ik iets nazoeken over een aantal heldinnen uit de Nederlandse geschiedenis, waaronder Kenau Simonsdochter Hasselaar, die zich verdienstelijk gemaakt zou hebben bij het beleg van Haarlem in 1572-1573. Na een kleine speurtocht stuitte ik op een opmerkelijk boekwerk, dat ik tot dan toe blijkbaar altijd over het hoofd had gezien. Heel verwonderlijk, want het werk bestaat uit niet minder dan 27 banden, en beslaat een complete kastplank in de leeszaal. De titel luidt: Biographisch woordenboek der Nederlanden, bevattende levensbeschrijvingen van zoodanige personen die zich op eenigerlei wijze in ons vaderland hebben vermaardgemaakt, een aardige mond vol. Het Biographisch woordenboek (zoals ik het kortweg maar zal noemen) is een soort who-is-who van de Vaderlandse geschiedenis. Iedereen die daarin een rol heeft gespeeld, van het begin der historie tot heden, staat alfabetisch in het boekwerk opgesomd (dat "heden" ligt in 19e eeuw; het boek verscheen in de periode 1852-1878, in een gemiddeld tempo van één letter per jaar, en heeft geen supplementen). Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen helden en schurken: je kunt er Willem van Oranje, de vader des vaderlands, in opzoeken, maar ook Baltasar Gerards, zijn moordenaar. Als je hier en daar iets gaat lezen in het Biographisch woordenboek, dan merkt je al gauw dat het wetenschappelijk niveau ervan niet erg hoog is. De puur-biografische gegevens kloppen wel, maar er wordt allerlei onzin omheen gefantaseerd, die niet overeenkomt met wat vermeld staat in meer wetenschappelijke werken. Onder het hoofdje van de door mij gezochte Hasselaar weet het woordenboek zelfs te vermelden wat de Spaanse soldaten tegen elkaar zeiden, toen ze Kenau en haar 300 medestrijdsters op de trans zagen verschijnen: Hoe, zijn de vrouwen hier mannen geworden, of zullen wij ons van vrouwen laten kloppen!. Levensecht, alsof de samensteller er met een bandrecordertje heeft bijgestaan! Een wel erg sterk staaltje van fantasie, temeer daar Kenau, volgens moderne historici, vermoedelijk nooit aan enige krijgshandeling heeft deelgenomen. De redacteuren van het Biographisch woordenboek hielden dus niet van een dorre opsomming van feiten. Zij hanteerden graag bloemrijke taal. Zo wordt verteld over de 17e eeuwse geleerde vrouw Anna Maria van Schurman (die onlangs nog is geëerd met een postzegel): Mannen grijs geworden in den dienst der kerk, zetten zich aan hare voeten neder om van haren lippen de ware zin der gewijde woorden op te vangen. Een rijke bron van "infotainment", dit Biographisch woordenboek. Ik hanteer het werk met omzichtigheid; enerzijds omdat de banden van ellende en ouderdom bijna uitelkaar vallen; anderzijds omdat ik een diep respect koester voor de arbeid van de samenstellers, die 26 jaar van hun leven gezwoegd hebben aan hun opus magnum; derdezijds uit gevoelens van (ja, van wat, eigenlijk?) met de tientallen generaties van studenten vóór mij, die het werk gebruikt hebben voor hun scripties. Velen van hen zijn inmiddels al evenzeer tot stof vergaan als de auteurs van het Biographisch woordenboek en alle daarin beschreven vaderlandse helden en schurken. Het Biographisch woordenboek is een initiatief van de lexicograaf Abraham J. van der Aa (1792-1857), die zich al eerder verdienstelijk had gemaakt met aardrijkskundige, historische en literaire naslagwerken. In het Biographisch woordenboek is hij niet veel verder gekomen dan zijn eigen letter. Toen van der Aa overleed, was hij pas bij Menno van Coehoorn; zijn werk is door een team van redacteurs voortgezet. Als je Abraham van der Aa heet, dan sta je bovenaan in elke alfabetische opsomming. Hij had het buitenkansje, de geschiedenis in te gaan als de allereerste vermaarde vaderlander. Waarom hij die kans voorbij heeft laten gaan, weet ik niet; was het bescheidenheid? Zijn woordenboek begint met Adolf van der Aa (waarvan ik vergeten ben wie hij was en wat hij deed); ik heb de gegevens over Abraham van der Aa moeten opzoeken in de twintigdelige Winkler Prins. Natuurlijk heb ik gedaan wat iedereen doet als hij zo'n who-is-who in handen krijgt. Tot mijn spijt stond er geen Mensonides in het Biographisch woordenboek. Ik moest genoegen nemen met Paulus Mensonis (overleden 1666), die predikant was te Lekkum en Miedum. Hoogstwaarschijnlijk behoort deze man toch wel tot mijn familie: mijn roots liggen in Friesland; vele van mijn voorzaten waren predikant; bovendien is de naam Mensonides pas rond 1700 ontstaan als variant op het al langer gebruikte Mensonis. Lang niet elke predikant van een Fries gehuchtje staat opgesomd in de grote van der Aa. Paulus Mensonis dankt zijn vermelding aan de publicatie van twee geschriften: tien stigtelijke of sinryke predicatien over eenige texten der H. Schrifture. (1658) en Christelijke en stichtelycke Meditatien. (1673). Ik sloeg het Biographisch woordenboek dicht, en verliet de bibliotheek in de geruststellende wetenschap dat de stamboom van de familie Mensonis / Mensonides tenminste nog één vermaarde vaderlander heeft opgeleverd. Als ik nog eens wat tijd over heb, dan ga ik Paulus' stigtelijke / stichtelycke werken eens lezen (aangenomen dat de Utrechtse Bibliotheek ze in bezit heeft); misschien helpt het, en is het nog niet te laat.
column-archief |
De digitale reiziger
Van der Aa Het leek zo leuk te gaan worden, openbaar vervoer onder regie van Terry van der Aa. In 1994 liet de Amerikaan-van-Groningse-afkomst een frisse wind waaien door het stads- en streekvervoer. Zijn slogan, jarenlang in praktijk gebracht bij het door hem opgerichte busbedrijf Vancom, luidde: "meer bus voor minder geld". Terecht hekelde van der Aa de geldverspilling bij de Nederlandse mega-busmonopolist VSN: kantoren vol directeuren die geen enkele voeling hadden met hun personeel en hun klanten. Terry hield van korte lijnen (korte communicatielijnen, wel te verstaan); hij introduceerde zelfsturende teams van chauffeurs. Deze teams waren verantwoordelijk voor organisatorische zaken, zoals het samenstellen van dienstroosters en het afwikkelen van klachten. In 1995 verkreeg Terry van der Aa's Vancom een concessie op het stadsvervoer in Groningen. Drie jaar later nam Vancom Nederland het Groningse stadsvervoerbedrijf over; na onderhandelingen met gemeentesecretaris Jannes Bosma telde van der Aa ruim 11 miljoen florijnen neer voor het als noodlijdend beschouwde busbedrijf. Bosma zwom een kort poosje als een ware Dagobert Duck in zijn miljoenen, maar een paar maanden later kwam de ontnuchtering: van der Aa en zijn medeaandeelhouders verkochten Vancom Nederland (bestaande uit niet veel meer dan het Groningse stadsvervoerbedrijf) door aan de Britse busgigant Arriva. Prijskaartje: 50 miljoen gulden! Had de Groningse gemeentesecretaris zich laten tillen door Vancom? Bosma, inmiddels van een al dan niet verdiende rust genietend, speelt de nuchtere Groninger: "geld dat ik nooit heb gehad, kan ik ook niet missen". Dit alles staat onder de kop privatiseren busbedrijven mislukking te lezen in het NRC-Handelsblad van zaterdag 22 januari 2000, dat twee volle pagina's besteedt aan de privatesering van het OV in Noord-Nederland. Na de voordelige deal is Terry van der Aa uit het zicht verdwenen en heeft hij plaatsgemaakt voor een ongelooflijke hoeveelheid narigheid. De kwaliteitskrant schetst een schril beeld van de huidige stand van zaken in het noordelijke openbaar vervoer. Over NoordNEP (een samenwerkingsverband van NS en Arriva) kunnen we kort zijn; dit spoorwegbedrijf is de laatste maanden genoegzaam over de hekel gehaald op De digitale reiziger. Maar ook in het busvervoer klinken klaagzangen. Politici, reizigers en ROVER zijn het over één ding eens: sedert het streekvervoer in het noorden des lands geprivatiseerd is, staat de kwaliteit onder zware druk. Kaartverkooploketten zijn gesloten. "Dunne" ritten worden wel eens overgeslagen, als Arriva op dat moment een meer lucratieve opdracht heeft voor het taxibusje. Ook van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (een nieuwe, ingewikkelde term voor wat ooit de "belbus" heette) maakt Arriva een complete janboel. Arriva gedraagt zich als een ware monopolist, luistert niet naar klachten van ROVER, heeft Schraalhans aangesteld als meester van de keuken waar de dienstregeling wordt klaargestoofd en laat de vette winsten afvloeien naar de aandeelhouders in het Verenigd Koninkrijk. Ze maken het zo bont, dat zelfs een VVD-kopstuk, ged(ep)upeerde Swierstra van Drenthe, tut-tuttend uitroept, dat het bij Arriva blijkbaar alleen maar om de winst gaat. Het is mij, na lezing van het artikel in NRC, volkomen duidelijk, wat er mis is met privatisering. Er IS namelijk helemaal niets mis met privatisering; er is iets mis met onze politici en ambtenaren. Je zult mij niets ten nadele van gemeenteambtenaren horen zeggen; ik ben er zelf één. Maar gemeentesecretarissen van het type Bosma, hoe bekwaam ze ook mogen zijn in de dagelijkse papierschuiverij ter secretarie: het is niet verstandig om ze mee te laten doen met de grote, boze mensenwereld. Kritiek op de provinciale overheid past me als gemeenteambtenaar van het derde garnituur natuurlijk al helemaal niet, maar ik kan mijn ogen niet sluiten voor de verbijsterende incompetentie, die naar voren komt uit het artikel in de NRC. Wat hebben de provinciale magistraten van Groningen, Friesland en Drenthe gedaan om nog enige greep op het streekvervoer te behouden? Niets, helemaal niets. Vancom mocht het vervoersplan en de dienstregeling samenstellen, en kon vervolgens inschrijven op aanbesteding van het zelfgemaakte bestek. Alsof dat niet genoeg is, mogen ze ook zelf de contractueel verplichte kwaliteitscontrole nog uitvoeren. Deze controle is natuurlijk niet meer dan een wassen neus. In mijn eigen provincie Zuid-Holland ging dat niet anders. Ik heb het in 1998 van dichtbij mogen aanschouwen, toen ik verzeild was geraakt in de strijd om de bus in Ter Aar. Zelfs een pessimist als ik was nog diep gechoqueerd over het gebrek aan kennis en de naïviteit die de provinciale ambtenaren etaleerden. ZWN kwam met vervoerscijfers, waaruit moest blijken, dat de lijn naar Ter Aar niet meer rendabel was. Er was bij de provincie geen ambtenaar die op het idee kwam, die cijfers na te rekenen, of ze in ieder geval met een korreltje zout te nemen. Tijdens de hoorzitting over de verslechterde ZWN-dienstregeling was een ZWN-medewerker ingehuurd om de vragen van de boze reizigers te beantwoorden; de magistraten waren daartoe zelf niet in staat. Een ambtenaar was diep gegriefd toen ik de integriteit van ZWN in twijfel trok. Hoe durfde ik! De relatie tussen provincie en busbedrijf was juist uitstekend! ZWN was toen nog gewoon een VSN-dochter; zelf door en door bureaucratisch en verkokerd. Je moet er niet aan denken, wat er gebeurt als dergelijke provinciale ambtenaren tegenover een keiharde Amerikaanse cowboy komen te staan. Maar het is gelukkig allemaal goedgekomen in Zuid-Holland: de bus rijdt nog steeds naar Ter Aar en op het provinciehuis lezen ze nog elke week in De digitale reiziger. In Limburg hebben ze de privatisering misschien beter aangepakt. In een klein gebiedje bij Maastricht heeft het in Noord-Nederland zo fel bekritiseerde Arriva inderdaad gezorgd voor "meer bus voor minder geld" (zie het artikel in DDR). Echter: ook hier staan al die extra bussen inmiddels onder zware bezuinigingsdruk, want de rijksoverheid weet al twintig jaar niets anders te verzinnen om het OV-gebruik te stimuleren, dan maar weer eens een bezuinigingsronde af te kondigen. Nee, het ligt niet aan de privatisering, dat het niet goed gaat met het OV in Nederland. Het ligt aan de overheid. Overheid verkwanselt OV, zo had de titel van het NRC-artikel wel mogen luiden. |