WEEK 7 / 13 FEBRUARI 2000
Frans Mensonides
Easy listening Naast een adequate koffievoorziening behoort bij Nederlandse instellingen en bedrijven de radio tot de belangrijkste secundaire arbeidsvoorwaarden. Dit is niet altijd zo geweest. Honderd jaar geleden was het namelijk nog niet zo. Dat laat zich raden: de radio moest nog uitgevonden worden. De employees floten, zongen of neurieden tijdens het werk, of trommelden nerveus met de vingers op het schrijfblad. Het moet een niet altijd even welluidende kakofonie opgeleverd hebben. Een halve eeuw geleden zong iedereen mee met de arbeidsvitaminen, zodat in de fabriekshallen tenminste weer eenstemmigheid heerste. Ik zeg: “in de fabriekshallen”, want op kantoor werd de werknemer geacht, geen arbeidsvitaminen nodig te hebben. De radio was daar uit den boze. Nog in 1977 heb ik meegemaakt dat de directeur van het bedrijf waar ik werkte, een oekaze liet uitgaan: het was kantoormedewerkers niet toegestaan, een radio te laten spelen (“dan wel enig ander toestel dat kan worden aangewend voor het weergeven van zang of muziek” zal de directeur daar wel aan toegevoegd hebben, ten einde ook cassetterecorders en platenspelers uit te sluiten, want het was een heel precies mannetje). De directeur sprak het vertrouwen uit in een ieders bereidheid om deze dienstorder te eerbiedigen, “zodat wij ons in het vervolg volledig kunnen concentreren op de ons opgedragen werkzaamheden”. Zoals elk verbod vroeg ook deze maatregel om overtreding. Rebelse geesten met scherpe oren hielden in een half geopende bureaulade een transistorradiootje verborgen, waarvan de volumeknop was afgesteld op een geluidsniveau van hoogstens 35 Decibel. Als hun favoriete song ten gehore werd gebracht, of wanneer de nieuwsberichten uit het luidsprekertje klonken, dan doken zij met hun oor diep in de bureaulade; een potsierlijk gezicht. Kwam er dan onverhoopt iemand het werkvertrek binnen, dan trokken zij hun hoofd schielijk uit het ladenblok terug en sloegen de lade met een routinegebaar dicht, waardoor het geluid van de zwakke radio gesmoord werd en niemand hen nog kon verdenken van subversieve muzikale activiteiten. Het was een enigszins ouderwets bedrijf, zoals de opmerkzame lezer al wel begrepen zal hebben. Bij de openbare bibliotheek van Leiden, waar ik in 1975 als schoolverlater aan de poort klopte, was muziek tijdens het werk al heel normaal, althans op de administratie, waar ik me onledig hield met het typen van cataloguskaartjes. In publieksruimten was de radio niet toegestaan. Een vrouwelijke collega had een dweperige bewondering opgevat voor de indertijd populaire Amerikaanse chansonnier Neil Diamond. Telkens wanneer er een plaat van hem gedraaid werd, ging de volumeknop naar helemaal rechts. Nu had mijn collega een keer uitleendienst, juist op een middag dat er een Neil Diamond-special uitgezonden zou worden. “Oh, òòòòhh, wat èèèrrg!” zei ze (dit verhaal speelt, zoals gezegd, in Leiden). Een oplossing was snel gevonden. Gezeten achter de uitleenbalie belde zij telkens met de huistelefoon naar de administratie. Wij legden de hoorn dan bij de spelende radio en mijn collega kon toch genieten van haar muziekheld. Daarbij riep ze steeds dingen in de hoorn als “OK”, “Ja-ja” en “inderdaad”, om de schijn hoog te houden van een telefoongesprek. Bij mijn huidige werkgever knalt de muziek overal uit de luidsprekers. In de begintijd had ik weinig behoefte aan muzikale omlijsting. Ik zat op een afdeling met vijf mensen; de onderlinge gesprekken gaven decibellen genoeg. Door omstandigheden die hier te ver voeren, is het personeel sterk teruggelopen in aantal. Sedert een paar maanden komt het regelmatig voor dat ik alleen zit op die grote kamer. Daar ook andere afdelingen draaien met onderbezetting, heerst bij ons op kantoor soms de stilte van een nog onontdekt Egyptisch koningsgraf. In een hoekje van de kamer stond een oude radio, enkele jaren geleden achtergelaten door de voorgangster van mijn voorgangster. Ik schakelde het apparaat in, en hoorde: Sky radio, op honderd-punt-zeven èèèèèf-èèèèèmmm! Het kwam wat krasserig en gorgelend uit het toestel; ik gaf mijn voor-voorgangster wel gelijk, dat zij de radio had achtergelaten. Sky radio brengt plaatjes zonder praatjes, nieuwsberichten op het hele uur en een hoeveelheid reclame die de irritatiegrenzen nog net niet overschrijdt. Het station is gericht op de gearriveerde en licht-conservatieve dertiger en veertiger. Dit blijkt niet alleen uit het uurlijks omroepen van de AEX-index, maar ook uit de muziekkeuze: een selectie van het meest draaglijke uit de hedendaagse hitparade, afgewisseld met gouwe ouwen uit de jaren zeventig / tachtig. Sky houdt nauwgezet het midden van de weg. Marco Borsato kán; André Hazes is “not done” en modieuze rap- en housenummers zul je er evenmin horen als lawaaimakers van weleer, zoals de Who en de Stones. (Neil Diamond zou niet misstaan, maar die heb ik er nog niet gehoord). Ideale achtergrondmuziek voor de eenzame kantoormedewerker, maar langzamerhand begon me op te vallen dat bepaalde plaatjes wel erg vaak gedraaid werden. Het repertoire van Sky-radio bestaat uit niet meer dan veertig, vijftig nummers, die om de drie uur in telkens wisselende volgorde worden uitgezonden. De play list vertoont in de loop van maanden bovendien zeer weinig mutaties. Een overzichtelijke programmering; je komt nooit voor verrassingen te staan. De luisteraar mocht eens wakker worden, en van schrik een andere zender opzetten; dan mist hij de reclame, waaraan het station zijn inkomsten ontleent. Deze reclameboodschappen worden zelden ververst, en ook die kan ik inmiddels letterlijk meezingen. Ik zing namelijk mee met Sky Radio, in een wanhopige poging de schallende stilte in die tombe te overstemmen. Twee nummers uit het Sky-repertoire zijn bijzonder meezingbaar: “The road ahead is empty”, een symbolisch op te vatten ballade over iemand die bij regen in zijn auto zit en zich afvraagt wat er op zijn pad zal komen, en “If I could turn back the hands of time”, een wat neuzelend gezongen elegie over iets wat voorbij is; voorgoed voorbij (een liefde, denk ik; ik luister nooit zo goed naar de tekst). Twee nummers (filosofeer ik; niet zonder gevoel voor dramatiek) over de polen waartussen menig mensenleven zich afspeelt: de spijt om het verleden en de angst voor de toekomst. “Oh, why-yay-yay-yay-yay” lamenteer ik mee met de zanger van “If I could turn back”. Op die vraag vinden hij en ik geen antwoord. Evenmin kan ik het volgende raadsel oplossen. Sky Radio heeft onlangs een verzamel-CD uitgebracht. Daarop staan weer exact diezelfde veertig, vijftig nummers, die elke werkdag meerdere malen op de zender te horen zijn. Waar is daar nou toch de diepere zin van? Ik zou het werkelijk niet weten. column-archief |
De digitale reiziger
OV-erdreven Je hebt mensen die de wantoestanden in het openbaar vervoer overdrijven, alsof het zonder overdrijving al niet erg genoeg is. Vaak maken verstokte automobilisten zich hieraan schuldig, op dagen dat zij noodgedwongen met de trein reizen, omdat de auto een lekke motor heeft, of zo. Of de duvel er mee speelt, maar je zult het altijd zien: juist gebeurt er dan iets heel vervelends, waardoor zij weer munitie hebben voor tien jaar OV-haat. "Ga ik eens een keer met de trein; sta ik meteen 36 uur stil in een weiland". Wonderlijk: dergelijke incidentele treinreizigers beleven tijdens één ritje altijd meer narigheid, dan ik, als OV-routinier, in een heel jaar. Ook treinconducteurs slaan soms wel erg ver door in hun - overigens begrijpelijke - ijver om aandacht te vragen voor de wantoestanden in treinen vol agressieve reizigers. Laatst las ik een artikel in een nationale kwaliteitskrant (het was bij de afhaalchinees, dus het zal de Telegraaf geweest zijn) over een conducteur die kond deed van zijn belevenissen. Wat die allemaal niet meemaakt. Om de haverklap zijn er (zelfs in de eerste klasse!!) massale vechtpartijen tussen passagiers. Meestal gaat het over al-dan-niet roken in de coupé. Gek, maar zoiets maak ik nou nooit mee (zelfs niet in de tweede klasse!!). Jammer eigenlijk, want ik zou over zo'n knokpartijtje best een aardig verhaal kunnen vertellen op De digitale Reiziger. Hoe komt het toch, dat anderen altijd veel meer avonturen beleven dan ik? Leid ik nou zo'n saai leven? Of gaat het hier om broodje-aap-verhalen? Laat ik het maar op het laatste houden. Dezelfde conducteur van het artikel in de kwaliteitskrant beweerde ook nog, dat het aantal reizigers in tien jaar tijd verviervoudigd is. Dat mocht NS willen! Zoals de regelmatige lezer van De digitale reiziger weet, is het op deze site de gewoonte, met enige regelmaat quasi-wetenschappelijke beschouwingen in te lassen. Op dit moment begint er weer zo'n inlassing. Want het leek ons leerzaam, om eens na te gaan, hoe overdrijving van OV-leed in zijn werk gaat. OV-erdrijving, zo ontdekten wij, berust op zeven pijlers: opblazing, vermenigvuldiging, verdichting, toe-eigening en vervaging (vijf pijlers dus: ook ik overdrijf graag). Ik zal deze vijf factoren allen, in de genoemde volgorde, de revue laten passeren, zonder er ook maar eentje te vergeten. opblazing: deze term behoeft eigenlijk nauwelijks nadere introductie. Een vertraging van ruim tien minuten wordt opgeblazen tot bijna een vol uur; een ruzietje tussen twee eersteklas-treinpassagiers wordt gepresenteerd als een massale vechtpartij. vermenigvuldiging: ook deze term spreekt al bijna voor zichzelf. Bij vermenigvuldiging wordt niet de omvang van de verschijnselen overdreven, maar de frequentie waarmee deze zich voordoen. Een forens reist in een bepaalde week vijf keer heen en weer naar zijn werk (tien reizen dus in totaal) en in twee van die tien gevallen (welgeteld 20%) doet zich een vertraging voor. "Die rot-trein was de hele week weer te laat", briest hij vrijdagavond op een verjaardagsfeestje.
Samenpersing: al het leed van bijna een mensenleven wordt samengeperst tot één dag. Een conducteur presenteert alle misstanden die hem in de loop van een 30-jarige carrière zijn overkomen, zodanig dat het lijkt op de oogst van slechts één werkweekje in de Nederlandse spoor-jungle. Toe-eigening. Dit is wel de meest doortrapte manier om door middel van overdrijving de aandacht op eigen leed te vestigen. Je vertelt het verhaal van een ander na (een verhaal dat op zich zelf kan berusten op OV-erdrijving!) en suggereert dat je het zelf zo hebt meegemaakt. Misschien komt het door de neiging tot toe-eigening, dat alle OV-verhalen, hetzij van reizigers, het zij van het personeel, zo verschrikkelijk veel op elkaar lijken. Tenslotte: vervaging. Dit is feitelijk niet zozeer een oorzaak van overdrijving, maar des te meer een uitvloeisel ervan. Hoofdpersoon in een typisch broodje-OV-verhaal is altijd de beruchte vriend-van-een-kennis; nooit de spreker zelf. Is de spreker zelf wél de ik-persoon, dan blijven ruimte- en tijdsaanduidingen altijd in het vage. Het zijn geen goed gedocumenteerde en controleerbare reisverslagen, zoals dat van Chris Turksma wél is. We moeten de spreker maar op zijn woord geloven, als hij beweert, dat hij niet OV-erdrijft. Tot zover de vijf overdrijvingsfactoren, die in de DDR-laboratoria ontdekt zijn. En het leuke is: ze gelden voor elke vorm van overdrijving; niet alleen voor die in het OV. Onthoud ze dus goed, en doe er je voordeel mee! |