WEEK 10 / 5 MAART 2000
Frans Mensonides

het woord "doemdenken"

Deze week vieren wij het twintigjarig bestaan van het woord "doemdenken". Het werd voor het eerst gebruikt op zondag 2 maart 1980, en wel in een televisie-uitzending van Kees van Kooten en Wim de Bie.

Het is heel erg bijzonder, dat van een nieuw woord de exacte ontstaansdatum bekend is. De meeste woorden in onze taal bestaan al honderden, zo niet duizenden jaren (dit geldt onder meer voor "doem" en "denken"). Maar ook bij woorden van veel recenter datum, is de ontstaansgeschiedenis veelal niet meer te achterhalen. Zo heerst onder taalkundigen een levendige discussie over het woord "fiets". Het woord moet zo'n 120 jaar oud zijn; in ieder geval niet ouder dan de fiets zelf. Over de etymologie van "fiets" bestaan een paar theorieën.

Sommigen zien "fiets" als een verregaande verbastering van het Franse "vélocipède", dat in de slordige mond van Hollanders al spoedig afzakte tot "filesepéé" en zelfs "flitsepéé". Nu zitten er tussen "flitsepéé" en "fiets" nog wel een paar tussenstappen, die klaarblijkelijk in de nevel der jaren verdwenen zijn. Als de "vélocipède"-theorie klopt, zou een fiets nu veeleer een "flits" geheten hebben.

Een andere mogelijke afleiding uit het Frans is die van het woord "vite" (snel); op zo'n fiets beweeg je je inderdaad veel sneller voort dan met de benenwagen.

Weer anderen zoeken het in een hele andere richting. Rond 1880 zou er een rijwielfabrikant geweest zijn, die Viets als familienaam had. Zijn klanten reden dus rond op een Viets, zoals meer gefortuneerde lieden in een Ford reden, of in een Spijker. Met andere woorden: de achternaam Viets werd via een merknaam een soortnaam, waarbij de V op geheimzinnige manier in een F veranderde.

Maar er zijn nog veel meer mogelijke verklaringen. Het raadsel "fiets" zal wel nooit helemaal opgehelderd worden.

Keren we terug naar het woord "doemdenken", waarvan de ontstaanswijze dus wél exact bekend is. Taalkundige Ewout Sanders publiceerde onlangs onder de titel "Jemig-de-pemig" een boekje over "doemdenken" en andere neologismen. Enkele weken geleden gaf hij er een lezing over in de Leidse openbare bibliotheek.

Van Kooten en de Bie zijn volgens Sanders de grootste woordenleveranciers van deze eeuw, met ruime voorsprong op Wim T. Schippers ("gekte", "rrreeds!") en Maarten Toonder ("minkukel", "denkraam"). Het duo "Koot en Bie" (zoals zij zich in hun begintijd noemden) voegde een stuk of 25 woorden en uitdrukkingen toe aan de Nederlandse taalschat. Ik doe er een ruime greep uit: "vrije jongens", "oudere jongere", "slinks", "krasse knar", "demonstructie", "winterklaar maken" en tenslotte diverse nieuwe synoniemen voor het bedrijven van de liefde: "de pruimen op sap zetten", "bonken", "van wippenstein gaan" en "een partijtje kunstbiljarten". Ook werden enkele typetjes van van Kooten en de Bie spreekwoordelijk; denk maar aan de baantjesjager professor Akkermans, de nietszeggende deskundoloog Dr. Clavan en de camera-geile dorpswethouder Hekking.

Verschillende neologismen van Koot & Bie hebben door hun opname in de "van Dale" een officiële status gekregen. Eendagsvliegen komen hiervoor niet in aanmerking: Van Dale gaat pas tot vermelding over als een woord in het hele Nederlandse taalgebied gemeengoed is geworden en zich vervolgens langer dan drie jaar heeft weten te handhaven. Dit wordt nagegaan aan de hand van elektronische bestanden met jaargangen van kranten en tijdschriften.

Sanders noemde enkele oorzaken van het succes dat van Kooten en de Bie hadden bij het introduceren van nieuwe woorden. In de eerste plaats is daar natuurlijk de invloed van de televisie. We hadden nog maar twee netten in 1980. Het programma van Koot & Bie werd door vele miljoenen mensen bekeken.

Verder kan gezegd worden, dat beide satirici het er wel een beetje "om deden". Elk nieuw te lanceren woord werd in de uitzending meerdere malen met nadruk gebruikt. Door het "pluggen" van een neologisme werd het al snel opgepikt door de man in de straat en - wat belangrijker is - door invloedrijke scribenten, die het woord rijkelijk door hun artikelen en columns strooiden. In de volgende uitzending toonden de Haagse cabaretiers dan met gepaste trots kopieën van krantenartikelen met het nieuwe woord in de kop.

De belangrijkste succesfactor was echter: de hyperfijne neus die van Kooten en de Bie hadden voor trends in de samenleving.

Laten we eens terugkeren naar het voorjaar van 1980. Na de gezapige en rustige jaren zeventig was er plotseling een opeenhoping ontstaan van bedreigende ontwikkelingen. Het Rusland van Brezjnjev was zojuist Afghanistan binnengevallen, waardoor een eind kwam aan een lange periode van "detente" (ook een woord uit die tijd; je hoort het nooit meer). In de USA zat de vredesduif Jimmy Carter in de nadagen van zijn presidentschap; hij dreigde opgevolgd te worden door de havik Ronald Reagan. De betrekkingen tussen beide grootmachten bekoelden; de koude oorlog laaide op.

Ook de nucleaire wapenwedloop was, na enige jaren van betrekkelijke rust, hervat. Het nieuwste speeltje der grootmachten was de neutronenbom, die in staat was een groot aantal mensen te verdelgen, terwijl hun huizen netjes overeind bleven staan. De cynische bedenker van dit moois, ene Cohen, verscheen enkele malen op TV en joeg de meer gevoelige kijker de stuipen op het lijf. Critici beweerden, dat de neutronenbom de drempel voor een nucleair treffen tussen de grootmachten zou verlagen. West-Europa zou het slagveld worden.

Inmiddels was het in ons kleine binnenlandje ook niet allemaal koek en ei. Er heerste een diepe economische recessie en we zuchtten onder de bezuinigingsmaatregelen van het kabinet van Agt-Wiegel. De Gouden Eeuw was voorbij: we koersten onvermijdelijk af op het Rampjaar. Het mooiste achter de rug en het slechtste in het verschiet: "doemdenken". Van Kooten en de Bie voelden de stemming perfect aan.

2 maart 1980, de geboortedag van een tijdperk dat gelukkig voorbij is en van een woord dat beklijfde. Wat deed ik op 2 maart 1980? Ongetwijfeld hebben we de 52ste verjaardag van mijn moeder gevierd, zoals we deze week de 72ste vierden. Die uitzending van Koot en Bie kan ik me nog goed herinneren: beide heren hadden schoon genoeg van het "doemdenken" in Nederland, en zouden in Nieuw-Zeeland (dus ver buiten het nucleaire slagveld!) een nieuwe toekomst beginnen.

Is er verder iets over deze dag te vermelden? Al jaren heb ik de bizarre gewoonte, twee agenda's bij te houden; één voor wat ik nog moet doen, en één voor wat ik gedaan heb. De laatste agenda's (die je eigenlijk "acta's" zou moeten noemen) bewaar ik ergens onder in een ladenkast. Ik haalde het exemplaar van 1980 te voorschijn en sloeg zondag 2 maart op. Zou ik iets geschreven hebben over die uitzending van Koot & Bie? Ik hoopte op een verwijzing naar het woord "doemdenken".

In mijn "acta" staat met potlood gekrabbeld: "K+B tegenv". Ik had een historische uitzending gezien, en mijn oordeel luidde: "tegenvallend". Dat valt me verschrikkelijk tegen van mezelf.


column-archief

De digitale reiziger

Uitzwaaien

Er zijn talloze manieren van uitzwaaien. Ik kan dat weten; daar ik zelf meestal niet uitgezwaaid word als ik op reis ga, heb ik voldoende gelegenheid om het uitzwaaien van anderen te observeren.

Ik beperk me op deze plaats tot het uitzwaaien per trein, en laat dat per bus, boot of vliegtuig kortheidshalve buiten beschouwing. Het uitzwaaien per trein vindt als regel plaats op het perron, door de uitzwaaier(s), naar één of meerdere personen die zich in de trein bevinden; de uitgezwaaide(n).

Sommige mensen zwaaien uit in de deuropening van de trein. Deze vorm van uitzwaaien komt veelvuldig voor onder gelieven. Men kust wat; men lacht weemoedig; men fluistert elkaar nog enkele laatste lieve woordjes in het oor. Dit gaat door, tot het moment dat de treindeuren onder ontnuchterend gesis dichtklappen.

Andere uitgezwaaiden worden uitgezwaaid via het coupéraampje. Kussen is dan wat moeilijk. Wel heb je het voordeel, dat je de conversatie nog even kunt voortzetten als de trein zich al in beweging heeft gezet. "Nou doei! Doei! Ik zie je! Ik bel nog!" Deze vorm van uitzwaaien is vaak wat hinderlijk voor de medepassagiers, die lelijk op de tocht zitten, en van wie de knieën verpletterd dreigen te worden door de uitgezwaaide, die met zijn complete hoofd uit het raampje hangt en daardoor niet kan zien wat zijn benen doen.

Kinderen die uitzwaaien, rennen altijd zo lang mogelijk mee met de vertrekkende trein. Hierbij negeren zij alle vermaningen van hun bezorgde ouders, die visioenen zien van fatale valpartijen tussen trein en perronrand. Uitzwaaiende kinderen hebben altijd iets triesterigs over zich, zij het op een andere manier dan uitgezwaaide gelieven. "Zij zitten maar lekker in de trein, en ik moet thuisblijven", zie ik zulke kinderen vaak denken.

Een opmerkelijke uitzwaai beleefde ooit één van mijn ex-collega's. Hij had een enigszins wazig geworden moeder, die regelmatig op familiebezoek ging in Assen. Overstappen was een te ingewikkelde opgave voor de oude dame. Mijn collega liet mij een doorgaande trein uitzoeken van Den Haag CS naar Assen. Op de dag van de reis haalde hij zijn moeder met de auto van huis, reed naar Den Haag CS en begeleidde haar tot in de trein. In Assen werd zij enkele uren later opgevangen door een familielid.

Op zekere dag besloot mijn collega, zijn moeder naar station Voorburg te brengen, omdat dit wat beter uitkwam dan Den Haag CS. Hij droeg zoals gebruikelijk moeders koffers de trein in en wachtte, totdat zij zich helemaal geïnstalleerd had in de coupé. Juist wilde hij naar buiten gaan om uit te zwaaien, of de trein begon te rijden. "Die takke-trein stopte pas weer in Utrecht", zei hij me later op verongelijkte toon. Zijn moeder vond het wel een gezellig ritje, al begreep zij niet helemaal wat er aan de hand was.

Laatst zag ik de meest bizarre uitzwaai aller tijden. Een uitzwaai, die ik niet voor mogelijk had gehouden. Nee, hij past in geen van bovengenoemde categorieën.

Plaats van handeling was spoor 19a op Utrecht CS, waar ik zojuist in de trein naar Leiden was gestapt, die pas over een kwartier zou vertrekken. Uitzwaaier: een opmerkelijk onopvallende man van een jaar of 43. Te oordelen naar zijn uiterlijk (ander houvast had ik niet) verdiende hij zijn brood als assistent in een statisch archief, en bracht hij al zijn vrije uren door met het verzamelen van sigarenbandjes. De uitgezwaaiden waren zijn eega en zijn dochter van ca. tien.

De man was een raampjes-uitzwaaier. Er werd wat heen en weer gepraat door de vierkante lijst van het coupéraam. "Nou, dan ga ik maar", sprak hij ten slotte.

Dit wekte de gramschap van zijn vrouw. "Dan gá ik maar?" bauwde zij hem na. "De trein vertrekt pas om negen óver, hoor!".

-"Ja, maar ik had eigenlijk niet zoveel zin om al te tijd te blijven staan wachten", hakkelde de man.

De ogen van zijn echtgenote vonkten van ergernis. "Niks d'rvan", bitste zij. "Jij wacht gewoon, totdat wij vertrokken zijn!"

Ik legde mijn boek neer. Wat zou er nu gaan gebeuren? "Dit pikt-ie toch zeker niet!", fluisterde ik.

De man draaide zich hoekig en nors om en liep in de richting van de roltrap. Ik hield de adem in. Voor mijn ogen zag ik een huwelijksdrama plaatsgrijpen. De definitieve breuk waarop al jarenlang was aangekoerst. In een soapserie zou op dit moment dramatische ketelmuziek geklonken hebben. Ik dacht die muziek er zelf bij, om de scene compleet te maken.

Maar ik had de aftocht van de man verkeerd geïnterpreteerd. Stuurs kijkend ging hij tegen een balustrade staan leunen, buiten gehoorsafstand van zijn vrouw. Hij was niet uit op een directe scheuring, maar wilde de schoffering toch ook weer niet over zijn kant laten gaan. Minutenlang bleef hij daar staan, in een zelf gecreërde patstelling, tussen vechten en vluchten in. Niets zei hij; wel zwaaide hij van tijd tot tijd verzoenend naar zijn echtgenote en dochter.

Het dochtertje schoof onrustig op haar bank heen en weer. In haar lijf zag ik een spanning opgebouwd worden, die uiteindelijk een uitweg zocht. Zij stond op, stak haar hoofd door hem raampje, en riep: "Je mag wel naar huis gaan, hoor pappa!"

"Onzin!", snauwde de moeder. "Hij kan best even op ons wachten!".

Nauwgezet hield de man de stationsklok in de gaten. De tijd schoot niet echt op.

Uiteindelijk klonk de verlossende fluit van de conducteur. De vader scheurde zich los van de balustrade, trad aan het venster en zei: "nou dag, hoor!". De trein vertrok. Ik zag de man met een slap handje zwaaien. Daarna liep hij snel naar de roltrappen, met - naar ik oprecht hoop - een plezierige, rustige avond in het vooruitzicht.