WEEK 29 / 16 JULI 2000
Frans Mensonides
Wereld op wielen Diederik Holendrecht wist niet wat hij erger vond: met Sylvia boodschappen doen, of in zijn eentje. Eigenlijk had hij het helemaal niet op winkelen. Je liep je voortdurend wild te ergeren in zo'n grote, drukke supermarkt, tussen al die kakelende huisvrouwen. Met Sylvia erbij had hij tenminste nog wat aanspraak tijdens de wandeling van bijna een kwartier naar het grote winkelcentrum. Nu hij in zijn eentje liep, leek dat stuk wel drie keer zo lang. Een bijkomend voordeel was, dat hij Sylvia de helft van de tijd het oranje boodschappenkarretje kon laten trekken. Hij had niet graag, dat mensen hem met zo'n karretje zagen. Dat was niets voor een kerel, zo'n ouwewijventas op wieltjes. Zo'n schoonmoedertas, noemde hij het altijd. Maar even reëel blijven: zijn rug begon de laatste jaren nogal snel op te spelen. Het was ergens toch wel handig: wieltjes onder zo'n zware tas. Het nadeel met Sylvia erbij was altijd dat gezeur in die winkel. Altijd heel onnozel commentaar. En maar commanderen: pak dit, pak dat, let op zus, kijk uit voor zo. Zachtjes deed hij de snibbige stem van zijn vrouw na, na om zich heen gekeken te hebben of niemand hem hoorde. "Néé, de koffie staat toch niet tussen de ontbijtkoek!". Of hij een klein kind was. En kwam het dan tot inpakken, dat kon hij helemaal geen goed meer doen. "Hè, Diederik, waarom smijt je nou dat grote pak diepvries weer bovenop de biscuitjes? Nu is alles natuurlijk weer gruis". Zo'n vervelende, kribbige opmerking. "Ach mens", zei hij dan, "zal er zo'n koekje doormidden breken. Wat dan nog. Je kunt ze toch niet héél doorslikken". Op donderdag had hij helemaal geen keus. Sylvia werkte dan. Ze werkte drie dagen per week. En zijn kinderen gaven nooit thuis, als er iets gedaan moest worden. Hij had het Dick daarnet nog gevraagd. "Loop je even mee naar het winkelcentrum, voor de gezelligheid?". "Ach man, ik zit voor mijn tentamen generatieve syntaxis", gromde zijn zoon. "Dat heb ik je toch verteld, pa?" Ja, ja, klaar was je, met drie studerende kinderen. Pa was er alleen maar voor de centen, en verder moest hij zich liefst helemaal nergens mee bemoeien. Hij naderde de winkel. Een bedelaar hield een gore jat omhoog. Even verderop zat zo'n vervelende ouwe pik aan een accordeon te trekken. Het leek nergens naar; kattengejank. Op een viezige handdoek, die de muzikant voor zich had uitgespreid, lag wat muntgeld. Binnen, in het halletje van de winkel, zaten een paar van die opgedirkte taarten UNICEF-kaarten te verkopen. Het was nog maar net oktober; ze waren niet te laat, dit jaar. Of hij nou thuis was of in de supermarkt: de hele wereld wilde altijd geld van hem hebben, ook al viel er de laatste maanden niet veel meer te halen. Ze zagen hem als een portemonnee op pootjes. Diederik lachte. Een portemonnee op pootjes. Zulke dingen bedacht hij altijd in een oogwenk; het rolde er zo maar uit. Hij had gevoel voor humor. Een hoop mensen zeiden dat. Diederik, die heeft tenminste nog gevoel voor humor. Het kwam hem altijd prima van pas in zijn werk. Als de stemming wat inzakte; als de mensen eventjes in een dipje zaten: even een leuke opmerking, en iedereen ging weer vol goede moed aan de slag. Zo wist hij zijn jongens en meisjes te motiveren. En dat was hard nodig ook, bij het soort klussen waar hij de laatste jaren mee te maken had. Diederik had tientallen jaren gewerkt bij een ministerie, op de afdeling Financiële en Economische Zaken. Een rustig bestaan; zonder al te veel kleerscheuren had hij zijn 25-jarig jubileum gehaald. Enkele jaren geleden hadden ze hem de kans gegeven, voor zichzelf te beginnen. Sedertdien verhuurde Diederik zich als interimmanager. Dat lag hem een stuk beter dan zijn oude werk, en bovendien 'schoof' het behoorlijk, zoals hij dat uitdrukte. In het begin van zijn nieuwe loopbaan had hij versteld gestaan: je kon een enorm honorarium bedingen, en je kréég het nog, ook.
Het draaide niet alleen om vakkennis, maar ook om de sfeer die je meebracht. Hij was typisch een sfeerjongen. Vaak kwam hij terecht in situaties waarin mensen al een hele tijd bol stonden van de stress. Onderbezetting, maanden achterstand; hun eigen chef overspannen thuis. Dan ging hij snel aan het werk. Duidelijke afspraken maken, en zorgen voor een goede planning. Procedures op papier zetten. Uitzendbureau's bellen, voor wat extra handjes om het werk te doen. Maar het belangrijkste was wel: zorgen dat de stemming er weer inkwam. Eens een mop vertellen tijdens een vergadering, of zomaar een leuk verhaal. Dat die jongens en de meisjes zeiden van: "nou, dat is een tijd geleden dat we hier zo gelachen hebben". Als ze zoiets zeiden, dan wist Diederik dat hij op de goede weg zat. Zo had hij het ook aangepakt bij Mivox, zijn laatste klus. Tot de dag, dat Roderik Bullewijk die tent was binnengekomen.
Diederik zag Roderik soms nog voor zich. Die magere, agressieve kop, met dat gemillimeterde haar, en van die harde blauwe ogen. "Een hoofd als een hamerhaai", fluisterde Diederik. Hij lachte hardop. 'een hoofd als een hamerhaai', die moest hij onthouden. Dat was nu precies weer een voorbeeld van grappige gezegdes die hij zomaar uit zijn mouw schudde.
Er kwam geen beweging in. Diederik duwde dóór, te hard. Eén van die vrouwen kreeg haar eigen winkelwagentje onzacht tegen de schenen. Ze vloekte. "Juh, gaat effe lekker iemand anders laupe douwe!", brieste het mens.
Na afloop had Diederik meteen een uitschijter gekregen van Bullewijk. Die was het met zijn aanpak helemaal niet eens. Een vergadering moest kort en zakelijk gehouden worden. Voortaan zou Roderik de voorzittershamer zelf wel ter hand nemen.
Daarna keerden zijn gedachten terug naar Roderik Bullewijk. Die had in het leger gezeten. Dat was te merken ook. De generaal, noemden ze hem bij Mivox. Hij ondertekende memo's en E-mails met "uw opdrachtgever". En maar commanderen. Hij blafte de mensen gewoon af. Iedereen had binnen de kortste keren een hekel aan hem. En Diederik kon de klappen opvangen. Maar het duurde niet lang. "Diederik", zei Roderik op een maandagmorgen na het werkoverleg, "het is me de laatste weken wel duidelijk geworden, dat jouw aanwezigheid hier bij Mivox geen wezenlijke meerwaarde oplevert voor de opdrachtgever". Zonder omhaal deelde hij Diederik mee, dat zijn dienstverband op 1 juni, over anderhalve week, beëindigd zou worden. Diederik had een paar weken vakantie gehouden. Vervolgens een kennismakingsgesprek gevoerd bij een ander bedrijf. Een onbevredigend gesprek; hij kwam gewoonweg niet uit de verf. Die chef P&O was zo'n baardmans, zo'n pratende kut. Daar hield hij so wie so niet van, van mensen met baarden. Net of die mensen altijd iets te verbergen hadden. Daarna niets. Een poosje had hij het nog kunnen gooien op lekker van het zomerweer genieten, maar in oktober sloeg dat nergens meer op. Hij moest nu echt eens serieus aan de slag om een nieuwe job te vinden.
Nu kreeg je het gezanik over airmiles, spaarzegels en het bonusplan. "Ik spaar niks", zei hij kortaf. Misschien moest hij toch eens zo'n bonus-kaart nemen; dan zag hij nog eens iets terug van de centen die hij hier elke dag weer neertelde. Of eindelijk eens een nieuwe klus. Hij had nog wat reserves; hij kon het nog wel even bolwerken, financieel, vooral nu ze één auto hadden weggedaan. Maar het stak hem, dat zijn vrouw nu de kost verdiende. Hij voelde zich een Jan Hen, die zich door zijn vrouw liet onderhouden. Dat deed je niet, als je tenminste een vent was. Diederik pakte zijn karretje met zeer veel zorg in. Eerst de druiven. Daar gooide hij de zak met 2,5 kilo aardappelen bovenop. "Zo, die zijn tot moes", fluisterde hij, waarna hij snuivend en giechelend begon te lachen. Even later zette hij de kroon op zijn werk. Hij hoorde de koekjes kraken onder het gewicht van een literpak aardbeienijs. Even proppen; zo, alles zat erin. Voldaan ritste hij de tas dicht. Hij haakte zijn winkelwagentje weer vast, incasseerde zijn gulden en verliet de zaak. Het was begonnen te stortregenen. Diederik ging onder een luifel staan, naast een bejaarde man die net zo'n karretje had als hij. "Nou, nou, wat een regen, hè, de laatste tijd", vond Diederik. De man knikte. "Neem nou afgelopen zaterdag", vervolgde Diederik. "De hele dag stróómde het. Wordt er 's-avonds om een uur of halfnegen ineens gebeld. 't Is m'n schoonmoeder, zo nat als een verzopen kat. Ik zeg tegen d'r: 'mens, blijf toch niet zo ongezellig buiten staan, in de stromende regen. Bel een taxi, en ga lekker naar huis!'" De bejaarde man lachte niet. "Ja, buiten word je ook maar nat", zei hij. Diederik kreunde. Daar moest je toch wel een tweede Einstein voor zijn, om zo'n antwoord te kunnen bedenken. Het beeld was duidelijk: totaal geen gevoel voor humor. Die vent snapte niet eens, dat het een grap was. Dojevisjesvreter; misschien begon hij al seniel te worden. Gek, die taxi-grap deed het altijd, als hij hem op kantoor vertelde. Hij vertrok; zijn karretje achter zich voorttrekkend. Dan maar in de regen. Je zult er niet van smelten, tenslotte. Ik moest Elmer eens bellen, dacht Diederik, terwijl hij naar huis beende. Elmer, of anders gewoon v. Diemen. Die hadden misschien nog wel wat voor hem in petto. Meteen bellen. Recht op de man af vragen, en erop af gaan. De kans, dat hij opnieuw een soort Bullewijk zou tegenkomen, was niet groot. Maar het liep al tegen halfzes, wel erg laat. Bovendien was het donderdag: Diederiks beurt om te koken. Morgenochtend dan. In de loop van de ochtend zou hij bellen. En anders kwam het na het weekend wel. | De digitale reiziger
|