WEEK 32 / 6 AUGUSTUS 2000


Frans Mensonides
column-archief

De digitale reiziger

"Ze doen het toch zèlf?"

31 juli 2000; een zonnige maandagmorgen. De trein van Leiden naar Utrecht is met lichte vertraging vertrokken van station Lammenschans. De ochtendspits is juist voorbij; het reizigerspubliek bestaat uit late forenzen en dagjesmensen. Tegenover me, aan de andere kant van het gangpad, een jong stel met twee gigantische rugzakken. Het is rustig in de trein: zes bakken (drie plan V's) is op dit tijdstip wel wat veel van het goede.

Twee mannen, verderop in de coupé, praten over een probleem op hun werk: er is iets misgegaan met een drukproef; verkeerde onderschriften staan nu bij verkeerde afbeeldingen. Het zal wel weer zijn terug te voeren op het Centraal Secretariaat, concluderen zij na enige discussie.

Ik noteer in mijn zakboekje alvast "Kippenlijntje; 31/7/00", dat is mijn reisdoel voor vandaag. Vervolgens neem ik een boek ter hand dat voorkomt op de lijst voor het komend studiejaar. Niets wijst erop, dat het een ongewone rit zal worden.

De trein rijdt Alphen a/d Rijn binnen, en remt af voor het station. Ik zit aan de linkerkant en zie de wijk Alphen-West mijn raampje binnenschuiven. We rijden nog hooguit 80 kilometer per uur.

In de bocht ter hoogte van het industrieterrein klinkt getoeter. Daarna een noodstop. Terwijl de trein nog aan het remmen is, meen ik een bons te horen. Met geknars komen we tot stilstand.

Vrijwel meteen horen we een mededeling uit de luidspreker: "We hebben even oponthoud omdat een vrouw het nodig vond om op de baan te gaan staan".

Hoe stil het kan zijn in een stilstaande trein. Na een paar minuten sta ik op om uit het raam te gaan kijken. Meer mensen zijn op dit idee gekomen; diverse hoofden van reizigers staren mij aan. Er is niets te zien. Op de Europasingel zie ik mensen verbaasd naar de trein kijken; het is geen alledaags gezicht; een trein die hier stilstaat midden in de bocht. Ik loop via het balcon naar de eerste klasse en steek mijn hoofd uit een raampje aan de rechterkant van de trein, op een plek waar niemand zit. Enkele tuinders kijken naar de trein. We staan ter hoogte van de Connexxion-garage en van D+P Autoglas.

Als ik bij mijn plaats terugkom, staat de man van de rugzak door mijn raampje naar buiten te kijken. "Niets te zien", zegt hij, als hij mij ziet aankomen.

Vijf minuten later loop ik nogmaals naar de eerste klas. Een vrouw zit te praten door haar telefoon. Buiten zie ik twee mannen langs de trein lopen, en eronder kijken. Zij vinden niet wat zij zoeken, en halen de schouders op. Ik heb nog een vage hoop dat de vrouw van haar sprong heeft afgezien, en is weggelopen.

Er klinkt een sirene. Op de Europasingel zie ik een politieauto en een ambulance komen aanrijden. Ook de brandweer is uitgerukt.

Weer vijf minuten later kijk ik opnieuw door het rechterraampje. Er lopen nu diverse mensen langs de trein: de machinist, een conducteur, ambulancepersoneel en brandweerlieden. Een rijdende brancard wordt over het grindpad gerold. De hulpverleners verzamelen zich bij het laatste van de drie treinstellen. Er wordt gewezen. De vrouw schijnt voor het derde stel te zijn gesprongen, en ligt nu bekneld onder het eerste draaistel daarvan.

Ik hoef de berging niet te zien. Ik loop terug naar mijn plek. Mijn medepassagiers zijn nu vrijwel allemaal naar de zaak aan het bellen (behalve de twee rugzaktoeristen, die enigszins wezenloos voor zich uitstaren). Ik hoor iemand met vaste en opgewekte stem door zijn mobieltje praten: "Dag meneer Swinkels; goedemorgen. [...] Ik wilde eigenlijk Koen hebben. [...] OK. [...] Dag Koen! Goedemorgen. [...] Zeg Koen, we staan stil in Alphen aan den Rijn, met de trein. Nederland heeft sinds kort één persoon minder. [...]. Ja, een springer. Zeg Koen, zet de koffie nog maar niet voor me op, hoor, want dit kan nog wel even gaan duren".

-"Maar in welke formaten kun je die dia's dan allemaal inlezen?". De mannen van de verkeerd gedrukte pagina's praten nog steeds over hun werk.

Even later vang ik op wat de machinist zegt tegen een passagier, die uit het raampje hangt. "Och, het is mijn derde al. Zeven weken geleden ook al; precies op dezelfde plaats".
-"Ja, dat klopt", zegt de passagier. "Toen zat ik er ook in!".
-"Nee, méént u dat nou?" roept de machinist uit. "Ik heb er geen medelijden mee", vervolgt hij. "Ze doen het toch zèlf?".

Met trage, lome passen zie ik hem langs het spoor lopen. Hij toont een effen gelaat. Deze man heeft alles onder controle; hij maakt de indruk dat hij zelfs tijdens een raketaanval zijn kalmte niet zou verliezen. Vele van zijn collega's komen in de WAO na geconfronteerd te zijn met een zelfdoding, maar het zal hém niet overkomen. Zijn kalmte is maar een pose, neem ik aan. Aan onverschilligheid bestaan ook grenzen. Wie werkelijk zo onverschillig is, heeft feitelijk óók opgehouden te leven.

We staan nu ongeveer een half uur stil. Even later zie ik de hulpploegen onverrichter zake afmarcheren. Ik loop weer naar de eerste klasse en hoor een vrouw "O, wat vreselijk" door de telefoon roepen.

"[....] ja, vreselijk. Wat een mismanagement. Kan ik me voorstellen! [....] Ja, kan ik me heel goed voorstellen! [....] Hij is ineens door de directie met die situatie geconfronteerd. Altijd helemaal gegaan voor dat project, en nu dit. Dan heb je ook het commitment niet meer. [....] Alle begrip voor. Want zelf al zou hij ... [....], zelfs al zou het project slagen, dan zou hij er toch de credits niet meer voor krijgen".

Iedereen in deze trein lijkt zich met verbetenheid te concentreren op zijn eigen taakje; "wij zijn nog lang niet dood."

Even later verschijnen de hulpteams aan "mijn" zijde van de trein. Ik zie ze in de richting van het laatste treinstel lopen. Wat daar gebeurt, onttrekt zich aan ons oog; de trein staat in een bocht.

"Je zult naar Schiphol moeten", hoor ik een vrouw zeggen. De mannen van de drukkerij zitten drukproeven door te nemen. Het wordt nu stil.

Na nog een kwartier kraakt de microfoon. Er is toestemming voor vertrek gevraagd aan de treindienstleiding; binnen enkele minuten zal de trein verder rijden naar Utrecht.

Niet lang daarna zet de trein zich langzaam en knarsend in beweging.


Gedurende de rest van de rit kan ik me niet concentreren op mijn boek; ik klap het dicht en stop het in mijn tas.

Wat brengt iemand er toe, de ultieme beslissing te nemen om een einde aan zijn leven te maken? Zelfmoord heet "een schreeuw om hulp" te zijn, maar als je voor een trein springt, wil je er toch echt wel definitief vanaf, dunkt me.

Ikzelf vind het leven in doorsnee zinloos, overbodig, absurd, en vaak nog niet eens leuk ook. "Een wat schamele tragikomedie", scheef ik ooit. Als je er zo over denkt, dan doé je het klaarblijkelijk niet. Dan wacht je rustig af, tot het je tijd is.


Met bijna 55 minuten vertraging bereiken we Utrecht. Daar ik, in tegenstelling tot de meeste van mijn medepassagiers, vandaag nergens verwacht wordt, zou ik net zo goed kunnen terugkeren naar huis. Ik doe het niet. "het leven gaat verder"; je kunt er niet anders over spreken dan in clichés.