WEEK 37 / 10 SEPTEMBER 2000


Helaas hebben we moeten besluiten tot een frequentieverlaging. Deze rubriek verschijnt in het vervolg alleen nog maar in de oneven weken.

Frans Mensonides

Control-eren

Toen ik laatst met bus 23 door Scheveningen reed (waarover meer in de volgende aflevering van De digitale reiziger), speurden mijn ogen vergeefs naar hotel "Op Gouden Wieken”. Het heeft gestaan op de hoek van de Scheveningseweg en de Badhuisstraat, en was aangebouwd tegen een kerk, die Anno Domini MM nog wél overeind staat.

Mijn nog wekelijks groeiende schare van trouwe lezers weet, dat ik een nostalgicus ben. Om de sloop van "Op Gouden Wieken" zal ik echter geen traan laten. In de tijd dat ik het pand regelmatig bezocht, en dat is ruim 20 jaar geleden, was het al niet veel meer dan een krot. Ik kwam er zo eens per twee weken, want had me laten inschrijven voor de vakopleiding Archiefverzorging, en de mondelinge lessen vonden plaats in het conferentiecentrum van "Op Gouden Wieken."

De verhuur van zalen vormde vrijwel de enige inkomstenbron voor de uitbater van het bouwvallige logement: hotelgasten kwamen er na één verblijf nooit meer terug. Strandgangers logeerden er zelden; daarvoor lag het hotel net iets te ver van zee. Eén keer slechts, uitgerekend midden in de ijskoude winter van 1979, zagen we er toeristen: een Duits gezin, gekleed in dikke winterjassen en berenmutsen, verliet het hotel voor een verkwikkende strandwandeling.

Een enkele maal verbleef er een plukje congresgangers. Die zagen we dan 's morgens in de lounge zitten; mismoedige blikken om hen heen werpend, en hun werkgever vervloekend omdat hij niet een beter onderkomen geregeld had.

De archieflessen vonden doorgaans plaats in zaal elf, die bereikbaar was via een rechte, steile trap van ongeveer zeven meter lengte. Liften ontbraken in "Op Gouden wieken".

De verwarming ontbrak niet; die stond op volle kracht te loeien. In de zaal was het 's zomers en winters een graad of 36. Alle pogingen om de vastgeroeste knoppen van de radiatoren naar "Koud" te draaien, waren tot mislukken gedoemd. Het bovenlichtje kon al een jaar of 25 niet meer open. Eén docent, een nieuwkomer, heeft eens de telefoon gegrepen om zich te beklagen over de heersende woestijnhitte. Hij kreeg geen verbinding met de receptie. De hoorn lag los op het telefoontoestel; de draad was tot stof vergaan.

De intercom functioneerde, evenals de verwarming, àl te goed. Met regelmaat liet het apparaat zich horen, bij voorkeur als de leraar net de aandacht van de zaal gevangen had. Er klonk dan een hees gekrijs uit het toestel: "Menéér Pééters, receptie!!".

-"Ik kom hier nu al bijna 25 jaar", zei op zekere middag die zure leraar staatsinrichting, over wie ik al eens een halve column geschreven heb, "en ze zoeken nu al die tijd al naar meneer Peters. Ik heb inmiddels de moed opgegeven, dat ze hem ooit zullen terugvinden. Misschien is hij al lang overleden, en spookt hij hier bij nacht en ontij wel door de zalen rond".

Maar de docent wist even goed als wij dat Peters de oberkelner was, een man met een kolossaal lichaam, gekleed in een onberispelijk rokkostuum, maar met een tronie waarmee hij in Lombroso's schedelmeetkunde geclassificeerd zou worden onder de categorie van lustmoordenaars met een sterke neiging tot recidive. Ongetwijfeld was de man in werkelijkheid een braaf huisvader, maar hij joeg me een lichte vrees aan, en ik liet hem het wisselgeld van de koffie meestal houden.

"Op Gouden Wieken" had een migraineverwekkende atmosfeer. Reeds in de pauze zag ik mijn medecursisten op grote schaal pijnstillers slikken. Zelf behoor ik tot de gelukkigen, die zelden last hebben van hoofdpijn, maar het Scheveningse hotel verliet ik nooit zonder een dof gebons achter de wenkbrauwen. Het inademen van frisse buitenlucht kon daar niets meer aan verhelpen.

In de zomer van 1978 slaagde ik voor het examen. Omdat ik voor alle vakken een zeven of meer behaald had, mocht ik door naar de vervolgcursus, die meteen een stuk moeilijker en theoretischer was.

Op het programma stond ook organisatie en management, al heette dat laatste toen nog "leidinggeven". We werden daarin onderwezen door het hoofd van de dienst Algemene Zaken bij één of ander ministerie, een man die tegen zijn pensioen aanliep; het was zijn laatste jaar. Laat ik hem maar even De Eerens noemen. Het gezelschap van leerlingen was sterk uitgedund, en we hadden zaal 11 verruild voor de veel kleinere nummer 8.

Ik beweerde net, dat "Op Gouden Wieken" tegen de kerk was aangebouwd, maar eigenlijk had ik moeten zeggen dat hotel en kerk een twee-eenheid vormden, ongeveer zoals Siamese tweelingen dat doen. Zaal 8 lag feitelijk ín de kerk, en was te bereiken via een netwerk van gangen, trappetjes en onhandige drempels.

De zaal bestond uit de bovenste helft van een oude kapel, waarin ze een betonnen vloertje gestort hadden. Er zaten gebrandschilderde ramen in, die een mysterieus licht wierpen op de aantekeningen in mijn dictaatcahier. Het klimaat in die kapel was aangenaam, en de intercom defect. In zaal 8 was het redelijk goed toeven, met de luidklok als enige nadeel.

Regelmatig vonden er in de kerk uitvaartdiensten plaats; het was vermoedelijk een parochie met veel ouderen. Dan werd gedurende tien minuten de klok geluid. Dat was in zaal 8 duidelijk te horen; óverduidelijk. De Eerens staakte dan de les, zei op berustende toon - vermoedelijk gedachtig aan zijn eigen noodlot - "daar gáát er weer een", en wachtte geduldig totdat de klokken zwegen.

Wij waren blij, dat we De Eerens hadden. Niet omdat het zo'n briljante docent was; dat wás hij niet. Maar hij zat ook in de commissie die de examenopgaven samenstelde, en was nog wel eens loslippig over wat er op het schriftelijk examen gevraagd zou worden. Dat ging op niet erg subtiele wijze, want alvorens hij loslippig werd, riep hij altijd: "Mensen, let op. Er vloeit nu goud uit mijn mond". Vervolgens sprak hij op dicteersnelheid, en wij schreven.

De Eerens geloofde in ezelsbruggetjes. Als wij wilden onthouden, wat leidingeven inhield, mochten wij de naam "De Eerens" nooit vergeten. Haal de eerste drie letters eraf, en schrap ook de slotletter. Dan hou je "eren" over. Leidinggeven kwam neer op -eren-. "Stimuleren, controleren, coördineren, inspireren, organiseren", dicteerde de docent.

Ik wist dat, want ik had dat rijtje thuis al gelezen in de schriftelijke lessen: dikke pakken grauwe stencils, die in een frequentie van één per twee weken naar mijn huisadres werden opgezonden.

"eren: epibreren, koeioneren, etaleren, stofferen, plomberen, bruine beren", scheef ik balorig in mijn schrift.

Vooral van controleren was De Eerens een voorstander. Bij zijn ministerie had je nog vaste werktijden, en iedereen moest om halfnegen aanwezig zijn. Maar ambtenaren waren ook toen al ambtenaren, en er werd wel eens een kwartiertje gesmokkeld, en er werd wel eens eerst uitgebreid koffie gedronken in de kantine.

Daarom vatte De Eerens dagelijks om 8.28 uur post voor het open raam van zijn werkkamer, dat uitzag op de parkeerplaats. Hij zei dan niets. Hij wierp zelfs geen verwijtende blikken op zijn horloge. Hij stond alleen maar; en keek. Dat hielp: iedereen ging dan meteen aan het werk, en kwam voortaan ruimschoots op tijd. Althans dat vertelde hij ons; met zulke verhalen kietelen grijze mannen zichzelf graag. En niemand van de cursisten sprak hem tegen, want De Eerens was ook examinator op het mondeling.

"Het is van belang, dat je als chef duidelijk zichtbaar aanwezig bent", doceerde De Eerens. "Dat ze, als ze 's ochtends binnenkomen, éven die blauwe gestalte achter dat raam zien staan".

Wij, leerling-archiefmedewerkers, waren welwillend genoeg om aan te nemen dat hij met "blauwe gestalte" doelde op de kleur van zijn blazer, en niet op de tint van zijn gezichtshuid. De Eerens, het was een publiek geheim, had een drankprobleem. En het was hem aan te zien; in de loop van de cursus steeds duidelijker.

Mijn eigen chef had me er al op gewezen. Hij maakte De Eerens altijd mee op de jaarlijkse Studiedagen in Congrescentrum De Blije Wereld te Lunteren. Bij die gelegenheid zoop de docent steevast iedereen onder tafel. Mijn chef sprak hierover met een bewondering, die ik enigszins misplaatst vond. Maar verder nam hij De Eerens niet helemaal serieus; op diens ministerie werd voor de postregistratie nog altijd het fiche-doorschrijfsysteem toegepast, dat door mijn chef als hopeloos verouderd werd beschouwd.

De Eerens verslofte zienderogen. Dikwijls kwam hij een half uur te laat met een verplukt kapsel zaal 8 binnenwankelen, zeggende dat hij weer eens problemen had gehad met het vinden van een parkeerplaats. Naarmate de cursus vorderde, gingen zijn lessen sterk in kwaliteit achteruit. Vaak bestonden zij slechts uit een reeks niet ter zake doende uitweidingen, en verwarde anekdotes uit zijn 45-jarige carrière bij het ministerie. Zelden vloeide er nog goud uit zijn mond.

Ik slaagde voor het schriftelijk examen, en later zelfs voor het mondeling, ondanks het feit dat De Eerens bij die laatste gelegenheid ontbrak. Hij had zich wegens ziekte moeten laten vervangen, hoorde ik iemand zeggen.

Nog geen jaar later las ik in het vakblad zijn in memoriam. Hij had niet lang van zijn pensioen mogen genieten. Zijn verdiensten voor het archiefvak in het algemeen, en voor de archiefopleiding in het bijzonder, werden breed uitgemeten.

Het bericht deed me niet veel. Zelden heb ik daarna nog nagedacht over De Eerens. Ik ben al zijn wijze lessen vergeten - behalve natuurlijk dat ezelsbruggetje. Daarom kon ik niet nalaten, mijn leermeester door middel van dit stukje postuum te "eren".


alle columns, van 1998 tot heden, in het column-archief

De digitale reiziger

Space

Trouwe lezers van REFLEXXIONZZ! zoeken op deze plek al maanden vergeefs naar mijn scherpzinnige commentaren op wat er allemaal mis is met het OV in Nederland. Het was zomerreces; er gebeurt dan meestal niet veel in OV-land.

Ik heb daarom deze zomer in deze rubriek ter linkerzijde van de verticaal een paar literair bedoelde verhalen gepubliceerd, en de rechtercolumn acht weken lang vrijwel leeg gelaten.

Met ingang van deze week gaan wij het weer over OV hebben. En we kunnen dat niet beter doen, dan door terug te blikken op de afgelopen zomerperiode. Want niet alle meninghebbers hadden ons land verlaten. Ik bijvoorbeeld, ben thuis gebleven om dagelijks in de krant te lezen, wat voor onzin er nu weer door allerlei lieden werd uitgekraamd over het treinverkeer.

Zoals ieder jaar bleken velen de zomerperiode aan te grijpen om opmerkelijke uitlatingen te doen in de media. Het zijn meestal de mindere goden: de mensen, die tot de subtop behoren, en wiens meningen buiten het vakantieseizoen nèt niet boven de nieuwsdrempel uitkomen.

Vooral Tweede Kamerleden zij er sterk in. Je hebt er 150, en daarvan verschijnen er in de regel niet meer dan een stuk of 30 in de krant of voor de camera's van de actualiteitenrubrieken. Maar als de kat met reces is, dansen ook in het Binnenhof de muizen op tafel. Dan hoor je bijvoorbeeld weer eens iets van Van Gijzel (PvdA), die zich muisstil moet houden sedert Netelenbos het ministerschap van V&W voor zijn voeten wegmaaide. Of je hoort plotseling van de voor mij tot dusverre volkomen onbekende CDA-er Leers.

Leers vond, dat dé NS de klanten bij ernstige vertragingen schadeloos moest stellen. Enthousiasme bij de reizigers, die eindelijk eens serieus genomen leken te worden door de landelijke politiek. Maar erg praktisch was het niet, wat het kamerlid wilde.

Het enorme aantal stremmingen van de laatste maanden zou, bij het bestaan van een schaderegeling, aanleiding geven tot honderdduizenden claims, die dan afgehandeld zouden moeten worden door een compleet kantoor vol NS-medewerkers. Misschien een mooie job voor de honderden sollicitanten die niet door de selectie voor Hoofdconducteur (m/v) gekomen zijn. Maar ik moet er niet aan denken: pakweg 100 gulden personeelskosten om een gedupeerde klant de reissom van twee tientjes te kunnen restitueren. Wie gaat dat betalen? (Een retorische vraag; via-via-via uiteindelijk de reiziger zelf, natuurlijk).

Nog maar net was de brede maatschappelijke discussie over de treinvertragingen verstomd, of een nieuwe polemiek stak de kop op, die over de zitplaatsen, of liever: het gebrek eraan. Deze keer was het dé NS zelf, die in de media de vijandigheden opende. Reizigers, zo meldde een onverbiddelijke voorlichter, moesten de komende herfst maar niet al te vast rekenen op een zitplaats. De klant zou - ten gevolge van personeels- en materieelgebrek, en door een vooralsnog onverklaarbare stijging van het aantal treinpassagiers - wat vaker genoegen moeten nemen met staan.

Het leek niet erg slim van dé NS, hun onvermogen om reizigers op een fatsoenlijke manier te vervoeren, zo breed uit te meten. Maar eigenlijk was het een zeer weloverwogen zet. Veel forenzen zullen,na het horen van het bericht, besloten hebben om in september het spoor toch maar weer te verruilen voor de auto. Daardoor zal de zitruimte in de treinen alleen maar toenemen.

Vanzelfsprekend was het commentaar niet van de lucht. Van Gijzel mengde zich in de discussie. Ook ROVER deed een duit in het zakje. ROVER wilde staankaartjes; ROVER wilde zitkaartjes; ROVER wilde een restitutieregeling voor bezitters van zitkaartjes die geen zetel hadden kunnen bemachtigen; allemaal maatregelen met even weinig praktische waarde als schadeloosstelling bij vertraging.

En toen kwam de meesterzet van dé NS: het lek. Dé NS lekt even vaak als een Russische kernreactor, of als een Haagse tramtunnel, maar één ding moet je dé NS nageven: ze lekken altijd precies op het juiste moment.

Er lekte namelijk een zogenaamd geheime interne notitie uit over de introductie van een Derde Klasse in de trein. Deze klasse droeg de werktitel "Space Class" (hoewel juist gebrek aan ruimte de aanleiding was tot de introductie ervan) en zou neerkomen op balkon-achtige rijtuigen met klapbanken; dus met een zee van ruimte voor het vervoeren van reizigers in verticale positie.

Een storm van vreugde voer door treinreizend Nederland. Mensen van mijn moeders generatie kregen een nostalgisch gevoel, en haalden herinneringen op aan vroeger jaren. Mijn moeder kan er nog met plezier over vertellen: logeren bij oma in Apeldoorn; drie uur in een pikzwarte stoomtrein, op knoertharde zitbanken in de Derde Klasse. Als de trein stopte te Stroe, dan wist je dat de martelgang bijna ten einde was.

Maar ook de hedendaagse forenzen veerden op. Zij maakten met potlood al berekeningen in de marge van hun "Spits!", hoeveel geld ze per maand zouden besparen (met hun trajectabonnnement Business Class of Economy Class komen ze toch ook zelden verder dan het balcon).

Toen kwam de domper: een kaartje Derde Klas gaat straks evenveel kosten als een kaartje voor de Tweede. In eerste instantie had iedereen daar overheengelezen.

Trouwens: enkele critici, degenen die het snelst van hun verbazing waren bekomen, merkten op dat dé NS al veel langer Derde Klasrijtuigen kent, die alleen toegankelijk zijn met dure kaartjes voor de Tweede of Eerste. Denk maar aan de city-Pendels waartoe inwoners van Zoetermeer, Pijnacker, Vlaardingen en Zandvoort veroordeeld zijn.

Zo was dé NS deze zomer wekenlang in het nieuws, zonder iets nieuws te bieden te hebben. Ook dit stukje had daardoor bijzonder weinig nieuwswaarde. Onze excuses voor dit ongemak.

---

Opmerking: met "dé NS" bedoelen we op deze site: De Nederlandse Spoorwegen én alle dochters; zonder ons druk te maken over de precieze familieverhoudingen.