WEEK 47 / 19 NOVEMBER 2000


Helaas hebben we moeten besluiten tot een frequentieverlaging. Deze rubriek verschijnt in het vervolg alleen nog maar in de oneven weken.

Frans Mensonides

Je voorland

In het stadje aan de rivier was ik gaan zitten op een bank met uitzicht op het langsvaren der rijnaken. Ik telde er 10 in ruim een halfuur tijd, eerlijk verdeeld over stroomopwaarts en stroomafwaarts. Bij elke rijnaak zette ik een streepje in mijn notitieboekje, dat ik altijd bij me draag. Die ene zesbaksduwcombinatie, die zich tien minuten geleden groot en log een weg had gebaand door het water, liet ik ongeregistreerd.

Schuin achter me wist ik het verpleeghuis, genoemd naar een RK-heilige, waar ik op weg hierheen was langsgelopen. Door de grote ramen had ik stokoude mensen gezien met een verdwaasde blik; rechtop zittend in een ziekbed. Ze zouden doodgaan; ze hadden geen perspectief meer, maar nog wel uitzicht op de rivier, die zich met een flauwe bocht naar de achtergrond kromde en in de verte in de nevelen verdween.

Mijn zonden overdenken, dat is zo langzamerhand onbegonnen werk, dus ik dacht gedurende dat halve uur aan niets in het bijzonder. Helemaal aan niets denken is ook niet goed doenlijk, dus dacht ik aan wijlen mijn grootmoeder, die de non-activiteit waaraan ik me op die bank overgaf, “kijken waar de wind vandaan komt” placht te noemen. Ze zei dat altijd vol verachting. Ledigheid was in haar opvatting des duivels oorkussen. Zelden betrapte men haar op nietsdoen; ieder moment van de dag moest besteed worden aan zaken met een duidelijk omschreven doel en nut.

Ik dacht dus aan mijn oma, en keek waar de wind vandaan kwam, en trachtte in ieder geval elke gedachte te vermijden aan de beslommeringen waarvan ik me voor de duur van een dag bevrijd had door de trein te nemen naar dit rivierstadje.

Opeens werd ik in mijn contemplatie gestoord door geknerp op het grindpad achter mij. Een tweede wandelaar. Daar mijn bankje het enige was in de omgeving, lag het voor de hand dat hij of zij naast me zou plaatsnemen. Dit gebeurde ook. Een man van een jaar of 75, met een verweerd, mager gezicht boven een nieuw winterjack. Hij liet zich neervallen, waarbij hij een opgelucht gekreun uitstootte, als iemand die zich na lange tijd kan ontdoen van een zware last. We wisselden groeten uit.

Ik probeerde mijn meditatie te hervatten, maar kreeg de stemming niet meer te pakken. De oude man zweeg nu weliswaar nog, maar vroeg of laat zou hij ongetwijfeld tegen me beginnen te praten, al was het alleen maar over het weer, dat nog best meeviel voor de tijd van het jaar. Voorshands kreunde hij alleen maar, en wreef over zijn rechterbeen.

Uiteindelijk stak hij van wal.
-”Hè, dat been! Ik heb vandaag weer zo’n verschrikkelijke last van dat been van me!”

De man bezigde het rivierengebiedtaaltje, met langgerekte a’s in plaats van korte. Lelijke, plompe oh-klanken namen op hun beurt de plaats van de lange a’s in.

“Hiér, hiér, hiér”, kreunde de man, en hij betastte de plekken waar de pijn zat. “Tien minuten gelopen, hooguit een kwartier, en nou al bekaf. We wonen daarachter, in die hoge flats, ziet u wel?” Ik keek in de richting. “Een kippeneindje. Maar ik voel me alsof ik bij wijze van spreken zo’n marathon gelopen heb. Ja, het gaat op en af met dan been van me. En de ene keer heb ik er meer last van dan de andere, maar voélen doe’k het altijd, dat rottige been.”

“Wat vervelend voor u”, zei ik.

“En dan komt straks die winter weer aan. Ik zie ertegenop als een berg. De kou doet er geen goed aan, meneer.”

Hij zweeg, en ik ook. Er passeerde opnieuw een rijnaak, van links naar rechts door mijn beeldvlak, maar het leek me niet gepast, nu mijn boekje te pakken en hem te administreren.

Na enige tijd hernam de bejaarde man: “Nu praat ik over wandelen, maar met de wagen, da’s ook geen pretje hoor, als ik met dat been van me steeds het gaspedaal moet intrappen. En nou moeten we net vanavond met de wagen naar mijn dochter en schoonzoon in ...” (hij noemde de naam van net zo’n stadje, drie bochten verderop aan de brede, licht slingerende rivier).

Ik keek naar het kielzog van de zich verwijderende rijnaak, en nam me voor, het schip later alsnog in mijn boekje te noteren.

-“En dan hoop ik maar weer, dat de vrouw het niet merkt. Ik zeg er niets van tegen de vrouw, hoor, wát een pijn ik ook in mijn been heb!”

-”hoe dat zo?”, vroeg ik; opeens geïnteresseerd.

-”Nee, want als ze merkt dat ik pijn in mijn been heb, dan weet ik precies wat ze zegt. Ze zegt: ‘dan mot je je eigen er maar aan laten opereren!’. Ik kan er namelijk aan geopereerd worden, zei die chirurg van het ziekenhuis. Maar dat doe ik toch écht niet, oh nee!”

Ik keek hem vragend aan.

-”Daar begin ik niet aan, meneer. Kijk, ik kan nu nog een béétje lopen. U hebt het gezien, ik ben hier toch maar heengeschuifeld. Maar stel: ik laat me eigen opereren, en die chirurg maakt een fout. Dan kom ik straks helemaal niet meer vooruit.”

Ik schoot in een lach. Er sprak uit zijn woorden weinig vertrouwen in de medische professie. Toch zou ik in zijn plaats vermoedelijk precies hetzelfde gezegd hebben.

-”De vrouw zegt da’k eigenwijs ben. Maar zij heeft makkelijk praten; zij hoeft zich niet te laten opereren aan haar been. En die chirurg van dat ziekenhuis zegt nou wel tegen me: ‘er treedt statistisch in 97 tot 98% van de gevallen verbetering op’, maar je zult maar net dat ene procent zijn, bij wie het fout gaat. Dan kom je in een rolstoel, dat is dan je voorland, net als...”. Hij knikte met zijn hoofd in de richting van het RK-verpleeghuis achter ons.

“Tsja”, zei ik. Een schoolvoorbeeld van een dilemma.

Ineens stond ik op en nam nogal overhaast afscheid, iets mompelend over een trein die gehaald moest worden. Ik liet de man achter op de bank, met zijn probleem waarvoor ik geen oplossing wist; waarvoor geen oplossing wás. “Het beste met uw been”, riep ik ten afscheid. Die zin bleef nog lang naklinken in mijn hoofd.

Terwijl ik over de vestingwal in de richting van het station liep, dacht ik nog even na over het verhaal van de man op het bankje. Daarna vergat ik het.


alle columns, van 1998 tot heden, in het column-archief



De digitale reiziger

Iemand moet het doen

In die dagen geviel het eens, dat ROVER een rapport had uitgebracht over vertragingen en stremmingen in het treinverkeer, en de tekortschietende informatievoorziening daarover. De VARA (die onlangs onder het mom van een jubileum zijn hele prullenmand maar weer eens heeft uitgestort over het onschuldige hoofd van de kijker en luisteraar) nodigde de toenmalige secretaris van ROVER, Klaas Wierda uit om daar in een actualiteitenshow op Radio 1 iets over te vertellen. Met meer dan gewone belangstelling luisterde ik die middag naar de radio: ik was indertijd de coördinator van het onderzoek in kwestie.

“Het is toch juist fantastisch, als de trein te laat is”, bralde de presentator die door de socialistische omroep was ingezet, “dan háál je hem nog, als je zelf te laat op het station bent”. Klaas Wierda liet zijn verbazing over deze vraag niet merken, en zette in korte bewoordingen uiteen, hoe het onderzoek was opgezet, en wat het belang ervan was.

-”Ennuh, zo’n onderzoek houden”, hernam de VARA-man, “vin’ je dat nou leuker dan in de kroeg zitten?”

Deze presentator was de zanger, componist en socioloog Henk Westbroek, die ik tot dan toe alleen kende als lead-zanger van “Het goede Doel”.

Het was me meteen duidelijk, dat Westbroek geen erg grote affiniteit had met het OV, althans een minder grote affiniteit dan met de drankfles. Toen vier jaar later Henk Westbroeks politieke partij Leefbaar Utrecht met 12 zetels in de gemeenteraad kwam, deed hij zich inderdaad al snel kennen als OV-hater: hij zou die busgoot door de Utrechtse binnenstad (de HOV-baan in aanleg, bedoelde hij) desnoods eigenhandig opbreken en verwijderen (leefbaarheid lijkt in dit land niet te verenigen met HOV-banen: ook Leefbaar Hilversum sprong onlangs op de barricaden tegen een busbaan).

Nu heb ik me zelf ook wel eens laatdunkend uitgelaten over het (H)OV in de Domstad. Na de nieuwe eclatante verkiezingsoverwinning van Leefbaar Utrecht, afgelopen woensdag, hoop ik dat Westbroek of één van zijn bentgenoten wethouder van verkeer wordt. Dan kunnen we eens zien, wat zij er zelf van terecht brengen; het kan moeilijk minder zijn dan wat de zittende magistraten er de laatste jaren van gebrouwen hebben. Voor teleurstellingen wil ik Leefbaar Utrecht alvast waarschuwen: het ambt van wethouder, zoals ik dan ken, komt vooral neer op het slikken van wat bij nader inzien toch onvermijdelijk blijkt te zijn.

Afgelopen zondag heb ik eens wat rondgesurfd op de website van Leefbaar Utrecht. Over verkeersbeleid schrijven zij hetgeen op deze link te zien is.

Het inspireerde mij tot de volgende E-mail aan de fractie van Leefbaar Utrecht (waarbij ik me uitgaf voor een gewoon, normaal iemand, en niet De digitale reiziger):

Geachte fractieleden,

Als deeltijdstudent aan de UU bezoek ik Utrecht twee keer per week. Al jaren loop ik me - evenals jullie, neem ik aan - te verbazen over het belabberde stadsvervoer in Utrecht, en feit dat de gemeente al tientallen jaren niet in staat is, het OV naar de Uithof op een fatsoenlijke manier af te wikkelen.

Ik prijs me daarbij gelukkig, dat de meeste van mijn studie-activiteiten zich afspelen in de binnenstad, op loopafstand van het CS. Als ik een enkele keer op de Uithof moet zijn, dan erger ik me wild aan de wantoestanden in het OV die ik ontmoet: onverantwoord volle bussen; verkeersopstoppingen alom, zodat een rit (ongeacht of je lijn 11 of 12 neemt) veel te lang duurt. Erg efficiënt kan dit systeem ook niet zijn; de bussen rijden in de ochtendspits geloof ik elke 1,5 minuut, en gezien de lage snelheid kost dat een enorme inzet aan personeel en materieel.

Als ik de gemeente Utrecht was, had ik al lang besloten, een metro of sneltram aan te laten leggen van CS naar de Uithof. Daarvoor hebben ook plannen bestaan; heb ik begrepen. In plaats daarvan heeft de gemeente uiteindelijk gekozen voor een busbaan, die ik nu hier en daar in aanleg zie. Wat het moet gaan worden: ik houd mijn hart vast.

Nieuwsgierig geworden door de verkiezingswinst van Leefbaar Utrecht ben ik eens op jullie site gaan kijken naar de oplossingen, die jullie hebben voor de OV-problemen van Utrecht (er zijn er natuurlijk meer dan de Uithof alleen; denk bijvoorbeeld aan de Leidse Rijn). Een partij die zoveel (en misschien ook vaak wel terechte) kritiek heeft op de zittende bestuurders; die zullen wel met goede alternatieven komen, hoopte ik.

Nou, dat viel me grondig tegen. Leefbaar Utrecht is wel TEGEN een hoop dingen: een HOV-baan door de stad; een HOV-baan naar Leidse Rijn. Maar het alternatief, dat is er in veel gevallen niet (bij jullie afwijzing van de HOV-baan naar Langerak heb ik geen alternatief voorstel gezien); en in gevallen dat het er wel is, kun je er grote vraagtekens bij zetten.

Ik noem een paar plannen en meningen, die ik op de website van Leefbaar Utrecht heb aangetroffen.

1) Kantorenbouw aan snelwegen of bij regio-stations; dus niet in het centrum of bij Centraal Station.
Jullie bedoelen stations als Lunetten, met één trein per half uur? En kantoren bij snelwegen; dat is autoverkeer stimuleren, i.p.v. ontmoedigen. Zitten we er nou echt op te wachten, dat de files rond Utrecht nog eens twee keer zo lang worden? Want jullie zijn natuurlijk ook tegen maatregelen om het autoverkeer te reguleren, zoals rekeningrijden. Is dit een pleidooi om nog meer snelwegen aan te leggen? Nee, want meer auto's, daar zijn jullie ook tegen. Wat wil Leefbaar Utrecht nu eigenlijk?

2) Transferia, waar automobilisten over kunnen stappen op het OV.
Er zijn er een stuk of tien aangelegd, de afgelopen jaren in Nederland. Geen een daarvan voldoet ook maar in de verste verte aan de prognoses (behalve die van Renesse in Zeeland, op dagen dat het mooi weer is). Waarom zou het in Utrecht dan wel werken?

In mijn woonplaats Leiden is vorig jaar een transferium aangelegd voor 11 miljoen gulden. Afgezien van bezoekers van Mc. Donald staat er nooit een auto. Dit is toch een vorm van het soort geldverspilling, waar elke alternatieve politicus tegen zou moeten zijn?

Neem eens de moeite, te gaan kijken bij Westraven. Je kunt er voor f 7,50 je auto parkeren, en daarna gratis met de tram naar de stad, met maximaal 4 personen. Een gezin van 4 personen ZONDER auto is f 20,00 kwijt voor een retourtje stad met de tram. Toch staat er vrijwel geen enkele auto op Westraven. Dit concept slaat op een of andere manier niet aan, en is dus geen alternatief. Netelenbos ziet het transferium al jaren als panacee tegen files. Leefbaar Utrecht zal echt met iets beters moeten komen.

3) busbanen langs spoordijken, in plaats van door de binnenstad.
Prachtig, maar Leefbaar Utrecht vergeet dat de Utrechtse binnenstad per dag tienduizenden, of misschien zelfs honderdduizenden bezoekers trekt uit de regio, of van ver daarbuiten; voor studie, werk, recreatie of om te winkelen. Die busbaan door de binnenstad, daar is Leefbaar Utrecht tegen, maar over alternatieven voor de afwikkeling van het OV in het centrum hoor ik jullie partij niet. Of moet iedereen maar met de auto komen? Nee, daar zijn jullie ook tegen. Wat is nu eigenlijk het alternatief van Leefbaar Utrecht voor het verkeer in de binnenstad? Blijkbaar toch de auto, want jullie zijn ook tegen de autoluwe binnenstad.

Ik krijg wel enigszins de indruk, dat Utrecht in jullie visie vooral Leefbaar moet zijn voor de autobezittende centrumbewoner (wat erop neerkomt, dat hij overal moet kunnen parkeren en overal moet kunnen rijden), en dat de rest (de bezoeker van buiten de stad, en ook de niet-autobezittende centrumbewoner) maar zien moet, hoe hij ter plaatse komt. Geen alternatief vrees ik, maar gewoon de zoveelste NIMBY-visie.

Naar gevestigde politieke partijen en zittende magistraten schrijf ik brieven als deze al jaren niet meer, omdat het mijn ervaring is dat het toch niet veel helpt. Ik hoop, van jullie wel een inhoudelijke reactie te krijgen, en zie die met interesse tegemoet.

Met vriendelijke groet,
Frans Mensonides

Einde citaat. De zeepbellen van Westbroek c.s. doorprikken: iemand moest het doen.

Ik ontving per kerende post een reactie van een ruime Megabyte aan teksten en vooral plaatjes. Deze wierpen enig licht op het alternatief van Leefbaar Utrecht voor Leidsche Rijn (daarover meer in een volgende aflevering), maar lieten al mijn kritische vragen over de binnenstad, de Uithof en de transferia onbeantwoord.

Ik ga dus een nieuwe mail schrijven. Wordt vervolgd...