WEEK 51 / 17 DECEMBER 2000


Helaas hebben we moeten besluiten tot een frequentieverlaging. Deze rubriek verschijnt in het vervolg alleen nog maar in de oneven weken.

Frans Mensonides

Verdwijntruc

Met stevige pas liep de man over de polderdijk. Van tijd tot tijd hield hij stil, haalde enkele malen diep adem, en blikte om zich heen.

Hij zoog het landschap in zich op: de knotwilgen aan weerszijden van de dijk; de groene vlakten, doorsneden door poldersloten, met de wolkenpatronen erboven. Plassen van recente regenbuien stonden op het grasland. Een zwerm meeuwen daalde neer in zo'n poel en steeg er even later weer uit op, met schel gekrijs.

Ooit moet deze dijk de oever van een meer geweest zijn, dacht de wandelaar. Een plas, ontstaan door het afgraven van veen. Eeuwen geleden; en eeuwen later weer ingepolderd. Van land tot water, en van water tot land.

Het moest na te zoeken zijn: wanneer, en op bevel van wie. In archieven zou je het nog kunnen vinden. Maar waarom zou een mens het allemaal willen weten? Beter kon hij zich beperken tot wandelen, en kijken. Het was nog mooi weer, en niet te koud, hoewel de herfst al aardig op streek was.

Vrijwel elke middag maakte hij een wandeling, sedert hij eerder dat jaar was "afgekocht", zoals dat heette, door het bedrijf dat hij meer dan dertig jaar gediend had. Langzamerhand was hij gewend aan niets meer te hoeven; niets meer te mogen.

Hij hoorde een gesuis en geruis boven zijn hoofd, en keek omhoog. Twee zwanen klapwiekten over hem heen. Ongetwijfeld is dit een symbool, dacht de man. Waarvan, dat moest nog worden vastgesteld.

Aan het eind van de dijk lag een veendorp: boerderijen en landhuizen aan weerszijden van een smalle weg. Op het punt waar de dijk de dorpsweg kruiste, was een parkeerplaats. Een grote, houten picknicktafel keek uit over het polderland.

Er stond een bushalte langs de weg. Over nog geen vijf minuten zou er een bus stoppen die de man, langs een lang lint van dorpen, terug zou rijden naar de provinciestad waar hij woonde. Hij ging bij de halte staan, en nam de omgeving in zich op.

De dijk liep aan de andere kant van de dorpsweg verder, met een kaarsrechte geasfalteerde weg eroverheen. Een wegwijzer die in de richting van de dijk wees, vermeldde "Bedrijventerrein Laag-Veenweide". Dit verbaasde de man: hij had in deze omgeving alles verwacht behalve een bedrijventerrein.

Over de verder verlaten asfaltweg zag hij een auto komen aansnellen, een grote, donkerblauwe wagen. De auto draaide het parkeerterrein op, bij de picknickbank. De chauffeuse, een forse, bebrilde vrouw met halflang blond haar, opende het portier, en riep iets in de richting van de man die zij bij de halte zag staan.

Verdraaid, het is Els, dacht deze. Wat doet dié hier in deze uithoek? Els was gedurende een lange periode zijn collega geweest, totdat zij vijf jaar geleden naar een ander deel van het land was verhuisd. Wonderlijk, haar hier te ontmoeten! Hij begon te lopen in haar richting. Was zij het eigenlijk wel? Naarmate hij naderde, begon hij te twijfelen. Ze leek veranderd; forser geworden. Ook had zo nooit een bril gedragen. Hij was slecht in gezichten; dat had hem al menig keer in verlegenheid gebracht.

Toen hij naderbij was gekomen, riep zij iets in zijn richting. Hij verstond het niet en knikte vaag van ja. Daarop liep de vrouw naar de andere kant van de auto, en hield het portier voor hem open. Hij stapte in, hoewel hij er ernstig aan twijfelde, of dit nu wel een verstandig besluit was. Het was Els niet; hij meende er nu wel zeker van te zijn; haar stem klopte niet. Wie het dan wel was, stond nog te bezien. Iemand anders, die hem kende?

De vrouw nam plaats achter het stuur. "U doet me denken aan iemand die ik gekend heb", wilde hij zeggen. Of: "Ik heb u daarnet niet goed verstaan; kan ik wellicht iets voor u doen?". Maar deze woorden wilden geen vorm aannemen. Hij zweeg.

De auto kwam in beweging en koos opnieuw de weg over de dijk. Met aanzienlijke snelheid stoof de wagen over het asfalt. De passagier kreeg het gevoel, dat er een teerling was geworpen. Hij kon niet meer terug. Evenmin was het denkbaar, dat hij nu alsnog naar het doel van de rit zou vragen.

Plotseling verstarde hij. Zou het mogelijk zijn, dat de vrouw oneerbare bedoelingen had? Bermprostitutie; hij had er laatst nog over gelezen in de krant. Nee, dat leek bij nader inzien niet waarschijnlijk. Dan moesten er toch eerst prijsafspraken gemaakt worden? Bovendien leek de vrouw helemaal niet zo'n type; ze zag er heel netjes uit, en gedroeg zich beslist niet wuft. Nee, onzin: ze had ongetwijfeld een eerzame betrekking bij één van de bedrijven op "Laag Veenweide", en had die middag opdracht gekregen, een bezoeker af te halen van de bus.

Het verontrustte de man enigszins, dat de situatie hem nauwelijks verontruste. Willoos liet hij zich meeslepen door de loop der gebeurtenissen. Hieruit zouden ongetwijfeld moeilijkheden voortvloeien, maar hij slaagde er niet in, zich er een voorstelling van te maken. Het beste nog kon hij het op een lopen zetten, zodra de auto halt zou houden voor de fabriekspoort. Maar het industrieterrein lag blijkbaar nogal afgelegen, hetgeen een overhaaste aftocht in de weg stond. Veronderstel, dat men hem achterna zou komen: zulke fratsen als hij uithaalde, zouden beslist niet gewaardeerd worden. Hij kende daar de weg niet, en kon maar één kant op; terug naar de bushalte in het dorp. Op die smalle asfaltweg zouden zij van de fabriek hem makkelijk klem kunnen rijden om hem in elkaar te slaan.

De vrouw achter het stuur vroeg of de bus op tijd was geweest, en de man bevestigde dit met een kort knikje. Verder was de chauffeuse niet erg spraakzaam. Toch zou hij er achter moeten zien te komen, welke verwachtingen het bedrijf koesterde van de bezoeker, wiens rol hij sinds kort had overgenomen. Hij moest het gesprek gaande houden.

"Lekker weertje vandaag, hè", gooide hij op. De vrouw bleek het met zijn stelling niet eens. Er stond een koude, dunne wind ("een dunne wind", had zij gezegd, wat was in 's hemelsnaam een dunne wind?), en daarvan kreeg ze altijd steken in haar nek. En het werd al zo verdraaid vroeg donker, in deze tijd van het jaar. Ze hadden dat jaar zo weinig zomer gehad, en nu weer die herfst.

-"Ja, de zon neigt alweer ter kimme", sprak de man, op plechtstatige toon. Het was bedoeld als grap; Els kon zoiets vroeger wel van hem waarderen, maar nu pakte het helemaal faliekant uit. De vrouw keek hem heel bevreemd aan, en zweeg verder.

Dit gesprek was doodgelopen. Hij moest er door zorgvuldig combineren en deduceren achter zien te komen wat zijn rol was. Bewijs uit het ongerijmde. Vertegenwoordiger in het één of ander? Ondenkbaar. Vertegenwoordigers hadden zelf een auto, en kwamen gewoonlijk niet met de bus. Een sollicitant dan? Die geen eigen vervoer had, of waarvan de auto vandaag met panne in de garage stond? Mogelijk. Een sollicitatie, hij was er niet op gekleed, maar zou zich er toch wel uit weten te redden. Zelf had hij dertig jaar bij dezelfde werkgever gewerkt, en nooit ergens anders gesolliciteerd. Maar menig maal was hij uitgekozen om zitting te nemen in een selectiecommissie; hij wist wel wat er zoal bij een sollicitatiegesprek gezegd werd. En veel te verliezen had hij niet; hij kon hoogstens afgewezen worden.

De auto bereikte een zijweg, en sloeg af. "Tweede Stobbenweg", las de man op een straatnaambordje. Hier begon het industrieterrein. Aan een paal hing een tros aluminium plaatjes, die verwezen naar de op de Tweede Stobbenweg gevestigde bedrijven. Aan weerszijden van de weg zag de man fabriekjes en kantoorgebouwen.

"U heeft zo weinig spullen bij u", zei de chauffeuse; met een licht verwijt, naar het scheen. Wat hij ook was; zíj geloofde niet in zijn rol. Ze knikte met het hoofd naar het canvas tasje, dat hij op zijn schoot droeg, waarin zijn wandelboterhammetjes zaten, en een opgerolde oude regenjas.

"Ik geloof in een benadering met minimale middelen", zei de passagier. "Op een zo sober mogelijke wijze je doel trachten te bereiken". Hij was er best trots op, dat hij dit zonder haperingen uit zijn mond had gekregen. De vrouw zweeg. Uit haar profiel meende de man nu iets van bewondering te kunnen opmaken.

Ineens begreep hij het! Hij was zo'n soort trainer, die wel eens was opgetreden bij het bedrijf waar hij gewerkt had. Een communicatietraining, of een leergang Klantgericht Benaderen. Peptalk, na afloop van de werkdag. Nu, voor zoiets was hij niet bang. Zo'n verhaal kon hij ook nog wel houden. Zulke lui zeiden altijd hetzelfde; vaak had hij er met zijn collega's na afloop de spot mee gedreven.

De man zag zich al staan redeneren, voor een zaal vol devoot toehorende arbeiders en kantoorklerken. Hij begon bijna plezier te krijgen in zijn missie.

De auto draaide een parkeerterrein op, helemaal aan het eind van de Tweede Stobbenweg. Een klein, modern fabriekje, met magazijnen ernaast. "Klaverenaas Tafelzuur", stond in neonletters boven de deur.

"Klaverenaas", de man kende de naam en het logo van de potjes. Piccalilly, augurken, zilveruitjes. Zelf was hij een fervent liefhebber van zuur; Klaverenaas kwam vrijwel dagelijks op tafel. Dat werd hier in deze streek dus allemaal geteeld, en gefabriceerd, en in potten gestopt. Jarenlang gebruik je tafelzuur, zonder te weten waar het vandaan komt. De mens gaat soms onnadenkend voorbij aan...

Hij onderbrak zijn gedachtestroom; hij moest zich concentreren, en scherp blijven, dan was er nog eens kans dat hij dit avontuur zou doorstaan. Dat hij zonder schaamte aan deze middag zou kunnen terugdenken, leek hem inmiddels zo goed als uitgesloten.

Achter de fabriek was een laag kantoorgebouwtje, bijna een villa. De vrouw ging hem voor naar binnen. Door een raam kon hij in een kantine kijken, die vol publiek zat. Een wonderlijk samenraapsel; hij zag er ook kinderen en bejaarden tussen; niet alleen werknemers van Klaverenaas. Nu sloeg de schrik hem om het hart. Al die mensen zaten op hém te wachten, op zijn speech. Hij mocht ze niet teleurstellen.

Op het podium stond een lange tafel, met bloemstukken erop. Daarachter zaten een wat oudere man, geflankeerd door een even oude vrouw, en enkele jongere mensen. Allen op hun paasbest gekleed, als voor een feest. Serveersters gingen rond met dienbladen vol glazen en hapjes. Het leek meer op een trouwreceptie dan op een training of een lezing.

Er wás natuurlijk ook helemaal geen lezing. Het was het afscheidsfeest van de fabrieksarbeider, die daar keurig opgedoft, en omringd door zijn gezin, zat te wachten op de spreekwoordelijke envelop met inhoud, na een leven in de piccalilly. En wat was dan zíjn rol? Die van eregast? Hij moest maar gewoon in de zaal gaan zitten, met een gezicht alsof hij er thuishoorde. De jubilaris op zijn schouders slaan, en iets roepen van "ouwe jongen". En dan de drankjes en hapjes attaqueren. Of moest hij speechen? Hoe redde hij zich daar nu weer uit?

-"Ze zitten allemaal al klaar hoor, voor uw optreden, ziet u wel?", zei de vrouw. Vervolgens ging ze hem voor door een deur. "Personeelszaken", stond erop. Een man die achter een bureau zat, riep: "hai, moppie!" tegen de vrouw. Daarna stond hij op om de bezoeker de hand te schudden.

"Zo, en u bent dus de grote Trappattoni!", zei de man van Personeelszaken. "Ik had me u heel anders voorgesteld. Nou, die ouwe Jansen zal blij wezen! Hij is uw trouwste fan; hij heeft het altijd over u. Hij heeft u al heel vaak zien optreden in het Dorpshuis. En dan horen we de volgende morgen weer, wat voor trucs u heeft uitgehaald. Volgens mij probeert hij u de kunst af te kijken! Maarrrr: die goeie, ouwe Jansen weet niet, dat wij u hebben uitgenodigd! Een verrassing; hij zal ervan opkijken. U wilt zich zeker nog even verkleden en schminken voor uw optreden? Wij hebben dat kamertje daar voor u gereed gemaakt".

- "Hoe lang heb ik nog?", vroeg de grote Trappattoni met geknepen stem.
-"Es kijken. Het begint temet, om vier uur. Eerst krijgen we de directeur. Die lult het behang van de muur, als hij de kans krijgt. Dan de voorman (die is meestal heel kort van stof), en dan nog zo wat sprekers. Reken maar op een stijf half uurtje; een kleine drie kwartier misschien. Is dat genoeg?"

- "Ruim voldoende", zei de grote Trappattoni mismoedig. Hij ging het kamertje binnen, zeeg neer op een stoel, en bleef daar gedurende vijf minuten zitten met het hoofd in de handen. Trappattoni, het klonk als een heldentenor, de Pavarotti van de polders. Of mogelijk een stuntman, die op een motorfiets langs de muren en de plafonds snelt. Maar er was sprake van "trucs". Een goochelaar, of zoiets; de grote Trappattoni zou wel een soort illusionist zijn. Werd hij geacht, straks in die kantine een meisje doormidden te zagen? Was dat niet strafbaar, de goochelkunst uit te oefenen zonder diploma of vergunning? Hij zat tot zijn nek in de puree, geheel en al door eigen schuld, en voelde zich niet in staat om een uitweg te bedenken.

De deur stond op een kier; uit de kamer naast hem hoorde hij flarden van een telefoongesprek. De man die "moppie" had gezegd, was aan het woord.
- "Hoe kan dat nou? Die is hier net binnengekomen". Lange tijd stilte. Daarna: "Maar luistert u eens. Waarom heeft u dan niet verteld, dat u met zijn tweeën was?"

Dit kon natuurlijk niet uitblijven. De échte Trappattoni was inmiddels in het dorp uit de bus gestapt, en haalde nu verhaal omdat de afgesproken auto niet klaarstond. Het moment van het demasqué naderde.

"Ja, maar wie is die ándere vent dan?", klonk de stem, bepaald niet vriendelijk. "Proberen jullie me soms in de zeik te nemen, of zo?"

Koortsachtig nam de vermeende illusionist het kamertje in zich op. Er was een schuifraam, dat toegang gaf tot de parkeerplaats. Daar zag hij juist een taxi naderen. Er stapten een man en een vrouw uit, ook alweer zo feestelijk gekleed.

"Ik vond al: hij ziet er helemaal niet als een artiest uit", zei de stem in de kamer ernaast.

De feestgangers die juist waren uitgestapt, zagen tot hun verbazing een man van middelbare leeftijd (met grijs haar en een viezig canvas-tasje, zoals zij naderhand verklaarden tegenover de politie) uit een schuifraam klimmen, en dwars over de parkeerplaats in de richting van de taxi rennen.

De man rukte het portier open, stapte in, en probeerde zijn stem normaal te laten klinken, toen hij vroeg: "goedemiddag meneer, kunt u mij alstublieft naar huis brengen?"


alle columns, van 1998 tot heden, in het column-archief



De digitale reiziger

Forenzenleed

De afgelopen maanden heb ik de lezers van dit magazine wijsgemaakt, dat ik per 1 december 2000 door Hare Majesteit Tineke Netelenbos was aangenomen als persoonlijk adviseur en spin doctor. Dat was maar satire, en je hebt het natuurlijk ook niet geloofd (alleen het idee al, dat Neet naar adviezen zou luisteren!).

De waarheid is anders, en een stuk prozaïscher. Na 25 jaar doorgebracht te hebben op vaste werkplekken, ben ik in dienst getreden van een detacheringsbureau dat archiefmedewerkers verhuurt aan bedrijven en instellingen die daaraan behoefte hebben. Het archiefvak spreekt niet erg tot de verbeelding, en wordt nogal ondergewaardeerd. Ik kan dat niet helpen; zoals de trouwe lezer weet, was ik zelf ook liever de glamour-volle uitgeverswereld ingaan, maar dat mocht niet zo zijn.

Ik werk in deeltijd, van maandag tot en met woensdag, zodat ik drie dagen per week een nuttig lid ben van deze dolgedraaide samenleving, en voortaan vier volle dagen per week kan besteden aan volstrekt zinledige activiteiten als mijn studie Nederlands en het vullen van deze kolommen.

De eerste standplaats in mijn nieuwe baan was Driebergen; voor de duur van twee weken. Meteen al verkneukelde ik me op de chaos, die ik als spoorforens zou ondervinden. Een verrijkende ervaring. De afgelopen pakweg 12 jaar ben ik vrijwel altijd per bus naar mijn werk gegaan; eerst naar Rijswijk, en de laatste 2,5 jaar naar Ter Aar. De spitsellende bij dé NS: overvolle en vertraagde treinen, ken ik slechts van horen zeggen.

Twee weken sporen in de spits: voldoende reden om een reis-dagboek bij te houden. Het volgt hieronder.

***

De eerste maandag valt het allemaal erg mee. Ik neem om 7.12 op Leiden Lammenschans de stoptrein naar Utrecht. Daar aangekomen stap ik over op de sneltrein naar Nijmegen. Die rijdt om 8.12, exact een uur na mijn vertrek uit Leiden, station Driebergen-Zeist binnen. Alles verloopt precies volgens het spoorboekje, en ik heb in beide treinen kunnen zitten.

Op mijn eerste werkmorgen krijg ik een lift naar Driebergen. Die avond reis ik per bus terug naar het station, dat op 2 kilometer van de dorpskern ligt. Op dit traject rijden lijn 50 (de lange lijn Arnhem - Utrecht, waarover ik in 1998 al een keer geschreven heb) en lijn 51 (Veenendaal - Nieuwegein). Uit ervaring weet ik, dat op deze lange lijnen in de verste verte niet op tijd gereden wordt, dus ik houd mijn hart vast. Bus 50 naar Utrecht CS, officiële vertrektijd 17.00 uur, laat bijna een kwartier op zich wachten. Mijn trein van 17.21 kan ik nu eigenlijk al vergeten, en daarmee tevens die van 17.39 uit Utrecht naar Leiden.

De bus doemt toch nog op vanuit de duisternis; verreweg het oudste exemplaar dat ze vanmorgen in de garage konden vinden. Hij zit meer dan vol. Van de 12 wachtenden slagen er 3 in, de treeplank te betreden. Nu komt er protest van de chauffeur, die zijn uitzicht belemmerd ziet. Met de bij Connexxion gebruikelijke wellevendheid brult hij: "d'r motte d'r een paar uit". Aan dit vriendelijke verzoek wordt slechts schoorvoetend gehoor gegeven. "Met zo'n volle bus mag ik niet rijen. Mot ik soms een boete krijgen?", schreeuwt de chauffeur.

De ingestapte mensen staan weer buiten, enigszins beteuterd, en de bus rijdt weg. Vijf minuten later arriveert lijn 51, ook al met flinke vertraging. Pas tegen half zes kom ik aan bij Driebergen-Zeist.

De volgende morgen mis ik bij Driebergen-Zeist bus 51, die volgens dienstregeling vertrekt om 8.10, twee minuten eerder dan de sneltrein uit Utrecht aankomt, en blijkbaar bij wijze van uitzondering op tijd heeft gereden. Ik schaar me onder de wachtenden op lijn 50, een menigte die spoedig aangroeit tot 70 à 80 personen. De bus laat opnieuw op zich wachten, en reikhalzend naar zich uitkijken. Met bijna tien minuten vertraging komt hij toch nog aanrijden. Ik vrees, dat er weer mensen bij de halte moeten achterblijven, maar de hele zwerm passagiers kan nog net mee.

De samensteller van de dienstregeling heeft rekening gehouden met overvloedig forensenverkeer vanaf de Utrechtse Heuvelrug naar Utrecht. In de ochtendspits rijden op lijn 50 de bussen richting Utrecht om de 6 minuten (wat meestal neerkomt op drie bussen achter elkaar en daarna een hele tijd niets). Nu trekt Driebergen ook een hele stoet forenzen aan vanuit de stad, maar de bus vanuit Utrecht rijdt in de spits gewoon elk halfuur, net als op zon- en feestdagen en 's-avonds laat. Connexxion stemt de dienstregeling hier dus bijzonder slecht af op de behoeften van reiziger.

Op de Hoofdstraat door de dorpen Rijsenburg en Driebergen heerst langzaamrijdend verkeer. Om 8.40 bereikt de bus mijn halte, en mag ik eruit.

Eigenlijk heb ik nu al schoon genoeg van dit busritje. Die avond verlaat ik mijn tijdelijke kantoor om 17.20, en wandel naar Driebergen-Zeist. Ik doe er ruim 20 minuten over, en ben er nu in ieder geval zeker van dat ik de trein van 17.51 haal.

Ook de volgende dagen loop ik het stuk tussen het dorp Driebergen en zijn excentrisch gelegen station (dat heet wel Driebergen-Zeist, maar ligt op het grondgebied van de gemeente Driebergen-Rijsenburg. Zeist is in feite de allergrootste railloze gemeente van Nederland).

Tijdens mijn wandeling zie ik de bussen van lijn 50 en 51 op volstrekt willekeurige tijdstippen passeren; meestal mudvol, maar soms ook helemaal leeg, als de bus pal achter een vertraagde voorganger zit.

Meer forenzen leggen het stuk op eigen kracht af; langs de Herenweg beweeg ik me altijd voort in een drom van fietsers en wandelaars.

Als ik langer in Driebergen zou blijven werken, dan schafte ik me zo'n trendy stepje aan. Steppen, dat kan ik toch niet verleerd zijn in 37 jaar tijd, sedert ik op de step naar de lagere school reed. Ik had een hele mooie blauwe, met een echte voetrem, en met echte luchtbanden, waarin echte lucht zat. De step is helemaal terug, in 2000; zelfs kinderen zie je er de laatste maanden mee.

***

Wat couleur locale, bij wijze van intermezzo. Maandag tussen de middag loop ik een bakkerszaak binnen op de Traay. Dit is een kilometerslange straat-laan-weg, die begint als winkelstraat, doorloopt tot in de rijke buurten van Driebergen, en tenslotte overgaat in een bosweg richting Austerlitz. Een tra(ay) is een open strook in een bos, zoals alle puzzelaars weten.

De gemeente Driebergen behoort tot de rijkste van Nederland; zij telt 18.000 inwoners, waarvan bijna 10% miljonair is. Een vertegenwoordigster van die laatste groep staat voor me in de rij; een enigszins kakkineuze dame. Ze doet inkopen voor de hele week, neemt daar alle tijd voor in die volle zaak, en laat zich uitvoerig voorlichten over de kwaliteit en samenstelling van de producten die in de schappen liggen. "Wat zit er precies in die rode kerstkransjes?". De verkoopster weet het niet, en brult de vraag door naar achteren. Wat zij terugkrijgt, is weliswaar geen volledige chemische analyse, maar het antwoord is toch uitvoerig genoeg om de rijke dame over te halen tot een aankoop van anderhalf ons.

-"En wat kosten die rode smarties? En die groene?"

Tijdens het lange wachten valt mijn oog op een aanbieding. Bij deze bakkerij kun je op maandagen voor een habbe(n)krats vier broden kopen. Ik denk aan mijn oma, die afkomstig was uit een arm arbeidersgezin, en 100 jaar geleden altijd brood-van-gisteren moest halen bij de bakker (bij een speciaal luikje, aan de achterzijde van de winkel), omdat dat één cent goedkoper was.

De deftige dame is eindelijk klaar, en rekent af. Ze brengt een spaarkaart te voorschijn uit haar tas, en ontvangt daarop van de verkoopster een stempeltje. Zo wordt je miljonair: met zuinigheid en vlijt de voordeeltjes bijeenschrapen (van de effectenbeurzen moet je het niet hebben, dit jaar).

Het autobezit moet wel enorm zijn, in dit dorp. Langs de stoepranden zie je overal van die enorme sloepen geparkeerd staan. De streekbus rijdt ook door de dure wijken: lijn 56 (Amersfoort - Zeist - Wijk bij Duurstede) maakt een speciaal lusje over de statige Melvill van Carnbeelaan, maar er zullen daar weinig mensen in of uitstappen.

Als de Driebergenaar al gebruik maakt van het OV, dan is het de trein. Het gejeremieer in dit dorp is niet van de lucht over het P&R-terrein bij Driebergen-Zeist; zelden is er nog een plaatsje te vinden voor mensen die pas op een herentijd naar hun werk gaan. Ik schreef het al eerder: een transferium vindt altijd aftrek, als je het maar geen transferium noemt.

***

Dinsdag de 12e is een zwarte dag in de historie van NS, die dit jaar al heel wat van dergelijke dieptepunten in haar kronieken heeft moeten optekenen. Rond 17.30 ligt vrijwel het complete treinverkeer in Nederland lam, als gevolg van een stroomstoring bij Eindhoven, en nog zo een paar akkefietjes. Ook tussen Driebergen en Utrecht is geen treinverkeer mogelijk, zoals ik later zou horen.

Ik ontspring de dans: vanavond heb ik college in het centrum van Utrecht, en ik heb besloten, lijn 50 te nemen. Ook geen lolletje. De bus vertrekt met slechts geringe vertraging uit Driebergen, maar raakt in Zeist verzeild in een verschrikkelijke verkeersopstopping.

Zeist, met 60.000 inwoners de allergrootste railloze gemeente zoals gezegd, zou een sneltram krijgen naar Utrecht, en maakte later, toen de tramplannen al lang in de diepvries lagen, nog kans op een HOV-busbaan. 20 jaar discussie heeft uiteindelijk niets opgeleverd. De Zeistenaren moeten het nog steeds stellen met wat ik LOV zou willen noemen: het laagwaardige OV waar we allemaal aan gewend zijn, en waar blijkbaar niets aan te doen valt, door generaties elkaar opvolgende politici.

Die avond laat heeft het spoorwegverkeer min of meer zijn normale loop hernomen. Met slechts 8 minuten vertraging bereik ik Leiden Centraal.

***

De volgende dag, tevens mijn laatste in Driebergen, stormt het. De treinen rijden maximaal 80 kilometer per uur, anders waaien ze uit de rails. Onzin: het schijnt te maken te hebben met de kans op beschadiging van de bovenleiding. Met een vertraging van 25 minuten rijden we Woerden binnen. Daarna is het bovenleidingsgevaar blijkbaar geweken, want met normale snelheid koersen we op Utrecht aan.

De sneltrein naar Nijmegen is natuurlijk al weg, dus ik neem de gereedstaande stoptrein naar Rhenen (die vandaag niet verder rijdt dan Veenendaal, wegens werkzaamHEDEN). Om 8.40 kom ik aan op Driebergen-Zeist. Mijn wandelingetje naar het dorp maak ik deze keer bij daglicht. Zeer de moeite waard: al die mooie landhuizen in chalet-stijl, die zelfs voor miljonairs onbetaalbaar zijn, en waarin dus advocaten- en architectenkantoren zijn gevestigd.

Als ik in het dorp aankom, hoor ik de klok van Huize Sparrendaal het hele uur slaan. Ik ben al voldoende ingeburgerd in Driebergen om te weten dat het nu vier minuten over negen is. Ook voor mij een herentijd, vandaag, en ik ben toch vroeg genoeg van huis gegaan.

Die avond is de storm al uren voorbij, maar het treinverkeer is nog steeds ontwricht. Een kwartier vertraging dus, op de terugreis van Utrecht naar Leiden. Tijd genoeg om de balans op te maken.

"Veevervoer" is de gangbare journalistieke term voor het product dat dé NS levert aan de spitsreiziger, maar dat kan ik, na twee weken forensen tussen Leiden en Driebergen, niet onderschrijven. Slechts één keer heb ik een kort stukje moeten staan: tussen Utrecht en Vleuten. De kranten zouden NS misschien eens een poosje met rust moeten laten, en iets schrijven over het leed van busforenzen, al was het alleen maar voor de variatie.

Verder zou geconcludeerd kunnen worden, dat de pakkans van zwartrijders nog altijd iets boven de 50% ligt. Mijn 12 treinreizen hebben 7 conducteursstempeltjes opgeleverd.

Bij thuiskomt vind ik die woensdag een afwijzingsbrief van een bedrijf waar ik vier maanden geleden gesolliciteerd heb. Die sollicitatiebrief ging tegelijk de deur uit met die aan mijn huidige werkgever.

Als reden van de afwijzing wordt opgegeven: "[...] mobiliteits- en geografische aspecten zoals de ligging van de woonplaats ten opzichte van onze opdrachtgevers". Lees ik het verkeerd, of is hier sprake van discriminatie op grond van het niet-bezitten van een rijbewijs? Dat is een onzinnige reden. Ook met het OV kun je, mits je beschikt over enige flexibiliteit en doorzettingsvermogen, op elke werkplek komen, zelfs in Driebergen, zoals ik met deze column heb aangetoond.