WEEK 9 / 25 FEBRUARI 2001


Deze rubriek verschijnt elke veertien dagen, en bevat als regel een rechtercolumn over openbaar vervoer, en een linker over iets anders. Deze week echter één lange column. Ik laat in het midden of het de linker of rechter is.

Frans Mensonides

De kortste weg (geen griezelverhaal)

Ik woon al bijna 38 jaar waar ik nu woon, in een saaie doch rustige buitenwijk van Leiden, en in al die jaren heb ik minstens 250, of misschien zelfs wel 500 keer de wandeling gemaakt van de ouderlijke woning naar station Lammenschans. Het enkelsporige stationnetje ligt op een afstand van nog geen 2 kilometer van mijn huis; echt zo'n eindje waarvoor ik het niet de moeite en de strippen waard vind om de bus te nemen, tenzij het erg slecht weer is, of op dagen dat ik bijzonder zwaar beladen ben. Meestal ga ik dus te voet, en in de loop van de jaren heb ik, deels door schade en schande, deels onbewust, de ideale, ongetwijfeld de snelste, werkelijk onbetwistbaar de aller, aller, allerkortste looproute ontdekt.

Ik hoef er niet meer bij na te denken; mijn voeten begeven zich automatisch in de goede richting, ook zonder stringente instructies vanuit de cortex; mijn lichaam, kleding en kantoortas volgen automatisch. Maar toen ik er van de week wél over nadacht, omdat ik nog geen onderwerp had voor REFLEXXIONZZ!, werd ik me er ineens van bewust dat het wel een heel erg bijzondere route is.

Sedert december 2000 ben ik werkzaam op verschillende lokaties in Utrecht en omgeving. Ik loop de allerkortste route naar Lammenschans nu drie keer per week, en wel op een tijdstip dat de zon nog geen aanstalten maakt om boven de zuidoosterkim te klimmen. Tot op de Berlagestraat volg ik nog een acceptabel traject, dat ook door automobielen of fietsten afgelegd zou kunnen worden. Daarna begint het kruip-door-sluip-door gedeelte van mijn wandeling.

Eerst loop ik langs een peuterspeelzaal, waar kleurig speelgoed uitnodigend klaarstaat voor de kleintjes die zich er straks na 09.00 uur weer mee mogen uitleven. De kring voor het kringgesprek is gereed; vertederend kleine stoeltjes wachten op ongedurige kinderbillen. Ik kijk naar binnen. Was ik zelf nog maar een peuter! (denk ik dan steevast iedere morgen), dan had ik minder verplichtingen, en kon ik in ieder geval een uurtje langer blijven liggen.

Daarna passeer ik een rijtje huizen in elementaire Rietveldkleuren. Het heet hier dan ook het Dudokpad; dit is een enclave van architectuur in een wijk waar de straten verder zijn vernoemd naar dode componisten en verzetshelden. Het trottoir langs de Rietveldhuizen is vast en zeker verboden voor onbevoegden, maar ik heb nooit een bord gezien waarop dit expliciet stond aangegeven; noch ben ik ooit weggejaagd door een boze buurtbewoner. Zeker niet door de bewoonster van nummer-zoveel, die ik elke morgen met een slaaphoofd thee zie zetten en brood zie smeren voor het hele gezin, dat blijkbaar een traditioneel rollenpatroon kent, of waar eerlijke verdeling van huishoudelijke taken alleen met de mond beleden wordt.

Vervolgens steek ik een grasveldje over, zo'n loos grasveldje dat ze vergeten zijn te bebouwen, en waar zelfs geen schommel, klimrek of wipkip geplaatst is, terwijl de buurt de laatste jaren toch weer aardig kinderrijk is. Het grasveldje dient kortom tot niets; behalve mijn persoon loopt er niemand, en je zou om die reden verwachten dat het een ideaal hondentoilet was. Omzichtig naar de grond kijkend loop ik over het gazon, maar nog nooit tijdens al die 500 wandelingen heb ik er een hondenbolus gezien, zodat ik het veldje net zo goed met mijn ogen dicht zou kunnen oversteken.

Na het gras kruis ik de Van 's-Gravenzandestraat en loop het Vingboonshof binnen, een pleintje met petieterige eengezinswoninkjes zonder een voortuin van betekenis. Vingboons was een architect, weet ik nu, maar als kind intrigeerde die naam me; een vingboon, wat zou dan zijn? Het woord had een beetje mysterieuze, doch niet geheel onaangename bijklank. Tot ik op een nacht, ik woonde net in deze wijk, droomde ik dat er een vingboon ten hemel stond; een helwitte, oogverblindende lichtboog, die afkomstig was uit het Heelal. Er werd voor gewaarschuwd in de kranten en op het journaal. Als de vingboon scheen, moest je onmiddellijk de gordijnen en luxaflexen dichtdoen en met gesloten ogen plat op de grond gaan liggen; anders gebeurde er iets vreselijks, waarover ik zelfs in die droom niet wilde nadenken. "Dat zul je altijd zien, een vingboon, net met Kerstmis", hoorde ik mijn moeder op spijtige toon zeggen.

Elke keer - weinig origineel, maar je kunt je gedachten niet sturen, al denkt de mens van wel, maar ook die gedachte... - elke keer als ik het Vingboonshof oversteek, denk ik aan die droom. Het Vingboonshof is onbewoond; of: de bewoners ervan verlaten hun kneuterige huisjes nooit. Nimmer ben ik hier iemand tegengekomen.

Ook met het hoekhuis is iets vreemds aan de hand. Er is een bolle lamp bevestigd aan de voorgevel, en telkens wanneer ik passeer, springt die lamp aan, om mijn vroege en stille tocht naar het station luister bij te zetten. Nu weet ik natuurlijk net zo goed als de lezer, dat dit zo'n moderne lamp is met infraroodsensor, die ontworpen is om de eigenaar bij te lichten als hij in het duister thuiskomt (maar de mensen hier verlieten hun huis toch nooit?), of om te waarschuwen voor nachtelijk gespuis met inbraakambities. Ik weet dat allemaal heus wel, maar toch gaat er iedere ochtend een kortstondige rilling over mijn rug als die lamp aanflitst. Ik zal nog eens een morgen meemaken, dat de bewoner naar buiten komt stormen om te kijken wie die snaak is, die iedere dag de weinig gangbare route langs zijn woning neemt.

Normaliter is een hof een doodlopende fuik. Het Vingboonshof echter, heeft een geheime achteruitgang. Voorbij het huis met de enge lamp begint een uiterst smal voetpad; vier stoeptegels breed, en gedeeltelijk overwoekerd met struikgewas. IJzeren dwarshekken maken rijwiel- en bromfietsverkeer onmogelijk, maar een voetganger kan er nèt doorheen. Hoewel dit pad niet langer is dan een meter of 30, 40, zitten er twee overbodige haakse bochten in; een Z-bocht, anders gezegd. Je zou hier een tegenligger nauwelijks kunnen passeren, maar dat is geen bezwaar, bij gebrek aan tegenliggers. Een foto van het pad zou in een leerboek opgenomen kunnen worden als schoolvoorbeeld van een sociaal onveilige lokatie, maar juist daarom, vanwege de dreiging die ervan uitgaat, is er nooit een sterveling te bekennen; geen mens, geen hond, en durf ik er best te lopen.

Het pad komt uit op de Jacob van Campenlaan, een gewone straat met flatblokken aan weerszijden. Nu ben ik weer in de bewoonde wereld beland, en de rest van de wandeling bestaat uit een tocht langs de drukke wegen van een ontwakende stad. Ik steek bij het industrieterrein de Rooseveltstraat over, 30 meter ten noorden van de voetgangersoversteekplaats, slalommend tussen de vrachtauto's door, want ik heb haast. Theezetten en scheren heeft meer tijd in beslag genomen dan ik gehoopt had. Ik had me voorgenomen op tijd te vertrekken, maar toch ben ik vandaag weer een paar minuten te laat van huis gegaan.

Ook de Lammenschansweg kruis ik zo snel mogelijk; dan ben ik alvast maar aan de overkant. Het station komt in zicht. De trein ook; ik heb het weer op het nippertje gehaald.

***

"De kantjes eraf lopen". Hoe ver gaat een mens om de kortste weg te kunnen bewandelen? Heel ver; het is een oerinstinct. Hij zal misschien niet over heggen klimmen en over sloten springen; dat kost tijd, en men wil niet alleen in afstand, maar ook in tijd uitgedrukt, aan het kortste eind trekken.

Maar let eens op die voetpaadjes die door geen stedenbouwkundige of landschapsarchitect zijn ontworpen, maar spontaan ontstaan zijn, door toedoen van vele wandelaars die de kortste weg zochten. Op elk grasveld, ook dat met een bordje "verboden zich op het gras te bevinden", ligt in de hoeken een zanderig voetpad; uitgesleten door duizenden schoenen die daar een stukje afgesneden hebben. En in plantsoenen die onnadenkend zijn aangelegd op een populaire looproute, zie je soms een ontsierende tra; een brede brandgang, dwars erdoorheen getrokken door wandelaars die zich door niets of niemand van de juiste (dus kortste) weg lieten afbrengen; voor het merendeel brave burgers, in wiens hoofd het niet zou opkomen om bewust een stuk stadsgroen te vernielen.

Stephen King, de horrorkoning onder de literatoren, heeft er een verhaal over geschreven. Ik weet niet meer hoe het heet, maar het gaat over iemand die per auto regelmatig van A naar B rijdt en vice versa (natuurlijk een auto-verhaal; een wandelende Amerikaan is een anachronisme) en er een sport van maakt, terug te keren in A met zo weinig mogelijk kilometers op de teller. Urenlang studeert hij op de autokaart, om een nóg kortere route uit te stippelen.

Zoals gewoonlijk bij King begint het verhaal heel normaal, maar doet zich ergens middenin een te denken gevend feit voor: de automobilist legt de route van A naar B af volgens alweer een kortere weg, maar: die weg is minder lang dan de hemelsbrede afstand tussen beide plaatsen! Hetgeen niet wegneemt dat hij op de heenweg nog een mogelijke shortcut heeft gezien, en hij daardoor op de terugweg nog weer een slordige paar mijl weet te besparen.

Nu heeft King het rechte pad verlaten, en daarmee de normale wereld vol gerustellende wiskunde axiomata, en is zijn verhaal de horrorwereld binnengetreden, waarvan wij allen onderbewust beseffen dat hij echt bestaat. De ervaren lezer weet dat de automobilist zijn voorliefde voor afsnijden duur zal bekopen, maar zelf is de man zich daar nog allerminst van bewust. Ja, onderweg heeft hij wel wat vreemde verschijnselen opgemerkt: boomtakken die zich dreigend naar zijn voorruit leken uit te strekken, en landwegen vol ondoordringbaar struikgewas van een hele uitheemse soort. Ook zit er aan zijn bumper een akelig beest gekleefd waarvan je in geen enkel biologieboek een afbeelding zult aantreffen. Maar de hoofdpersoon laat zich daardoor geenszins ontmoedigen; hij moet binnenkort nog een keer naar B, en heeft ergens, op een door mos overwoekerde ANWB-wegwijzer, een aanwijzing gezien voor een nog kortere route. Ofschoon verstandige buren en vrienden het hem afraden, gaat hij een paar dagen later op pad. Nooit wordt er meer iets van hem vernomen. King laat de lezer raden wat er met zijn hoofdpersoon gebeurd is; raden is griezeliger dan weten (en makkelijker voor de schrijver).

De lezer van REFLEXXIONZZ! mag nu raden wat er aan de hand is met mijn eigen kortste route. Ik verzwijg je niets, maar ik weet het gewoonweg niet. Oh nee: geen enge beesten en niet-bestaande plantengroei; wij leven in de realiteit; Leiden, Holland, Aarde, 2001, in de "beste van alle denkbare werelden" (Leibnitz). Maar toch is er iets onheilspellends gaande. Op de terugweg - en laat dit even op je inwerken - loop ik namelijk altijd een andere route dan 's morgens, die toch ook de kortste is!

Voor een deel is het verklaarbaar. Ik stap uit de trein met een gezond verlangen naar de avondmaaltijd en knusse huiselijkheid. Dus ik steek weer meteen de Lammenschansweg over; dan ben ik alvast maar aan de overkant. Ik zie terug dus een andere Lammenschansweg dan heen, dat laat zich raden. En aangezien ik geen trein meer hoef te halen, stel ik mijn leven niet in de waagschaal door op de Rooselveltstraat tussen de vrachtwagens door te rennen, en wacht netjes tot het voetgangertje op groen slaat.

Maar nu komt het: als ik de Jacob van Campenlaan bereikt heb, kom ik nooit , ik herhaal: nooit op het idee, om het smalle voetpad met de Z-bocht in te slaan naar het geheimzinnige licht op het Vingboonshof. Het pad moet aan mijn rechterhand liggen, maar ik kijk eenvoudigweg nooit naar rechts als ik dat punt passeer. Sterker: soms denk ik midden op de werkdag, hoog gezeten in mijn kantoor met uitzicht op de trambaan: laat ik vanavond die korte route eens lopen, over dat veldje zonder hondenpoep. Eens kijken of die theezettende huisvrouw van het Dudokpad dan het avondmaal staat te bereiden, wat wel voor de hand ligt op dat tijdstip.

Maar op het moment dat het zover is, ben ik heel dat voornemen al lang vergeten. Ik sla honderden meters verderop rechtsaf de Berlagestraat in, zie nog wel de peuterspeelzaal (maar de zijkant ervan; niet het gedeelte met het gezellige zithoekje; zithoekje? heksenkring, zul je bedoelen) en verder niks. Ik durf te wedden: als ik er een keer wèl aan denk dat smalle paadje te nemen, dan zal ik de ingang ervan niet kunnen vinden, ook al zoek ik een halfuur lang.

Laatst zocht ik op de stadsplattegrond mijn eigen woonwijk op, iets wat je normaal nooit doet. Een blik op de kaart bevestigde mijn angstige vermoeden dat het helemaal, maar dan ook helemaal fout zit met die korte looproute. Het Vingboonshof stond weliswaar ingetekend, maar van het haakse paadje ontbrak ieder spoor, terwijl ik toch in het bezit ben van een kwaliteitsplattegrond, waar elk wandelpad in het meest onbeduidende plantsoen met naam en toenaam staat aangegeven.

Dus lezer, mocht er op een kwade dag een abrupt, onaangekondigd einde komen aan de reeks REFLEXXIONZZ!, en worden e-mails aan De digitale reiziger niet beantwoord; ik bezweer het je: GA DAN ALSJEBLIEFT NAAR ME OP ZOEK! Spoor naar Leiden Lammenschans en loop de beschreven route. Zoek het haakse paadje, het enge licht, het verlaten hofje, het grasveld zonder hondenpoep, het Dudokpad en de peuterspeelzaal. Je zult ze niet vinden, en mij al helemaal niet.


alle columns, van 1998 tot heden, in het column-archief