WEEK 21 / 20 MEI 2001


Deze rubriek verschijnt eens per veertien dagen, en bestaat over het algemeen uit een rechtercolumn over openbaar vervoer en een linkercolumn over iets anders.

Frans Mensonides

Inburgeren

Een Rotterdamse imam (een soort dominee, maar dan voor wat betreft de Islam), van naam Khalil el-Moumniom, heeft zich discriminerend uitgelaten over homoseksualiteit, dat volgens hem een schadelijke ziekte is, en een gevaar voor de samenleving.

Toen ik dat las, was ik geneigd, het verhaal achteloos naast me neer te leggen. Tenslotte: "wat je zegt ben je zelf, met je kop door de helft", en iemand die zelf gekleed gaat in een soepjurk, en die vijf keer per dag de wereld zijn achterwerk laat zien, hoeft zich over andere rel-nichten niet te beklagen. Ook persoonlijk hoef ik me niet aangesproken te voelen; tenslotte beschouw ik mezelf hoofdzakelijk als hetero, al ben ik dan een verstokte vrijgezel, voor wie al dat gesodeju eigenlijk helemaal niet hoeft. Natuurlijk begrijpt niemand dat; "hij is al veertig geweest en nog steeds niet getrouwd; hij zal wel zó zijn", maar daar moet je boven staan.

De uitlatingen van Khalil el-Moumnion zijn hard aangekomen in onze intolerante samenleving. De imam kan alleen rekenen op steun uit de gereformeerde wereld, waar ze weliswaar vinden dat Islamieten het verkeerde boek lezen (de Koran in stede van de Statenbijbel) maar waar anti-homogeluiden altijd in vruchtbare aarde vallen.

Vooral in homoseksuele kringen was men natuurlijk hoogst verontwaardigd over de Rotterdamse imam. Maar hoeveel recht hebben zíj, om zich over andermans intolerantie op te winden? De enige homoseksuele kring die ik ooit gekend heb, was een homoseksueel stel dat enkele jaren gewoond heeft in ons huizenrijtje. Twee mannen; ik zal ze hieronder "hij" en "híj" noemen; wie van de twee het wijfje was, daar ben ik nooit achtergekomen.

Dat homoseksuele stel dus, bij mij in de straat, was op zich een heel gewoon stel. Goed, hij droeg altijd zilveren oorbelletjes, terwijl híj een nogal hoge stem had, minstens een halve oktaaf hoger dan die van een normale, heteroseksuele man. Maar verder kon je het vrijwel nergens aan merken. Keurig aangepast; als je ze afzonderlijk zag, zou je bijna denken, dat ze normaal waren.

Maar waar ik niet aan kon wennen, en wat me bleef irriteren: het waren de twee meest intolerante mensen die ik ooit in mijn leven ontmoet heb. Vooral híj. "Hij" praatte meestal maar zo'n beetje mee, had nergens een eigen mening over. Maar híj. Geestelijk gehandicapten noemde hij altijd "zolen", hoewel hij zelf niet veel intelligenter was. Turken waren lui, kookten raar eten, en konden beter oprotten naar hun eigen kloteland. Marokkaanse en Antilliaanse jongeren waren allemaal criminelen, en moesten opgesloten worden in een opvoedingskamp. Uitkeringsgerechtigden waren asociale steuntrekkers en aartsluie nietsnutten; asielzoekers allemaal agressievelingen en profiteurs, en zouden naar zijn mening geprest moeten worden tot een spoedige terugkeer naar het land van herkomst. Een gesprek met hem (met hém bedoel ik), kwam meestal neer op één lange litanie jegens mensen die in zijn ogen niet deugden, en in dit land niet thuishoorden. Als het aan hém lag, dan raakte Nederland leeg; even dun bevolkt als Siberië.

Met name mensen-met-kinderen, ouders kortom, droeg hij een kwaad hart toe. Een in ons rijtje woonachtige gescheiden moeder van vijf kinderen werd door hem gekarakteriseerd als "broedkip", "broedmachine", of zelfs "fokzeug". Haar kinderen deden allerlei vervelende dingen: hun fietsje achterlaten in de brandpoort, zodat hij er een doodsmak over maakte; gillen en schreeuwen in de tuin, als hij net zat te zonnen; hun voetbal laten bonzen tegen de zijmuur van het huis, uitgerekend als hij een dutje wilde doen. Bovendien waren die kinderen in zijn ogen buitengewoon ongemanierd, verwend en slecht opgevoed. Dat zij híj, en "hij" knikte wijs mee. Het is de kift, dacht ik, omdat ze zelf geen kinderen kunnen krijgen, op die manier van hun, maar die gedachte hield ik wijselijk voor me.

Hun intolerantie strekte zich uit tot letterlijk iedere medeburger. Ik heb het begrip "patriot" ooit gedefinieerd gezien als iemand die van zijn vaderland houdt, maar 93% van de inwoners ervan haat. Zulke mensen waren zij. Ouders deugden zoals gezegd niet, maar ook tegen vrijgezellen als ik bestonden bezwaren. Dat zeiden ze me niet in het gezicht, maar ik hoorde dat dan weer over de heg, van de "broedstoof". En je kon er niets van zeggen, want zij behoorden als homo tot een onderdrukte minderheid.

Hij en híj vonden de wijk de laatste tijd wat achteruitgaan. Zij vertrokken op zekere dag naar een huis-op-stand in Oegstgeest, waarna ons rijtje inderdaad een stuk leefbaarder werd.

Nu wil ik geenszins suggereren dat álle homo's zo onverdraagzaam zijn als mijn voormalige buren. Ik heb nog een derde homoseksueel van nabij gekend, maar die was de tolerantie zelve. Nimmer heb ik hem op één politiek incorrecte uitspraak kunnen betrappen. Bovendien was deze man hoogst actief binnen de PvdA, de Partij van de Aanpassing, waarvan de kopstukken altijd precies weten, hoeveel inburgerings- en heropvoedingscursussen hun medeburgers nog moeten volgen om zich een volwaardig lid te mogen noemen van de Nederlandse, tolerante, open, multiculturele samenleving.

Maar laat ik me niet laten afleiden door zijpaden: wat doen we nu met hem van Khalil el-Moemniom? Als we hem eens in zijn sop lieten gaarkoken? Ik wil hem niet te hard aanpakken. Dat is linke soep met Islammelingen als Khalil. Je zult mij niet horen beweren, dat álle Islamieten verblinde fundamentalisten zijn, maar Moemnion is dat toch wel, en straks roept hij in zijn Rotterdamse moskee één of andere vloek over me af, een Dzjihaat, of hoe zoiets heet. Dan ga ik de historie in als de Nederlandse Rushdie, en daar zit ik niet op te wachten, al levert het me ongetwijfeld de Libris-prijs op voor de postume bundeling van mijn beste REFLEXXIONZZ!.

De taalcursus laten we dus maar vallen. Ik ben er niet bij gebaat, dat Khalil deze woorden kan begrijpen. Een inburgeringstraject? Misschien helpt het; we plaatsen de imam ervoor op de wachtlijst.

Er heeft overigens nog niemand geopperd, gereformeerde dominees, met hun opvattingen uit 1637, eindelijk ook eens op een inburgeringscursus te sturen. Waarom de ene homohater wel, en de andere niet? Dat is pure discriminatie, en dat kan ik, als intolerante burger in een intolerante samenleving, heel moeilijk begrijpen.


alle columns, van 1998 tot heden, in het column-archief




De digitale reiziger

Dolgedraaid

Vorige week geviel het in Amsterdam, dat een trambestuurder een zwalkende dronken voetganger dreigde te overrijden, maar hem door middel van belsignalen nog juist op tijd wist te waarschuwen. Bij de volgende halte stapte de dronkaard in; niet om zijn dank te betuigen voor het feit dat hij door de waarschuwing nog in ongeschonden staat aan het verkeer kon deelnemen, maar om ruzie te trappen met de trambestuurder die hem bijna had aangereden. Die ruzie liep hoog op, en werd beslecht door de dronkenlap, die de trambestuurder een vingertop afbeet.

Een krantenbericht over een krankzinnig incident in een verwordende maatschappij in een verloederde stad; je zou er misschien nog verbaasd van staan te kijken als het elders dan in Amsterdam was voorgevallen.

Testa, de directeur van het Gemeentelijk Vervoerbedrijf (GVB) wenst niet te berusten in de toenemende agressie van het publiek. En daar hij de man is van het grootse, indrukwekkende, zij het doorgaans loze gebaar, klom hij onverwijld in de pen, en richtte zich tot een nog importanter iemand, Wim Kok, de premier van Nederland; en wel met het verzoek, nu eindelijk eens paal en perk te stellen aan genoemde agressie. De inhoud van dit schrijven is mij niet bekend, maar het zou me niet verbazen als de omvangrijke jonkheer minstens twee stille fakkeltochten heeft geëist; twee omgangen, uit solidariteit met zijn ondergeschikten, die hun dagelijks werk moeten verrichten in een stad vol gevaarlijke idioten.

Een dag later was het GVB opnieuw in het nieuws; deze keer dank zij een medewerker van de remise Lekstraat. Deze had op een morgen ruzie gekregen met enkele collega's (het onderwerp van de onenigheid betrof intolerantie, schreef de krant, alsof dat hetgeen volgt zou kunnen verklaren) en de GVB-medewerker keerde later die dag terug naar de remise, waar hij een tweetal collega's gijzelde onder bedreiging met een broodzaag. Uiteindelijk werd de gijzelnemer overmeesterd; het incident liep af zonder bloedvergieten.

Wonderlijk genoeg vermeldt de historie niet, of de man in kwestie misschien trambestuurder van beroep was. Ik neem aan van wel, want als hij een trammonteur was, of een tramschoonmaker, of een tram-administrateur, dan hadden ze dat er wel bijgezet, om het publiek gerust te stellen. Want het wordt al gekker en gekker in onze hoofdstad, en straks kunnen we geen tram meer instappen, zonder angst dat de bestuurder of conducteur bij het minste of geringste dat hem niet bevalt, met een klewang in de rondte gaat staan zwaaien.

Jonkheer Testa heeft zich opnieuw tot premier Kok gewend, met verzoeken om harde maatregelen, fakkeltochten, lik-op-stuk beleid, lik-me-reetbeleid en wat dan ook. Deze keer ging het hem om de positie van de Amsterdamse tramreiziger, die zijn OV-ritten moet afleggen in een stad vol dolgedraaid OV-personeel, met een sterke neiging tot normvervagend gedrag, agressie en amok maken.

Zo'n bericht had ik graag in de krant gelezen. Maar ik heb het er niet in kunnen vinden.