WEEK 27 / 1 JULI 2001


Deze rubriek verschijnt eens per veertien dagen, en bestaat over het algemeen uit een rechtercolumn over openbaar vervoer en een linkercolumn over iets anders.

Frans Mensonides

Woorden

aai-poes, aan, af, atoem [appel], auto, ba-ba [bal], bah, banaai [banaan], batie [badje], batiet [bandiet], bia [beer], bio [bril], boek, boem, bouwen, bus, dag, diet [dicht], doosie [doosje], esa [lezen], eta [eendje], haai [haar], haasje, hap, ha-ha, hè-hè, hi-hi, hoeja [hoera], hota [hondje], huije [huilen], in, ja-ja, jajo [radio], jas, jomme [jongen], jotiet [yoghurt], koek, kacho [kachel], maken, mammie, meisje, miauw, non, nus [neus], oejaai [oewaai], ojie [olie], oma, ooa [oor], op, opa, opam [open], pakken, pappie, piep, potta [potje], sappe [stappen], sati [beschuitje], sieje [schillen], sab [slab], soo [school], so toot [zo groot], tas, teta [lepel], thee, thuis, toe, toot [ook], tom [tong], tijt-is [kijk eens], uit, vaa [vla], waf, zien, zie-zo, zitten.

***

Vakantiehouden maakt dom, stond afgelopen week te lezen in alle komkommerkranten. Wie tijdens zijn vakantie slechts luiert, ziet zijn IQ met minstens 20% dalen. Dat heeft overigens niets te maken met het gebrabbel in de eerste alinea van deze column. Het is geen gevolg van overmatig lanterfanten (waar ik toch al geen voorstander van ben); noch is het het begin van een dadaïstische periode in mijn literaire ontwikkeling. Nee, dit stukje gaat over woorden, en wat hierboven staat afgedrukt, zijn onmiskenbaar woorden. Ook deze tweede alinea bestaat eruit, al valt dat hier minder op dan in de eerste.

Als je er even bij stil zou staan, zijn woorden fascinerende dingen. Een mens denkt, zegt en schrijft de godganse dag woorden, zonder er speciaal op te letten. Zo slagen weinig mensen erin, een schatting te maken van het aantal woorden dat zij ter beschikking hebben in hun eigen vocabulaire.

Taalwetenschappers hebben dat wel gedaan. Het schijnt, dat zelfs simpele luiden (mensen die niet kunnen lezen, of het wel kunnen maar vrijwel nooit doen) het met gemak brengen tot een woordenschat van enkele tienduizenden woorden.

De woordenschat van de gemiddelde mens wordt geschat op 50.000 a 100.000. Ik geef het toe: je zou het niet zeggen, als je op TV mensen hoort praten als Louis van Gaal, de gebroeders de Boer of Roland Spelbos. Er zijn echter geen wetenschappelijke aanwijzingen voor de stelling dat voetballers, voetbaltrainers en voetbalgoeroes's een beperktere taalschat hebben dan anderen.

Schriftgeleerden, schrijvers, fervente lezers en andere intensieve taalgebruikers kunnen gemakkelijk boven de ton uitkomen, vooral als ze ook nog een paar vreemde, eventueel dode talen beheersen.

Daarbij moet nog aangetekend worden, dat het eigenlijk niet om woorden gaat, maar om woordstammen, "morfemen", losse onderdelen van woorden. "Bessenvla" telt bijvoorbeeld niet mee in de berekening, omdat het geacht wordt, samengesteld te zijn uit "bes", "vla" en de meervoudsuitgang "-en". Als je dat drietal kent, is het geen al te grote prestatie, de betekenis van het woord "bessenvla" te achterhalen.

Pakweg 100.000 woorden; het is een enorme prestatie van het geheugen. Vergelijk het eens, met het aantal telefoon- en gironummers dat je kunt onthouden. Ik breng het met veel pijn en moeite tot twee, mijn eigen telefoon- en gironummer, en dan moet ik halverwege meestal nog een denkpauze nemen. Nu zou je kunnen tegenwerpen, dat dergelijke nummers bestaan uit zinloze informatie, willekeurige cijfers, die net zo goed anders hadden kunnen luiden. Met onze woorden is het echter niet veel anders. Wij Nederlanders vinden het logisch dat een tafel t-a-f-e-l genoemd wordt, en een stoel wordt aangeduid met de klankenreeks s-t-oe-l, maar dat is alleen omdat we het van jongs af zo gewend zijn. Het had ook precies andersom geweest kunnen zijn; sterker nog: er bestaat een taal waar s-t-oe-l de klankenreeks is, waarmee men aanduidt wat wij Nederlanders "tafel" noemen.

Deze enorme woordenschat behoort tot het weinige dat ons mensen écht onderscheidt van het dierenrijk. "Dat beest begrijpt me" zegt de doorgewinterde hondenliefhebber. Maar in werkelijkheid begrijpt de hond geen snars van wat zijn baas zegt. Hij verstaat alleen de stank, die zijn baas uitzendt tijdens het uitspreken van zijn woorden, en kan zodoende letterlijk "ruiken" wat zijn eigenaar bedoelt.

Intelligente apen schijn je een paar gebaren of symbolen bij te kunnen brengen, als je veel geduld hebt; soms wel 10, of 50 of 200. Mits je er voldoende bananen blijft inproppen. Er is geen aap, die zonder beloning bereid is, woorden te leren. Dat is een belangrijk verschil met mensenkinderen. Die leren woorden bij de vleet, ook zonder daartoe aangemoedigd of daarvoor geprezen te worden. Dat je kleine kinderen woorden kunt "leren" (zoals aan een aap) is een misvatting. Veel ouders dienen hun zuigeling of éénjarige uitgebreide taallessen toe, in de hoop op een snelle taalontwikkeling. Dat helpt nauwelijks, zoals onderzoeken hebben aangetoond.

Het is ook wel begrijpelijk: het taaltje dat ouders tegen hun kroost brabbelen, bestaat ofwel uit ongrammaticale onzin, of uit het uitentreuren en met nadruk herhalen van wat het kind zelf uit eigen beweging alreeds heeft gezegd. "Ja, dat is BEER. Dat is jouw BEER. Zeg maar: Dag, BEER!" Maar ook als je verstandige taal bezigt tegen een éénjarige, zal hij woorden nauwelijks sneller aanleren dan een kind tegen wie niet rechtstreeks gesproken wordt. Ook het verbeteren van uitspraakfouten heeft niet het geringste effect op het leertempo. Kinderen leren woorden door hun moedertaal te horen; ongeacht of die gericht is tegen henzelf of tegen anderen. Het is nog niet voor 100% opgehelderd, hoe het werkt, en blijft daardoor iets behouden van een wonder, dat trotse ouders generatie na generatie fascineert.

Mijn eigen ouders hebben in februari 1958, toen ik 15 maanden oud was, de moeite genomen mijn volledige woordenschat te inventariseren. Mijn vocabulaire, in het handschrift van mijn vader, bevindt zich in het familiealbum. Ik heb het voor deze gelegenheid overgetypt, en het gebruikt als inleiding op dit artikel.

Uit het lijstje blijkt wel, dan mijn ouders mij alle krediet gaven. Onomatopeeën als "boem" en "hi-hi", tussenwerpsels als "bah" en verregaande verbasteringen als "sati" voor beschuitje en "jajo" voor radio, zijn gewoon meegeteld. Daardoor kon ik op het indrukwekkende totaal komen van 70 woorden. Mijn vader en moeder hebben mijn taalontwikkeling daarna niet meer bijgehouden. Er is geen beginnen aan: een kind leert zo'n vijf nieuwe woorden per dag.

Mijn woordenlijstje bevat opvallend veel eetwaren; misschien ligt hier al de basis voor mijn huidige fascinatie voor horeca-ondernemingen. Bij de vervoermiddelen zijn alleen de auto en de bus vertegenwoordigd, merkwaardig genoeg geen railvoertuigen. De "soo" (school) is ongetwijfeld de openbare MULO waar mijn vader ons brood verdiende; het woord moet in ons huisgezin vaak gevallen zijn; als een vloek. Echte vloeken kwamen in mijn woordenschat nog niet voor, maar dat zou spoedig komen. Onze benedenbuurvrouw, die twee heel nètte kinderen had, hoorde mijn godslasteringen hoofdschuddend aan, en sprak de veronderstelling uit, dat ik uit de Van der Heurnstraat kwam, een donker krocht met een kwalijke reputatie in ons overigens zo nette en deftige Voorburg (dat wil zeggen: in die jaren. Ik wil de huidige bewoners van deze straat niets in de schoenen schuiven).

Eén woord uit het rijtje van 70 is sedert mijn jeugdjaren in onbruik geraakt, en vereist dus enige toelichting. "Oewaai" is een herkenningsroep, die vaak geslaakt werd door buitenspelende kinderen, althans in de jaren vijftig, in de buurt waar ik opgroeide. Tegenwoordig hoor je het nooit meer (zelfs niet in mijn geboortebuurt, waar sinds kort, door een merkwaardige gril van het noodlot, mijn werkplek gevestigd is). Het woord is dus "obsoleet", ook zo'n woord dat gaarne tot mijn woordenschat reken.

Ook dat is een wonderlijk verschijnsel; sommige woorden blijven eeuwenlang voortbestaan, maar anderen raken in onbruik. Over pakweg 1000 jaar is nog maar de helft van de woorden in dit stukje begrijpelijk, zowel van het rijtje van 70, als van de rest van de tekst. Daarom leek het me het beste, deze woorden nu op te schrijven, nu ze nog verstaan worden.


alle columns, van 1998 tot heden, in het column-archief




De digitale reiziger

HOV-sof in Utrecht

Drie maanden geleden ruimde ik op De digitale reiziger plaats in voor een artikel over de ringlijn van het Gemeentelijk Vervoerbedrijf Utrecht (GVU). Een aflevering, die uit nood was geboren, om niet te zeggen: uit logistieke redenen. Liever had ik geschreven over de hoogwaardige busbaan door de binnenstad naar De Uithof, maar die was toen nog niet af. Inmiddels heeft op zondag 10 juni 2001 de feesteloze opening plaatsgevonden van deze busroute. Waarmee geenszins gezegd wil zijn, dat hij nu wél voltooid is, en nog minder, dat het resultaat van dit HOV-project erg bruikbaar is. Tijd om een tussenbalans op te maken.

Het draait allemaal om het busverkeer naar De Uithof, waar onder andere de bèta-faculteiten van mijn school gevestigd zijn, en naar de aangrenzende kantorenwijk Rijnsweerd, die een thuis biedt aan provinciale ambtenaren, verzekeraars, bankiers en hen die de zwarte magie der ICT beoefenen. Twee busroutes lopen als vanouds naar deze concentratie van kennis, kapitaal, macht en arbeid in het oosten van de stad Utrecht. Je hebt het traject door het centrum, gereden door lijn 11, en je hebt wat de "Route om de Zuid" heet (waarbij ik in mijn fantasie VOC-schepen vol scheurbuiklijders om Kaap De Goede Hoop zie varen, of aldaar zinken). Deze laatste route voert langs het Stadion Galgenwaard en wordt gereden met bus 12, in de spits versterkt door 12S en 13 (hou me ten goede; het kan inmiddels gewijzigd zijn; daar zijn ze in Utrecht erg sterk in. De "S" achter 12 staat met veel zelfspot voor "Snel").

Na pakweg anderhalf decennium overleg te hebben gepleegd over hoogwaardig vervoer (HOV, kortweg) naar De Uithof / Rijnsweerd, besloot de gemeente, op beide genoemde routes een HOV-baan aan te leggen: vrije asfaltstroken voor bussen, met hier en daar een heel klein stukje tunnel. In 1996 ging op het Vredenburg de schop in de grond voor het eerste gedeelte van de busbaan door het centrum. Gedurende de volgende jaren breidde de bouwput zich als een nog net goedaardige woekering uit in oostelijke richting. Voor bewoners en bezoekers van de binnenstad kreeg het project stilaan iets van een slepende ziekte.

In 2000 begon men voorzichtig te speculeren over voltooiing van de route door de binnenstad; die zouden we dat jaar tegemoet kunnen zien als Kerstcadeautje. Voorbarig optimisme; de jaarwisseling brak aan zonder HOV-baan. Inmiddels was van de Route om de Zuid een stukje busbaan van amper een kilometer opgeleverd: de Adema van Scheltemabaan langs het spoor en het NS-hoofdgebouw. Begin 2001 werd ook de baan op de Vleutenseweg geopend, in het westen van de stad: de opmaat voor het zwaar omstreden HOV-net in de nieuwe wijken van Leidsche Rijn. En vervolgens dus de feestelijkheden, op zondag de 10e; een datum die om andere redenen al legendarisch was.

Wat hebben we nu eigenlijk, als Utrechtse OV-gebruikers? Je kunt beter vragen, wat we niet hebben. De folder, die ter gelegenheid van de festiviteiten is uitgebracht, en in alle GVU-bussen verkrijgbaar is, is er verrassend eerlijk over. Natuurlijk: hij begint met het nodige triomfantelijke trompetgeschetter, dat overal in den lande opklinkt als er weer eens een fraai schijnresultaat behaald is. "Betrouwbaar, snel en makkelijk reizen. Hoogwaardig Openbaar Vervoer in Utrecht" heet het. Op het frontispice staat een foto van een bus, waaronder een afbeelding van een tapijt dat op- of afgerold wordt; misschien om er iets onder te vegen.

Maar als je het foldertje openslaat, blijkt het een opsomming te bevatten van minstens tien vogels in de lucht. Ja, we kunnen nu dus met lijn 11 hoogwaardig naar Rijnsweerd en De Uithof. Maar voor De Zuid wordt nog naarstig gestudeerd op route-varianten. Haast heeft Utrecht daar niet mee, want pas in 2007 moet het HOV-net klaar zijn.

De lange, dubbelgelede bussen waarmee we al jaren lekker worden gemaakt, zijn nog steeds in de maak, en worden in de loop van 2002 ingezet op de route om Kaap de Goede Hoop. Naar nieuwe gelede bussen voor lijn 11 (ter vervanging van de uit 1989 daterende blauwe exemplaren) kan de passagier nog wat langer fluiten; pas in 2004 zullen deze uit de fabriek komen.

Dan de aankleding. De haltes vormen hét visitekaartje van HOV in Utrecht, kraait de folder. Die haltes komen uit bouwdozen; ze kunnen aan plaatselijke omstandigheden worden aangepast, maar zien er mutatis mutandis toch overal hetzelfde uit. Over deze bouwdoos-abri's kunnen we slechts in de toekomende tijd schrijven; pas in de loop van 2002 zullen de eerste langs de busroute verschijnen. Ook voor het RIS (het Reizigers Informatie Systeem; de D van Dynamisch ontbreekt in Utrecht) geldt voorlopig: "gij zult hebben". Misschien, als alles meezit: 2002?

***

Wat is er dan wél verbeterd, na de opening op 10 juni? Twee weken na die datum, op vrijdag rond het middaguur, loop ik naar het Janskerkhof, dat nu deel uitmaakt van de HOV-route. De haltes zijn nog gewoon gele borden. Abri's ontbreken. De HOV-baan wordt gebruikt door stadslijnen 3, 4, 8 en 11, en de complete bundel streeklijnen richting Zeist, Bilthoven en Hilversum. Een meevaller: er zijn ook plannen geweest, die streeklijnen in te korten tot ergens bij De Bilt, om de reizigers daarna over te laten stappen op zo'n hoogwaardige stadsbus. Die last blijft de streekreiziger (voorlopig) bespaard.

Niet alleen bussen maken van de HOV-baan gebruik. Ook personen- en vrachtauto's doen dat. Er staat geen verkeersbord waardoor dit verboden wordt, en de op het wegdek gekalkte letters "BUS" hebben in Utrecht niet de afschrikkende werking op auto's die zij in de rest van het land uitoefenen. Op de Nobelstraat, even voorbij de Janskerk, staan bus en auto gebroederlijk in de file: de reeds geopende busbaan is hier nog volop in aanleg (zie foto). Ik weet niet, of het op den duur de bedoeling is, andere verkeersdeelnemers dan bussen van de HOV-baan te weren; daarover heb ik tegenstrijdige berichten gehoord vanuit het Utrechtse.

Ik stap in lijn 11 richting De Uithof. Via een paar kronkelstraatjes wordt de Biltstraat bereikt. Hier is een verhoogde busbaan aangelegd, die echt verboden terrein is voor auto's. Voor het autoverkeer is één rijstrook over; er heerst eenrichtingsverkeer op deze Monopolystraat.

Dit alles verhindert de bestuurder van een ons tegemoetkomende bestelwagen niet, de busbaan op te rijden om zodoende een heel stuk file af te snijden. Daarbij komt hij bijna in botsing met onze bus, die niet voor hem opzij wil gaan. De bestuurder van de bestelbus schreeuwt door het open raampje verwensingen naar de GVU-chauffeuse. Die scheldt vinnig terug: "het is hier een busbaan, sukkel!". "Sukkel", het is nog redelijk mild uitgedrukt. Een verhoging is niet voldoende; ze hadden dat ding beter kunnen aanleggen in een tankgracht.

Verder gaat het, naar verkeersplein De Berekuil; een geducht knelpunt. Voor de bussen richting Rijnsweerd is onlangs een tunneltje gegraven. Vol verwachting kijk ik uit naar de passage; volgens berichten die me ter ore zijn gekomen, heeft de tunnel een scherpe bocht, die meestal met te hoge snelheid genomen wordt. Deze kermisattractie gaat echter mijn neus voorbij: de tunnel is met dikke rood-witte hekken afgesloten.

Even verderop in Rijnsweerd een onderdoorgang die wel af is: die onder Rijksweg A28. Ik stap uit om een foto te nemen. Daarna neem ik meteen de bus terug. Die tunnel ziet er heel mooi uit; meer wil ik niet zien van deze HOV-baan, uit vrees dat ik verderop weer nieuwe ellende ontdek. Bij de halte Rijnsweerd Noord stap ik in een overvolle lijn 11; vrijwel alle kantoorbedienden hebben vandaag besloten, de vrijdagmiddag vrijaf te nemen.

Ik heb me afgevraagd, of de opening van de HOV-baan gepaard zou gaan met een (zeer noodzakelijke) frequentieverhoging op lijn 11: ze houden immers bussen over, nu de rit zoveel sneller verloopt. Dat is niet het geval: dat wil zeggen, de frequentie is niet verhoogd, en de bus rijdt ook niet sneller dan voorheen. Dat laatste merk ik op de Biltstraat (héén is het me zeker niet opgevallen). Op deze straat komen namelijk talloze smalle zijstraatjes uit. De kruisingen zijn beveiligd met verkeerslichten. Daar men in Utrecht nog nooit gehoord heeft van verkeerslichtbeïnvloeding, moeten de blauwe en groene bussen op vrijwel elke straathoek minutenlang wachten; net als in de tijd voordat die busbaan er lag. De conclusie, dat men het geld daarvoor wel in de zak had kunnen houden, dringt zich nu toch wel heel sterk aan me op. Enigszins verdwaasd stap ik uit, en maak maar weer eens een foto (de busbaan, met uiterst links de autorijstrook).

***

Ik vat samen. Sedert de opening van de HOV-route door de binnenstad rijdt GVU-bus 11 met dezelfde bussen volgens dezelfde frequentie in hetzelfde tempo dezelfde route als voorheen. Wie na deze Utrechtse HOV-blamage het wordt "hoogwaardig" nog in de mond durft te nemen, om het even in welk verband, wordt op deze site niet langer serieus genomen.