WEEK 32 / 5 AUGUSTUS 2001


Deze rubriek verschijnt in de regel eens per veertien dagen, en bestaat over het algemeen uit een rechtercolumn over openbaar vervoer en een linkercolumn over iets anders.

Frans Mensonides

Hoe groter geest, hoe groter beest
(ofwel: een intellectueel heeft nooit vakantie)

[Er zijn] vele philosophen, voor wie men de kast, waarin de koekjestrommel staat, op slot moet doen: de geest spreekt ook bij hen op gezette uren...

Menno Ter Braak, Politicus zonder partij (1934)

Ik had nog wel zulke mooie plannen voor de academische vakantie, die in Utrecht maar liefst negen weken beslaat. Ik zou boeken gaan lezen, gewoon vrijblijvend lezen voor de lol, en niet voor één of andere verplichte boekenlijst. Een hoge stapel ontspannende boeken lag voor me klaar; in de loop van een heel schooljaar verzameld op mijn nachtkastje.

En ik zou nu eens een paar écht goede verhalen schrijven voor REFLEXXIONZZ!, in kwaliteit en literaire aspiraties ver uitstekend boven het gezemel dat je normaliter in dit hoekje aantreft. Verhalen, die ik het afgelopen jaar in vage contouren had uitgedacht, en die nu, nu ik alle tijd had, vorm zouden aannemen op "twit papier", zoals L.P. Boon dat uitdrukt. Verder zou ik zou een paar oude verhalen, die me bij nader inzien niet geheel bevielen, oplappen tot het niveau van ware genialiteit.

Nu is dat altijd een levensgevaarlijk voornemen, mooischrijverij, zelfs voor een schrijver. Het lukt nooit op die manier; dat had ik toch zo langzamerhand wel kunnen weten. Al dat geworstel van schrijvers met hun materie; het is maar pure komedie. Wat goed is, komt snel. Een pakkend verhaal wordt donderdagmorgen bedacht en staat vrijdagavond on-line. En alles wat je er daarna nog aan vertimmert, is verspilde moeite, vergelijkbaar met onervaren beeldhouwers die zó lang en intensief aan hun werkstuk schaven, dat het zienderogen krimpt, maar niet beter wordt.

Ook van lezen kwam niets terecht. Van alle boeken op mijn nachtkastje heb ik nu hoofdstuk 1 uit. En wat vielen die hoofdstukken-1 me tegen! De rest komt nog wel een keertje; misschien tijdens de volgende zomervakantie, of na mijn doctoraalscriptie, die rond 2005 het daglicht moet zien.

Wat heb ik verder nog gedaan in mijn vakantie? Ik heb een aflevering uitgezeten van de Vlaamse politieserie "Flikken", alleen maar in de hoop dat er een Gentse tram of trolleybus in beeld zou komen. En ik heb twee avonden gewerkt aan een light-railnetwerk voor heel de Randstad. Het resultaat van deze arbeid, een schets op een A3-tje, heb ik weggegooid omdat ik vergeten was, Ter Aar er in op te nemen. En ik heb me diep schuldig gevoeld over al die onnutte activiteiten, in een wereld waaraan nog zoveel te verbeteren valt.

Zo is het namelijk gesteld met het slag intellectuelen waartoe ik behoor: wij moeten onze gedachten kanaliseren. Mijn geest moet gefocust zijn op een doel: het eerstvolgende tentamen, of de volgende aflevering van De digitale reiziger. Zo niet, dan verander ik in een ongeleid projectiel; iemand die een hel is voor zichzelf en zijn omgeving. Ik ontwikkel een rusteloze dadendrang, die nimmer wordt omgezet in zinvolle daden. Het eindigt met verveling en treurigheid. Van redelijke oplossingen (bijvoorbeeld aan mijn werkgever vragen, of ik in de zomervakantie voortaan 48 uur per week mag werken, in plaats van 24) wil ik niets horen. "Ach, niemand begrijpt me ook", barst ik uit. Het aantal mensen, dat nog met me wil praten of e-mailen, daalt met sprongen. Minima (Minnie) heb ik al enige tijd niet gezien. Ik dreig te vereenzamen, waardoor ik nog meer tijd overhoud om mijn geest in de vrijloop te laten draaien, en ik me nog grondiger verveel.

In zo'n stemming betrad ik onlangs de Haagse openbare bibliotheek, niet met het doel, er de Knuvelder ter hand te nemen, of een dergelijke stoffige foliant, maar alleen omdat je er op de derde etage voor slechts een kwartje kunt pissen.

Na gedane zaken begon ik, als door een mysterieuze kracht gedreven, toch weer te bladeren in allerlei boeken. In volstrekt willekeurige boeken, nu: over jazzmuziek, mijnbouw, slechtnieuwsgesprekken, opvoeden van pubers, gemengd bedrijf, Franse en andere revoluties, punniken en batikken, sjabrakken en kazuifels; niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Pools, Portugees, Fries en andere talen die ik niet ken. Telkens sloeg ik een boek ergens in het midden open, las in grote walging een of twee alinea's, klapte het dicht en schoof het weer in de kast. De onmogelijkheid om me alle kennis in die bibliotheek eigen te maken! Dat krijgt geen enkele intellectueel voor elkaar, in geen honderd mensenlevens. "Kan ik die rotboeken beter niet allemaal in de hens steken", dacht ik hardop, "dan hebben we er nog wat warmte van in deze kille wereld". Het zweet brak me uit en mijn handen vibreerden. "Dit gaat fout, hoor; ik glijd nu af naar het zwarte gat", mompelde ik, niet zonder gevoel voor dramatiek.

Ik moest mezelf weer in de hand zien te krijgen. Bewakers begonnen al raar naar me te kijken (wist je trouwens, dat ze daarvoor alleen maar oerdomme mensen aannemen, die een godsgruwelijke hekel hebben aan lezen? Eunuchen in de harem van de kennis).

Maar mijn gedachten daar in die bibliotheek, hoe wonderlijk ook, betekenden een ommekeer in mijn vakantiemalaise, want ik had nu ineens een concreet probleem dat om een oplossing vroeg. Onmiddellijk kwam de coherentie in mijn denken terug, en daarmee in mijn handelen. Vastberaden nam ik de roltrap naar de etage die gewijd is aan psychologie en psychiatrie. Na enig zoeken had ik wat ik vond. Een AMBO-boekje geschreven door Hans de Vries, getiteld "Te veel mens, te weinig dier. Leefadviezen voor intelligente mensen".

Op de omslag stond een ijsbeer afgebeeld, die was opgehouden met wat dergelijke dieren zo graag doen, nl. ijsberen. De beer had de ogen geloken en lag half schijndood met zijn kop in de sneeuw. "Achgut, ze hebben het arme beest platgespoten", dacht ik; "mooi leefadvies!". Maar ik sloeg het boek open.

Het motto op pagina 1 was van Kurt Vonnegut, en luidde: "We zijn hier op aarde om rond te lummelen, en laat niemand je iets anders wijsmaken". Nu heeft Vonnegut tussen het rondlummelen door zo'n stuk of 177 dikke romans geschreven (die ik allemaal nog moet lezen; nooit iets gelezen van Vonnegut, gebrek in mijn dinges... opvoeding; tot wat voor stroming behoort die vent eigenlijk; waar haal ik de tijd vandaan; moet ik soms hele nachten doorlezen, en ik moet ook nog 24 uur per week werken; wilt u er rekening mee houden??) dus ik nam zijn uitspraak niet geheel serieus. Toch leende ik het boek.

Vanaf de Kalvermarkt nam ik de tram naar Zichtenburg (niet omdat ik in die wijk verwacht werd, maar uit pure vakantiebalorigheid), en liep half misselijk van verveling over het Randveen naar De Dreef, om daar lijn 8 terug te nemen.

In die tram begon ik het boek te lezen. Het schetste een treffend beeld van mijzelf. Ik citeer: "Haarscherp ziet de intelligente mens zijn eigen tekortkomingen en verder vindt hij de meeste andere mensen vervelend, dom of luidruchtig. Bovendien is het leven eindig en zinloos, en in ieder geval zonder hogere bedoelingen..." Zo is mijn levenshouding wel in grote lijnen; wekelijks geef ik daar blijk van op deze site, ten overstaan van een uit geestverwanten bestaande lezerskring. Ik vreesde even, dat De Vries zou gaan uiteenzetten, hoe onjuist deze negatieve attitude is, maar dat deed hij niet; het leven is inderdaad zinloos, vindt hij.

Die avond las ik het boek in één ruk uit. Ook de psychische toestand die de Vries schetst, komt overeen met de mijne: als iedere intellectueel ben ik behoorlijk neurotisch, rumineer ik bij voortduring over rampenscenario's, reageer ik raar en overdreven op geringe tegenslagen, bezit ik een zwak, kwetsbaar en onvolgroeid ego en fluisteren de mensen achter mijn rug dat ik een halfverknipte nerd ben. Voeg daar in mijn geval bij: een chronische milde depressie, en mijn zelfportret is wel geschilderd, zij het deze keer door een ander.

Gretig bladerde ik verder, wat daar nu eigenlijk tegen te doen is, want De Vries zou een psychiater van de koude grond zijn, als hij geen uitkomst zou bieden aan zijn patiëntenkring.

Weer beest worden!, luidt die oplossing. De auteur beroept zich op wijlen de psycholoog Piet Vroon, en diens driedeling in de menselijke hersenen (die hij overigens aan de werken van grotere geesten ontleend schijnt te hebben).

Volgens Vroon, en zijn bronnen, bestaat ons brein uit de cortex, die almaar doordenkt omdat hij het niet kan laten, de zoogdierhersenen, die onze gevoelens bestieren, en het reptielenbrein, dat de reflexen reguleert. Dat alles werkt zeer gebrekkig samen. Niet twee, maar drie zielen wonen in onze borst; wij allen zijn trizofreen. We kunnen ons nog zo verstandig en begaafd voordoen, maar blijven voor tweederde beesten; er is niets aan te doen. Toch ligt daarin volgens De Vries de remedie, als een geluk bij een ongeluk: intellectuelen moeten hun cortices eens een poosje op sterk water zetten, en wat lekkere, gezellige beestendingen gaan doen.

De beest uithangen. Ik probeer het me voor te stellen: me een week lang de hooghartige luiheid en desinteresse van de kat permitteren; als een zwijn door de modder rollen; koe worden, om nu eens iets anders te herkauwen dan mijn sombere gedachten; gelijk een pauw iemand van het andere geslacht het hof maken, of onverhoeds, als een heuse pitbull, de tanden zetten in iemand die me dwarszit. Want "leven is ook strijd", weet de Vries.

En dat overvalt me dan weer als een koude douche, want de luilekkerlandsgedachte die tot op dat moment uit zijn boek sprak, valt moeilijk te rijmen met de struggle for life, die het leven blijkt te zijn als de aap uit de mouw komt.

Het boek staat vol met dat soort tegenstrijdigheden. Hier heet het dat de intellectueel zich nergens zorgen om hoeft te maken, omdat hij zich alle bedreigingen slechts inbeeldt; een paar pagina's later hekelt De Vries één van zijn patiënten, omdat die leeft in een roze droomwereldje, in plaats van een realistische levensvisie te ontwikkelen.

Mogelijk heeft de auteur dat expres gedaan, al die contradicties. Dan valt er aan dat boek nog wat te kluiven voor de begaafden die het lezen; als alles meteen duidelijk is, smijten ze het verveeld in een hoek. Misschien bedoelt hij echter te zeggen dat het leven soms meezit en soms tegen, maar had ook die ijsbeer kunnen bedenken; daar leen je zo'n boek niet voor.

Ik heb nog plannen gehad, de schrijver een e-mail te sturen om opheldering, maar kon hem niet vinden op Internet. Hans de Vries is vast en zeker een schuilnaam. Het is zó'n gewone naam; zo heten mensen in werkelijkheid niet.

Nu hoeven we, volgens de auteur, ook tegen de strijd om het bestaan niet op te zien, want ons intellect zal ons er wel doorheen slepen. Intelligentie heeft een meerwaarde, vindt hij. Dat is mij nooit zo opgevallen (wat is trouwens een meerwaarde nog waard, in een zinloze wereld?). Met intelligentie kun je problemen soms oplossen, maar je hebt ook een groter vermogen om er nieuwe problemen bij te creëren, naar mijn ervaring. En in het gevecht om het bestaan staan de dommen al bij aanvang met drie-nul voor. Kennis is onmacht; tegen domheid is geen enkele vorm van intelligentie opgewassen. De dommen hebben nu bijna alle machtsposities in deze wereld in handen. Hoe vaak al heb ik in mijn leven redelijke en verstandige ideeën ten onder zien gaan in een moeras van stupiditeit?

Ik werd wat triest van De Vries' boek, en klapte het dicht.

Opeens schoot me te binnen, dat ik de beest-gedachte al eens eerder was tegengekomen; nog niet zo lang geleden. Het was in een boek van de schrijver Menno Ter Braak (1902-1940), getiteld "Politicus zonder partij", dat ik uitgespeld heb omdat dat wél voorkwam op een lijst van verplichte werken. Ik zal proberen samen te vatten wat Ter Braak over dit onderwerp zegt.

Ook Ter Braak is van mening dat de mens niet veel meer is dan een denkend beest. De schrijver getroost zich, als intellectueel, veel moeite om het intellect te debunken. Uiteindelijk draait alles om macht, vindt hij; ook het geintellectualiseer. Niet alleen de liefde, maar ook het verstand gaat door de maag, getuige het citaat waarmee deze column begint.

Ter Braak schetst, dat hij als schooljongen in gering aanzien stond bij zijn klasgenoten, omdat hij slecht was in gymnastiek (schrijver dezes deelde dat lot). Hij kon zich alleen handhaven tussen de anderen door zich verstandelijk te ontwikkelen en de anderen af te bluffen met ideeën, slimme redeneringen en kennis. Verstand was zijn lijfsbehoud, en om het vege lijf draait uiteindelijk alles. Er is niets verhevens aan de geest, zeker niet als hij een instrument is in handen van bijvoorbeeld politici en dominees, die hem slechts gebruiken om macht over ons uit te oefenen.

Ter Braak wilde breken met zijn pose van cynisch denker, en keerde terug naar het beest in zichzelf. Volgens een hardnekkige literaire anekdote heeft hij ooit 24 uur doorgebracht in de apenkooi van Artis, om het beest-zijn van nabij te observeren, en het met meer succes te kunnen implementeren in zijn eigen bestaan.

Humor was volgens Ter Braak hét medicijn tegen een al te ver doorgedreven intellectualisme. Ik ben het volkomen met hem eens, maar wil niet nalaten op te merken, dat van die humor in zijn eigen werken bijzonder weinig is terug te vinden. Ik vind Ter Braak's proza nogal zouteloos, emotieloos en vlak (hij blijft een pure, over-erudiete intellectueel). Soms bij het lezen van "Politicus zonder partij" kreeg ik een verfijnd glimlachje om de lippen, maar het is beslist geen boek dat de lezer lachkrampen bezorgt. Slechts één keer heb ik er echt om kunnen schateren. Dat was bij het citaat over die koekjes snoepende "philosooph", vermoedelijk omdat ook ik de slechte gewoonte heb van koekjesvraat - en daarbij slurp ik dan ook nog regelmatig alle flessen en blikjes frisdrank leeg, die in dit huis te vinden zijn; mág ik misschien?

Nu zou ik zo onderhand tot een conclusie moeten komen, maar ik kan niet veel beginnen met wat ik tot dusverre heb opgeworpen. Hoogstens heeft het mijn verveling weer voor een paar uurtjes verdreven.

Had ik het vandaag al over de dood gehad? De Vries vindt, dat de intellectueel, als de tijd dáár is, waardig moet sterven - zijn ongetwijfeld goedbedoelde boek wordt op een gegeven moment wel erg omineus. Hij noemt als voorbeeld het orkest van de Titanic, dat bleef doorspelen terwijl het schip naar de dieperik ging. Daarvoor kan ik geen bewondering hebben. De Vries zit er wat mij betreft wel vaker naast; zo beveelt hij uitgerekend Adriaan van Dis aan als rolmodel voor de hedendaagse erudiet.

Hoe sterf je waardig, als denker? De felle anti-fascist ter Braak joeg zich op de dag van de capitulatie een kogel door het hoofd, maar dat zou De Vries veeleer gezien hebben als een uiting van over-reacting en voorbarigheid die je bij veel intellectuelen aantreft. Piet Vroon stierf aan een overdosis drank en pillen; De Vries, die hem gekend heeft, voert hem op als voorbeeld van een denker die niet wist te leven met de emotionele kanten in zijn persoonlijkheid.

Ikzelf voel momenteel slechts een onbedwingbare honger naar koekjes in me opwellen, en beëindig daarom abrupt dit artikel.


alle columns, van 1998 tot heden, in het column-archief




De digitale reiziger

Nog meer mis(ver)standen op het spoor

Daar de zomer het tijdperk is van de herhalingen, herhalen wij op deze plaats nog maar eens wat oude en weinig opmerkelijke meningen over de situatie op de spoorwegen. Het railvervoer is, als geen andere sector in onze maatschappij, een perpetuum mobile, met een eeuwige wederkeer van het gelijke, en met dezelfde mensen die daarover dezelfde standpunten blijven innemen. Vergelijk het met het feit dat je, als je maar lang genoeg op een spotplek blijft staan, altijd dezelfde treinen weer terugziet.

Twee weken geleden presenteerden wij "tien misverstanden op de spoorwegen anno MMI".

In deze column, zonder aanspraak te willen maken op originaliteit of op het bieden van iets nieuws, volgen de misverstanden 11 t/m 15. Deels zijn het dingen die ik in mijn artikel van twee weken geleden inderhaast over het hoofd heb gezien; deels zijn het zaken die onlangs bij me zijn opgekomen naar aanleiding van de actualiteit.

Misverstand 11: NS-personeel is klantvriendelijk (en daar ligt het dus niet aan)

Dat vinden ze zelf. Op de discussielijst OVL lees ik larmoyante verhalen van NS-ers die toch zo vreselijk hun best doen om het de klant naar de zin te maken, maar als stront voor dank alleen maar rotopmerkingen naar hun hoofd krijgen over vertragingen en zo. Meestal monden dergelijke mails uit in liederlijke scheldkanonnades tegen de NS-klanten in het algemeen. Daardoor knaagt bij mij soms enige twijfel, of deze NS-ers werkelijk zo'n positieve houding innemen tegen degenen aan wie zijn hun brood verdienen. Als je het je klanten misgunt om tegen de verkeerde boom te pissen, moet je dat zelf ook niet doen, dunkt me.

Maar laat ik een praktijkvoorbeeld geven van de "klantvriendelijkheid" van NS-ers. Het gebeurde in een trein van Utrecht naar Leiden; ik kwam terug van college, dus het moet meer dan 6 weken geleden zijn; voordat deze onoverkomelijke zomervakantie uitbrak. Het was stil in de coupé; iedere reiziger had een zitje-voor-vier voor zich zelf alleen, en zat dus aan het raam, met zijn persoonlijke bezittingen op de vrije stoel aan het gangpad gedrapeerd.

Een conducteur kwam binnen (op zich al schrikken, want dat gebeurt niet dagelijks op deze lijn) en blafte: "Die tassen magge niet aan de gangkant staan. Iedereen moet zijn tassen aan de raamkant zetten". Vanzelfsprekend voldeed iedereen onverwijld aan dit vriendelijke verzoek, behalve echter een man met steekoogjes en een recalcitrante knevel, die een paar banken voor mij zat. "Waar slaat dat nou weer op", bitste hij. "Er is ruimte genoeg hier, en ik zal zelf wel uitmaken waar ik mijn tas zet! Hebben jullie niets beters te doen met dat "personeelsgebrek?"

De snerende passagier zette "personeelsgebrek" tussen levensgrote aanhalingstekens; ik hoorde het duidelijk. Nu ontstak de conducteur in toorn, en schreeuwde: "Prima, hoor. Je doet maar. Maar als je later maar niet zegt dat ik je niet gewaarschuwd hebt. Er lopen hier alle dagen hele gangs rond van tasjesdieven. Gisterenavond nog. Zeven man sterk. Je kijkt twee tellen de andere kant op, en je bent je spullen kwijt. En tien aangiften van diefstal. Maar goed: als reizigers niet willen luisteren..."

-"Gangs van zakkenrollers", sneerde de opstandige passagier; elk woord benadrukkend. Hij leek nu heel sterk op een kruising tussen wijlen W.F. Hermans en de nog springlevende journalist Oltmans. "Wat ben ik dan toch een geluksvogel, hè. Ik reis dit stuk al 35 jaar, en ben nog nooit bestolen. Dat soort 'gangs' [weer die aanhalingstekens] opereren alleen in treinen waarin ik niét zit". De conducteur liep snel verder, en sloeg de schuifdeur met een harde klap achter zich dicht.

Kortom: een voorbeeld van miscommunicatie. Een NS-er die dit leest, snapt vermoedelijk niet eens, wat er fout is gegaan. Als de conducteur begonnen was met het verhaal over zijn "gangs", had hij de passagiers misschien nog wel kunnen overtuigen van zijn goede bedoelingen (behalve vermoedelijk Hermans / Oltmans, want zulke mensen zijn moeilijk te helpen). Nu zat de NS-functionaris in zijn conducteurshokje te kniezen over die verdomde passagiers die nooit iets begrepen, terwijl hij toch zo aardig geweest was om te waarschuwen voor zakkenrollers.

Het is jammer voor al die welwillende NS-ers, maar je komt er niet met jezelf klantvriendelijk te verklaren. Er is maar één persoon die je klantvriendelijkheid kan beoordelen. Dat is de klant zelf. Die klant gaf bij de laatste door NS uitgevoerde reizigersenquête een 6,3 voor het aspect: klantvriendelijkheid van personeel. NS is vermoedelijk heel verguld met het feit, dat ze nog net een voldoende scoren. Maar dat is slechts een gemiddelde. Ca. een derde van de passagiers zal bij die enquête een cijfer van 5 of lager gegeven hebben; een vernietigend oordeel.

Misverstand 12: Onder Ploeger ging alles beter.

Dat is de mening van Ploeger zelf. Hij diende NS 35 jaar lang, tot 1992, en was gedurende de laatste jaren van die periode president-directeur. In de komkommerkranten van vorige week mocht hij zijn mening ventileren over de spoorwegen in het jaar 2001. De sfeer bij de spoorwegen was in zijn tijd beter, vindt hij. Ploeger bedoelt dan vermoedelijk niet de sfeer in de trein, noch die tussen de frontliners en de rest van het bedrijf, maar de sfeer op het hoofdkantoor. Daar had deze super-Dorknoper in al die jaren ongetwijfeld een legertje van jabroers om zich heen verzameld. In die tijd mocht je als gewoon medewerker in de "inktkoker" niet eens de etage betreden waar de directie gezeteld was; je werd dan door een leger van secretaresses buitengewipt.

Hoe goed ging het met spoorwegen in pakweg 1990? Ik zal het in het kort schetsen, voor de jongeren onder de lezers, en voor de mensen met een even zwak geheugen als Ploeger.

De sfeer tussen personeel en directie was bedroevend slecht. Er is in de periode 1983-1990 een keer of zes gestaakt. Het rondje rond de kerk was al uitgevonden, maar Ploeger durfde het niet door te drukken, uit vrees dat er dan opnieuw gestaakt zou worden. Hij legde deze hete aardappel keurig op het bordje van zijn opvolger. De treinvertraging rees de pan uit. Dat kwam door knelpunten op het spoorwegnet "die binnen vijf jaar opgelost zouden zijn". De NS-directie sneed zich geweldig in de vingers met de OV-studentenkaart, die toen nog recht gaf op onbeperkt OV-reizen, 168 uur per week. Studenten reisden veel meer dan de NS-planologen hadden voorzien. Er ontstond mede daardoor een groot tekort aan zitplaatsen, dat "binnen enkele jaren opgelost zou worden". Machinisten en verkeersleiders, die toen hun loon nog ontvingen uit dezelfde ruif, verketterden elkaar. De informatievoorziening aan de reiziger was belabberd, zoals onder andere bleek uit de in 1993, resp. 1994 door uw dienaar geschreven onderzoeksrapporten "Te Laat" en "Let op omroepbericht", die op het ROVER-hoofdkantoor wellicht nog verkrijgbaar zijn.

Geen al te groot verschil met de situatie van heden; je kunt hoogstens zeggen dat de dip van 2001 wat ernstiger is dan die van rond 1990; meer van hetzelfde.

Ploeger begint klaarblijkelijk te lijden aan een wel zeer selectieve vorm van geheugenverlies. Journalisten moesten wat kritischer zijn tegenover dit soort oude-mannenverhalen. De kanttekeningen die ik hierboven geplaatst heb, heb ik in geen enkele serieuze kwaliteitskrant gelezen.

Misverstand 13: het is écht zo erg als de kranten schrijven

Over kwaliteitskranten geschreven: het Algemeen Dagblad (die ik daar over het Algemeen niet toe reken) publiceerde op zaterdag 28 juli 2001 een praktijkverhaal over het spoor, met natuurlijk het nodige machinisten- en conducteursgekanker. In dat artikel geviel het, dat de conducteur moest optreden tegen een schier schuimbekkende, agressieve zwartrijder; een scène die ik in bijna een kwart eeuw intensief treingebruik nog nooit heb mogen meemaken. Hij werd uit de trein verwijderd (daar is zelfs een wazige foto van; "vanzelfsprekend" is de man die de zwartrijder speelt, een allochtoon). De journaliste schrijft - let op! - dat 's mans OV-jaarkaart door de conducteur in beslag werd genomen.

Een zwartrijder met een OV-jaarkaart: sinds kort weet ik dat dit Pseudologica Fantastica heet, een veelvuldig voorkomende geestesziekte onder politicae en journalistes. Als je zo'n artikel dan uit je duim zuigt, zorg dan tenminste dat de details kloppen!

De conducteur uit het verhaaltje is langharig, voorzien van oorbellen, heeft zelf al eens voor de rechter gestaan wegens geweldpleging, en overweegt, binnenkort een reiziger de strot dicht te knijpen. De machinist die er in voorkomt, laat de journaliste "tegen alle regels in" meerijden in zijn cabine, waar - eveneens tegen alle regels in - de radio aanstaat, en vertelt onderweg vol trots, dat hij al een paar keer geflitst is wegens overschrijding van de maximumsnelheid - met zijn trein, wel te verstaan. Verder hangt hij een volstrekt ongeloofwaardig verhaal op, dat hij met een lege trein heen en weer is gereden van Hoorn naar Hoogkarspel, speciaal om een gestrande reizigster thuis te brengen. Een duur ritje. Zo erg kan het toch niet zijn met het NS-personeel; ongeloofwaardig!

Misverstand 14: NS gaat zijn informatievoorziening verbeteren

Informatievoorziening werd door de reizigers bij bovengenoemde enquête gewaarderd met een 5,7. Miljoenen heeft NS onlangs uitgetrokken voor het verbeteren van de informatie bij vertragingen en stremmingen. Als je het rijtje maatregelen bekijkt, zijn het allemaal technologische oplossingen: elektronisch display'tje hier, elektronisch display'tje daar. NS trekt weer een gigantisch blik chips open. Maar nergens in de berichtgeving over het nieuwste NS-informatieproject heb ik iets gelezen over het verbeteren van de mentaliteit van NS-ers.

Informatie is in de eerste plaats mensenwerk. Treinen en stations zijn ook tegenwoordig al voorzien van soms goed functionerende omroepinstallaties. Maar er moet dan nog altijd iemand achter de microfoon zitten die zijn scheur opentrekt als er iets te melden valt. Iedereen kent die ervaring: doodse stilte in de trein of op het perron, juist op momenten dat je erg om informatie verlegen zit. Zo zal er straks ook een mannetje of een vrouwtje achter het toetsenbord moeten zitten, om al die verhelderende, informatieve teksten op die verhelderende, informatieve displays te doen verschijnen.

In 1994, naar aanleiding van de onder misverstand 12 genoemde rapporten, heb ik eens een gesprek gevoerd met een NS-er, die een project leidde ter verbetering van de informatievoorziening. Hij had best goede ideeën, en wat belangrijker is: hij had ook de middelen om ze uit te voeren, waaronder een projectbudget ter waarde van 2 miljoen gulden.

Een jaar later (de informatievoorziening was nog even beroerd als voorheen) heb ik hem nog eens proberen te bellen, met de vraag, hoe het ervoor stond met zijn mooie project. Ik kreeg hem niet te pakken; hij was kort na ons gesprek weggereorganiseerd. Niemand kon me vertellen, wat er van hem of van de informatievoorziening was geworden.

Misverstand 15: NS is het slechtste OV-bedrijf van Nederland.

Laten we een kort vergelijkend warenonderzoek plegen, om ook dit misverstand te ontzenuwen.

Stinktus is niet in staat, bij langdurige stremmingen een simpele mededeling daarover te doen aan de passagiers. "Daar benn'n wie niet voor, om overal ding'n aen te plakk'n"; men leze het DDR-artikel, waarin deze heroïsche woorden werden geuit.
NoordNEP, nou ja: NoordNEP is NoordNEP.
Bij het GVB in Amsterdam vallen jaar-in-jaar-uit stiekempjes zo'n 10% van alle busritten uit. Vergelijk dat eens met de tijdelijke 6% geplande uitval bij NS, waar iedereen zo tegen te hoop loopt. In Amsterdam kraait er geen haan naar die verdwenen bussen; de passagiers aan de halte denken vermoedelijk, dat de vorige bus te vroeg was en de volgende te laat; ook geen uitzonderlijk verschijnsel. Een busdirecteur van het GVB is onlangs wegens die hardnekkige uitval ontslagen, hetgeen helaas niet betekent, dat morgen alle bussen op tijd de garage verlaten.
Bij conniksion is het doodnormaal dat bussen tien minuten te vroeg van de halte wegrijden (zoals bleek uit ons artikel over lijnen 171/ 172). Heb je ooit wel eens een trein tien minuten te vroeg zien vertrekken??
Tenslotte heeft de HTM wegens werkzaamheden gedurende de zomermaanden een hele tramlijn opgeheven, terwijl NS een poging om zich gedurende de vakantieperiode te ontdoen van een complete spoorlijn (Amersfoort - Apeldoorn) nog juist tijdig verijdeld zag.
Kortom: als de rest van de OV-bedrijven zijn stinkende best zou doen om het NS-kwaliteitsniveau (hoe rottig dat dan ook is) te bereiken, dan zou het OV in Nederland er als geheel nog flink op vooruit gaan; dat is de trieste, doch wel enigszins hoopgevende conclusie van deze column.


PS: hier volgt een mededeling, louter bestemd voor de lezer, die notabene met de auto naar Maarn wilde rijden, en mij vroeg of ik in die omgeving een goede spotplek wist. Zijn mail ben ik slordigheidshalve kwijtgeraakt; daarom antwoord ik via deze onsympathieke weg. Een spotplek in Maarn? Nee, geen idee. Maar ik zou ergens gaan staan waarvandaan je de spoorbaan kunt zien; bijvoorbeeld op het station. Dan kun je met de trein komen, en de auto thuislaten. Niets te danken voor deze goede raad!