WEEK 34 / 19 AUGUSTUS 2001


Deze rubriek verschijnt in de regel eens per veertien dagen, en bestaat over het algemeen uit een rechtercolumn over openbaar vervoer en een linkercolumn over iets anders.

Frans Mensonides

Papierloos terugzoeken

Hier ben ik eerder geweest, dacht ik toen ik vorige week in de Interliner naar Groningen zat, en deze bus zich voortbewoog over industrieterrein Oostvaart in Lelystad. Nu heb ik een zeer trefzeker geheugen voor mislukkingen, humanitaire rampen en ander ongemak. Het kostte me daardoor niet langer dan een paar minuten om de omstandigheden te reconstrueren waaronder ik eerder een bezoek gebracht had aan dit bedrijventerreintje op de rand van polderstad en polderland. Het draaide om het papierloze kantoor, of liever: paperless office.

Daar zit wel een REFLEXXIONZZ! in, dacht ik, zittend in die Interliner. Even twijfelde ik: had ik het verhaal al niet eerder verteld op deze site? Maar gelukkig heb ik ooit FreeFind geïntroduceerd als service voor de lezer, en vooral voor mezelf, om mijn weg te vinden in een oeuvre van pakweg 1,2 miljoen woorden. Thuisgekomen typte ik "papierloos" en "paperless" als zoekwoorden in, maar vond slechts één document op mijn website: de samenvatting van een roman die ik ooit op Internet gepubliceerd heb, maar die inmiddels is verwijderd na door vrijwel niemand gelezen te zijn. Daarin kwam een hoofdstuk voor over dat papierloze kantoor. Verder helemaal niets; ik kan het onderwerp dus aanroeren zonder me schuldig te maken aan een doublure, behalve dan voor die enkeling die de bedoelde roman gelezen heeft. Maar ook die zal in dit stukje nieuwe, verhelderende gedachten vinden.

Laat het in 1990 geweest zijn, of 1991. Ik werkte als archiefmedewerker bij een instituut dat toen doende was, zich om te vormen van een starre overheids-NV naar een dynamisch commercieel bedrijf; net als NS, en met even veel problemen. Dat bedrijf zat toen in een diepe automatiseringscrisis; naar verluidt zijn ze daar tien jaar later nog steeds niet uit. De ene automatiserings-manager na de andere kwam binnen, en verdween weer.

Eén van die managers, een Engelsman, had het steeds over paperless office, waarmee hij bedoelde dat archieven zoals wij die kenden, gedoemd waren te verdwijnen. Die zouden binnen afzienbare tijd - men dacht: nog voor het einde van de 20ste eeuw - allemaal gedigitaliseerd worden. Ingekomen stukken gingen na ontvangst meteen door de scanner, en verschenen vervolgens na een druk op de knop op het beeldscherm; het papieren origineel kon zó de prullenmand in. Om zo'n gedigitaliseerd epistel naderhand terug te kunnen vinden, moest je trefwoorden invoeren in de computer; met gebruikmaking van zogenaamde retrieval-software (“retrieval” betekende toen zoiets als terugzoeken; ik hoor het woord nooit meer). We gingen een digitaal tijdperk tegemoet; het verschijnsel "archief" was zelf rijp om in het archief te worden bijgezet.

Die manager was zeer enthousiast. Ik aanvankelijk wat minder, want het vak waarin ik al 14 jaar mijn brood verdiende, dreigde te verdwijnen en ik zat nog zo'n jaar of 30 van mijn VUT. Maar toen ik was bijgekomen van de schrik, overwoog ik dat het in de praktijk zo'n vaart niet zou lopen met de teloorgang van het papier. Tenslotte waren er de laatste decennia al veel meer uitvindingen gedaan om het leven op kantoor makkelijker te maken, en ze hadden tot dan toe altijd nog geleid tot méér papieren output, in plaats van minder. De opkomst van de vergadercultuur in de jaren zeventig was hand in hand gegaan met die van de Xerox, waarmee men in een handomdraai meer A4-tjes aan vergaderstukken kon produceren, dan zelfs de meest doorgewinterde vergadertijger in een week tijd zou kunnen lezen. En we beleefden in de jaren rond 1990 de onstuitbare opmars van de PC en het PC-netwerk. Bij ons op de zaak verscheen op elke gang een laserprinter, en wat daaruit kwam was onmiskenbaar papier; veel papier; heel veel en steeds meer papier.

Verder suste ik me met de gedachte dat er ook in zo'n elektronisch archief nog mensen nodig zouden zijn om het werk te verrichten: het scannen van al die brieven, en het toekennen van de trefwoorden waarop zij teruggevonden zouden kunnen worden. Van een bedreiging was geen sprake. Veeleer zag ik mogelijkheden om mezelf te verbeteren. Als de computer 'in' was, en een oerdegelijk archief 'uit', dan kon ik me net zo goed laten omscholen tot computerexpert.

Een cursus papierloos archief in Lelystad, dat leek me een mooi begin. Ik had erover gelezen in een vakblad voor archiefpersoneel. Een bedrijf, gevestigd op het bovengenoemde industrieterrein, organiseerde voor het lachwekkende bedrag van f 85,00 eendaagse symposia over papierloze archiefsystemen (vanzelfsprekend met het oogmerk, deze aan de deelnemers te verkopen). Na enig aandringen bij de autoriteiten bij mij op kantoor, mocht ik erheen.

De naam van deze firma kan ik me niet meer herinneren, op het moment dat ik deze woorden schrijf, maar met een beetje Google-en zal hij wel weer boven water komen; daar heb ik alle vertrouwen in. Het bedrijf deed niet alleen aan scanning, maar ook aan wat meer beproefde methoden als microverfilming. Daar in Lelystad zou ik toch wel iets van mijn gading vinden.

Ik was best wel zenuwachtig; al weken van te voren. Het was voor het eerst in tien jaar dat ik naar een cursus gestuurd werd. Als jongmaatje in het archief had ik indertijd de opleiding overheidsdocumentatie gevolgd, en dan werd je geacht, voldoende bagage te hebben voor een carrière van veertig jaar. En nu belandde ik opeens bij een geavanceerd computerbedrijf!

Alleen de reis erheen, al. Lelystad zou ik nog wel weten te bereiken; daar reed sedert 1988 een trein heen. Maar helaas beschikte ik niet over de dienstrregeling van de Lelystadse stadsdienst. En de OVR-reisplanner bestond nog lang niet. Ik besloot er, omdat het tenslotte feest was, maar een Treintaxi tegenaan te gooien. Dat was een nieuwe uitvinding toen; het kostte maar vijf gulden. Hoe terecht mijn beslissing was, merkte ik toen deze taxi me afzette voor de deur van het automatiseringsbedrijf: het lag helemaal aan de grens van het industrieterrein, langs braakland, bijna een kilometer van de dichtstbijzijnde bushalte.

Toen ik uitstapte, en mijn opwachting maakte bij de receptie, hoorde ik een onheilspellend gehuil van honden. Er was een kennel in de buurt, gedreven door een bekende presentator van een dierenprogramma op TV, vertelde men mij. Wonderlijk dat je zulke details onthoudt, terwijl ze helemaal niet van belang zijn voor de loop van dit verhaal.

Ik werd voorzien van een badge met mijn eigen- en bedrijfsnaam. De andere deelnemers druppelden binnen. Het waren er hooguit zes, zeven; tijdens de inbegrepen lunch konden we aan één grote tafel in de kantine. Een ongedwongen groepje, maar ik was op mijn hoede: behalve mij bestond het gezelschap geheel uit leidinggevenden.

De cursus werd gegeven door een wat oudere, vertrouwen wekkende man, die de merkwaardige gewoonte had, niet te spreken over een beeldscherm, maar over een "loerpijpje". Desondanks was het een zeer leerzame dag. En wel enigszins teleurstellend ook, want al spoedig werd me duidelijk, dat zelfs de goedkoopste oplossing nog veel te duur was voor ons bedrijf. We hadden namelijk niet alleen te maken met de dagelijkse aanwas van inkomend en uitgaand papier, maar ook met een historisch archief van pakweg 400.000 A4-tjes, en om dat nou allemaal op microfilm te zetten... Het bedrijf in Lelystad wilde het best wel voor ons doen, met een "automatische sheetfeeder", of zoiets moois, maar het kostte een lieve duit. En scannen, met digitale opslag op schijf, was helemaal geen optie. Schijfruimte was in die dagen nog onbetaalbaar. We begonnen toen net aarzelend te tellen in Megabytes, en beslist nog niet in Gigabytes.

In de loop van de dag gingen steeds meer deelnemers twijfelen aan de zegeningen van het papierloze tijdperk. Ook van het elektronisch opzoeken van informatie kon niemand zich een goede voorstelling maken. Hoe konden wij weten, dat we binnen tien jaar OV-dienstregelingen op ons beeldscherm zouden toveren, en de vergeten naam van een bedrijf binnen enkele tellen via "Google" zouden kunnen terugvinden?

Er vielen pijnlijke stiltes die namiddag (en ik weet nog, hoe tijdens één van die stiltes het gehuil uit de kennel plots tot angstwekkende proporties aanzwol, en ik opmerkte: "Ah, ze hebben zeker een levende kat naar binnen gegooid. Etenstijd!". Ik had gehoopt dat er een bevrijdende lachsalvo zou losbarsten, maar men keek mij met getergde, en enigszins verontruste blikken aan).

Wat afgebluft zat ik enkele uren later in de Treintaxi terug. Die papierloze maatschappij was een illusie. Geheugen was te duur, en bovendien droeg mijn eigen geheugen me voortdurend die opmerking over die kat achterna; waarom kon ik niet gewoon mijn kop houden in gezelschap van nette mensen?

De straf bleef niet uit. Op kantoor hield ik de weken daarop tegen beter weten in enthousiaste verhalen over "retrieval", maar een grapjas noemde me "golden retriever" en begon "WOEF, WOEF" te roepen als ik weer losbarstte over dat papierloze archief.


Ik sla tien jaar over. Hoe het met mijn carrière in de automatisering afliep staat beschreven in de genoemde roman; die had je dan maar moeten lezen. Kort en goed: sedert 1998 werk ik weer in het archiefwezen. Dat bestaat nog steeds, en hoe: je zou kunnen spreken van een bloeiende bedrijfstak. En ik heb in drie jaar tijd nog nooit een papierloos archief gezien. Er schijnen bedrijven te zijn die het toepassen, maar wees ervan overtuigd dat 99,9 % van alle archieven zich nog in papieren gedaante bevindt.

Dat is het probleem met de toekomst: hij loopt altijd anders dan je had kunnen denken. Ontwikkelingen die verwacht werden (zoals het papierloze kantoor), blijven uit, en er gebeuren in de tussentijd dingen (zoals het World Wide Web) die niemand heeft kunnen zien aankomen. Deze REFLEXXIONZZ! kwam papierloos tot je; laten we uit dat feit moed putten.


alle columns, van 1998 tot heden, in het column-archief




De digitale reiziger

Onze excuses voor het volgende ongemak, maar deze week is er geen nieuwe aflevering van de rechtercolumn van REFLEXXIONZZ!. In plaats daarvan kun je op De digitale reiziger een extra artikel lezen; deel drie in onze "Heitelân-reeks" . Verder plaatsen wij, om geen kostbare ruimte verloren te laten gaan, op deze plek een Gouwe Ouwe column: "De Stem van de spoorwegen", die eerder op deze site is gepubliceerd op 29 maart 1998. "Ik wist geeneens, dat REFLEXXIONZZ! toen al bestond", hoor ik vele lezers denken. Maar dat was toch echt wel het geval, al moest de naam nog bedacht worden.

De Stem van de spoorwegen

Stel, je hebt, om redenen die hier buiten bespreking blijven, opeens heel erg veel tijd tot je beschikking. Je besluit er eens een dagje met de trein op uit te trekken. Het humeur is uitstekend (waarom niet), je komt op tijd aan in Utrecht. Niks loos. Maar daar klinkt hij opeens: De Stem. De Stem van de Spoorwegen. De stem die de stremmingen van komend weekend aankondigt. De strem-stem, zogezegd, maar voor grapjes ben je al niet meer in de stremming. Je verneemt dat de NS bussen inzet en je wordt bevolen, rekening te houden met extra reistijd. Het is een doffe ellende met die stremmingen, het duurt nu al zo lang en we zitten er nog tot 2002 aan vast. Maar dat is niet de reden dat je humeur voor de rest van de dag verziekt is. Het is De Stem. Die klínkt zo rottig. Zo krakerig. Niet krakerig uit ouderdom, want de Stem is nog een heel jonge Stem. Nee, krakerig uit arrogantie.

De Stem spreekt elke lettergreep overdreven duidelijk uit, want al die domme reizigers moeten het begrijpen. De Stem klinkt een klein beetje bekakt. De Stem spreekt met een licht verwijtende ondertoon. Er zingt iets in mee van: "Ja, Mensonides, dan moet je komend weekend maar niet naar Geldermalsen willen. Dat komt ervan: vervangend busvervoer!".

De Stem van de spoorwegen heeft iets Bolkesteinerigs. Zoals die het woord "azziellzoekerz" uitspreekt! Als je die stem hoort, dan weet je het zeker: die krijgt mijn stem niet. De Stem maakt weinig vrienden op de perrons. "Onze excuzzezz voor het ongemak" zegt De Stem. In ons land verblijvende Witrussen, Koreanen en Slovenen horen en lezen die woorden zo vaak; ze moeten wel denken dat "Excuses voor het ongemak" Nederlands is voor: "Nationale Spoorwegen".

Tot voor kort had NS, naast een Stem, ook een Gezicht. Dat behoorde toe aan NS-voorlichter Siepel. Siepel heeft ooit op de toneelschool gezeten en kreeg op een kwade maandagochtend van zijn docent opdracht, een gezicht te trekken dat uitdrukking gaf aan arrogantie, minachting en verwatenheid. Siepel legde het er duimendik bovenop. Toen sloeg ineens de klok. Siepels gezicht kwam niet meer goed.

Als het Gezicht op de TV was, dan was je zo afgeleid door dat zure, hooghartige bakkes, dat je vergat wat het Gezicht te zeggen had (want ook het Gezicht had nl. een stem). Dat was maar goed ook, want het Gezicht zei nooit veel verstandigs. Bij Arnemuiden had een vogeltje op de bovenleiding gepoept, waardoor heel het treinverkeer ten zuiden van Sauwerd lam was komen te liggen. "Tja, de vogeltrek, daar kan NS natuurlijk niets aan doen", orakelde het Gezicht.

Het Gezicht is weg; het heeft een andere baan geaccepteerd. Wat resteert is de Stem. Vanmorgen hoorde ik hem in Dordrecht. Dit weekend worden er maar weer eens bussen ingezet. Die rijden naar "Goor-in-Chem". Jazeker: "Goor-in-Chem". Waar de bewoners van deze stad al eeuwen spreken over "Gorcum", rept de Stem nog steeds van "Goor-in-Chem". Zou ik dat wel goed verstaan hebben? Rillend van ontzetting stap ik de trein in.

Mocht u dit een vervelend stukje vinden, dan heeft u gelijk. Ik bied u mijn excuses aan voor het ongemak. Maar ik zet geen bussen in.