WEEK 36 / 2 SEPTEMBER 2001


Deze rubriek verschijnt in de regel eens per veertien dagen, en bestaat over het algemeen uit een rechtercolumn over openbaar vervoer en een linkercolumn over iets anders.

Frans Mensonides

Cultuur en de Mammon

‘De aandeelhouder wint’
(Wim Kan)

In een recente aflevering van deze rubriek introduceerde ik het begrip "trizofreen", dat sloeg op de gemoedsgesteldheid van een schrijver die zijn eigen avonturen beschrijft en daarbij de ik-vorm hanteert. Sinds kort, sinds het lezen van een interview met Wim Hazeu dat onlangs in de GPD-bladen verscheen, weet ik dat ook in de uitgeverswereld de trizofrenie danig om zich heengrijpt. Het geldt vooral voor uitgevers die zich tevens literatuurliefhebber mogen noemen, en - in het geval van Hazeu - ook zelf met regelmaat de pen ter hand nemen. Die raken al snel verstrikt in een tweestrijd tussen het commerciële gewin waar de aandeelhouders zo dol op zijn, en de literaire kwaliteiten van het werk dat in druk is verschenen.

Zelden gaan beide verschijnselen samen. Dat blijkt duidelijk uit het interview met Hazeu. Hij heeft de afgelopen twintig jaar bij uitgeversgroep Fontein gewerkt, neemt nu afscheid in verband met VUT, en fêteert zichzelf in de krant nadrukkelijk met drie mega-bestsellers die hij in die tijd heeft binnengehaald. De grote klapper was de "poëzie" (aanhalingstekens van mij) van Toon Hermans. De uitgeversdirecteuren gaven er geen dubbeltje voor, maar het werd toch maar mooi een million seller. Bijna even veel succes boekte Hazeu met de Baantjer-reeks. En een mooie commerciële stunt haalde hij uit met het boek van de omstreden misdaadjournalist Peter R. de Vries over de ontvoering van Heineken. De dag na de uitspraak in het proces tegen de Heineken-ontvoerders lag het al in de winkel, en het werd een overdonderend verkoopsucces.

Nu zijn met De Vries, Hermans en Baantjer drie producten genoemd, waar ware literatuurminnaars hun neus voor ophalen. Hazeu heeft in de loop van twintig jaar ook wat dichtbundels van echte dichters mogen uitgeven. Commercieel gezien is dat nooit vet soppen; de poëet die verkoopaantallen boekt, groter dan de tweewekelijkse leescijfers van deze columnrubriek, mag zijn handen dichtknijpen.

Hazeu beseft terdege, dat het boekenwereldje niet draait om deze dichters, maar om de winst. Dit lijkt hem te hinderen, met terugwerkende kracht (altijd zeer lezenswaardig, succesvolle mensen die na hun afscheid in hun voerbak gaan pissen). "Er wordt nu veel meer aandacht besteed aan de aandeelhouders dan aan de auteurs", sombert hij. Aandacht voor (potentiele) debutanten dreigt verloren te gaan.

Die dilettanten / debutanten echter, waren een nagel aan Hazeu’s doodskist, zo zet hij elders in het interview uiteen. Elke week werd zijn uitgeverij overspoeld met het werk van vermeende schrijvers - meestal VUT-ters, zegt de kersverse VUT-ter - die haakten naar publicatie van hun huisvlijt. 99,9% van deze lieden is gespeend van het geringste talent. Maar Hazeu las alles wat hij kreeg van A tot Z. Veronderstel, als er eens een potentiële bestseller tussenzat. En dat je die liet lopen. En dat de concurrent ermee aan de haal ging! Het zou een commerciële denker als Hazeu niet overkomen!

De gespletenheid is alom tegenwoordig in het interview. Ik krijg verder de indruk dat de succes-uitgever het spoor enigszins bijster is. Hij beweert een bijzondere eigenschap te hebben: hij gelooft in coïncidentie, toeval dus, en dat zo duistere, en per definitie ongrijpbare verschijnsel schijnt vrijwel altijd op zijn hand te zijn. De verkoopsuccessen vallen als manna uit de hemel, en hij loopt er altijd net onder.

Wim Hazeu komt uit het interview naar voren als een pompeuze, zelfvoldane ouwehoer. Ik heb, toen ik een universitair werkstukje moest schrijven over "De directeur" van Gerrit Achterberg, zitten studeren in Hazeu's biografie van deze dichter; hij (WH) leek me toen nog een heel serieuze vent, maar valt me nu grondig tegen (doch hou me ten goede; het kan ook aan de interviewer liggen). Hazeu koketteert, als zovelen, natuurlijk ook weer met zijn oudmodische schrijfmachine, waarmee je veel betere literatuur schrijft dan met een computer. Me hoela! Ikzelf beitel mijn stukjes wekelijks in de rotsen, compleet met HTML-opmaakcodes en al.

Hazeu wacht na zijn VUT een nieuwe klus: een Vestdijk-biografie, waar hij met zijn Remington 3,5 jaar over denkt te doen. De verkoopcijfers daarvan zullen naar mijn schatting nog geen promille bedragen van die van Toon Hermans' gerijmel; een commercieel prijsdier als Hazeu moet er maar niet al te sterk bij stilstaan.

***

Ook op de televisie moet de cultuurminnaar soms wijken voor het geldelijke gewin. Natuurlijk bij de kommersjelen, maar helaas ook bij de omroepverenigingen, die helemaal geen aandeelhouders hebben, maar met het oog op de STER-opbrengsten toch de concurrentie moeten navolgen.

Ik volg momenteel op zondagavond, om niet te zeggen maandagnacht, de Britse serie "Brideshead revisited", naar een roman van Evelyn Waugh (het is een herhaling, dus feitelijk "Brideshead revisited revisited"). Een BBC-serie met een opvallend laag bewegingstempo, waarin de tekst uit de roman bijna letterlijk gevolgd wordt. De Vara-gids meldde bij het begin van deze herhalingenreeks dat zo'n statische serie, met zo weinig beeldwisselingen, tegenwoordig niet meer gemaakt zou (kunnen) worden. Uitgezonden kan hij ook bijna niet meer; hij is verbannen naar de randen van de nacht; naar een tijdstip dat onverantwoord is voor iemand die de maandagmorgen vroeg moet opstaan.

Mijn moeder beklaagt zich over het feit, dat detectiveseries als "Flikken" en "Spangen" op prime time worden uitgezonden, terwijl haar held, de gentleman-detective Dalgliesh, eerst ver na middernacht met zijn speurwerk begint. Gelukkig behoort mijn moeder tot de extreme avondmensen; zij slaagt er meestal in wakker te blijven tot de ontknoping, die zijn beslag krijgt rond de klok van halftwee.

Want zo gaat dat: prime time is gereserveerd voor de troep: de slechte detectives, de soaps, de 289ste aflevering van TROS' "Steek 'm ertussen", waarin vreemd uitgedoste bierbuiken op een kinderfietsje over een evenwichtsbalk boven water moeten rijden, na daarvoor de ganse winter in training te zijn geweest, en natuurlijk: de zwakzinnigenquiz. Er schijnt een quiz te bestaan voor zwakzinnigen; tot dusverre is bij het zappen de aanblik ervan me gelukkig bespaard gebleven. Och, ik weet wel, dat in dit land de domheid op een voetstuk staat, en alles wat naar intellectualisme zweemt, vrijelijk beschimpt mag worden; en ik kan me ook wel indenken dat de gemiddelde mongool meer vertedering wekt bij de TV-kijker dan een pijprokende intellectueel, die alle antwoorden weet, zonder ze te hoeven opzoeken. Maar ik kan me niet onttrekken aan het gevoel, dat met een zwakzinnigenquiz de grenzen van de perversiteit ruimschoots overschreden worden.

***

Ook de voetbalsport kent tegenwoordig zijn aandeelhoudersperikelen. Althans, daaraan werd door de sportkranten de crisis geweten, die onlangs binnen Ajax ontstond. De sterspeler Arveladze weigerde een aanvullend contract te tekenen. Vervolgens kreeg trainer Adriaanse van het bestuur opdracht, Arveladze niet meer op te stellen. Een ongehoord schandaal, en een noviteit: tot dusverre was het een natuurwet dat, wat er op de beursvloer ook mocht gebeuren, de trainer de absolute koning was op het voetbalveld.

Toch liep het in dit geval goed af; Ajax speelde zonder zijn sterspits zo verschrikkelijk beroerd, dat ze hem toch maar weer in het veld gezet hebben, ook al ontbrak zijn handtekening nog steeds onder het wurgcontract.

Dit is nu eens een voorbeeld, waarin de aandeelhouder niet won. Maar bij de Ajax-aandeelhouders moet je je geen Bull Supers voorstellen, met dikke pafsigaren, doch eenvoudige Amsterdammers. Een paar jaar geleden hebben ze hun spaarpot omgekeerd voor aandelen à 25 Euro, en in de loop van de jaren hebben ze ze zien zakken tot nog net boven penny-niveau. Die mensen hebben hun geld al afgeschreven, en vinden de positie van Ajax op de ranglijst nu weer belangrijker dan de koers van hun waardeloze vodjes.

Er gloort dus nog hoop voor de cultuurminnaars (laat ik voetbal voor het gemak maar even tot de cultuur rekenen); soms straft de Mammon zijn eigen gelovigen, en is het uiteindelijk de liefhebber van het schone, die de eindoverwinning behaalt. Soms; meestal niet, want zo zit onze wereld niet in elkaar.

Hoe moet dat nou, als je, doordat je leven nu eenmaal zo gelopen is, schoonheidsminnaar én aandeelhouder tegelijk bent? Ik, voor mijzelf, kan de schizofrenie die daarmee gepaard gaat, niet langer verdragen; voel me beurtelings doctor Jekyll en mr. Hyde.

Ik heb besloten, al mijn aandelen van de hand te doen. Maar voorlopig nog niet; niet nú. Ik wacht nog even op beter. Ik mag dan cultuurminnaar zijn, maar helemaal gek ben ik toch ook weer niet.


alle columns, van 1998 tot heden, in het column-archief




De digitale reiziger

Heeft u thuis ook huisregels?

Leeftijdgenoten, of erger, zullen zich de volgende sketch voor twee heren nog wel herinneren. Hij werd vrijwel dagelijks opgevoerd in treincoupé's. De ene protagonist, een reiziger, een geboren boerenhufter, zat lekker languit, en had zijn beschoeide voeten neergevleid op de bank tegenover hem. Zijn tegenspeler, de conducteur, naderde: hij hield een degelijke, stalen kniptang in de hand.

-"Doet u dat thuis ook??", luidde de klassieke openingszet van de kaartjesknipper; uitgesproken op de barse toon waarop je een retorische vraag behoort te stellen. De reiziger (snaaks): "knipt u thuis ook kaartjes?" Vervolgens, na de conducteur deze standaard-repliek toegebracht te hebben, koos de passagier doorgaans toch wel eieren voor zijn geld, en zocht hij een andere plek voor zijn voeten.

De conducteur had toen nog enig gezag in de trein. Daarin is inmiddels verandering gekomen. "Waar staat, dat ik niet met mijn voeten op de bank mag zitten", is nu het meest waarschijnlijke antwoord dat hij heden ten dage zou krijgen, als het al niet iets is in de trant van: "Bemoei je met je eigen zaken, oetlul!

Dat afbrokkelen van het conducteursgezag komt door de jaren zestig, hoor je vaak. Waar the sixties al niet verantwoordelijk voor worden gehouden! Ik vind het wat laf, om een tijdperk de schuld te geven van alle menselijk wangedrag; van moord en doodslag tot poten-op-de-bank. Ménsen misdragen zich; tijdperken niet. Een tijdperk is maar een tijdperk; het kan zich niet verdedigen. Bovendien is het nakaarten, want de jaren zestig zijn voorbij.

Misschien ligt het tanend gezag van de kaartjesknipper niet alleen aan de algehele verwording van de maatschappij, maar ook aan die van de spoorwegen zelf. Een jaar of 30 geleden was NS nog een eerbiedwaardig en alom gewaardeerd bedrijf (zij het dan met een wat stoffig, traag en oubollig imago). Maar de laatste jaren heeft NS zichzelf gedegradeerd tot nationaal lachsucces nummer één. Conducteurs durven op verjaardagen niet eens meer voor hun beroep uit te komen; laat staan dat zij de moed nog opbrengen, in de coupé hun gezag te laten gelden, terwijl de NS het laatste restje respect van de reiziger al lang verloren heeft. De vele stakingen hebben ook geen goed gedaan aan de sfeer op de trein.

NS wil met ingang van 1 januari 2002 huisregels invoeren. Daarin staat zwart op wit vermeld, wat reizigers allemaal niet mogen in de trein. Eén van de doelen is het gezag van de conducteur herstellen: als een reiziger straks nog vraagt, waar eigenlijk stáát dat hij niet met zijn poten op de bank mag liggen, kan de conducteur hem wijzen op die huisregels. Daarmee heeft hij een wapen in handen om op te treden tegen zich misdragende passagiers. Uiteindelijk zal daardoor de sfeer in de trein verbeteren, de agressie worden teruggedrongen en de sociale veiligheid worden vergroot. Althans, die hoge doelen streven de spoorwegen na.

Of de huisregels in de praktijk zullen werken, mag betwijfeld worden. Allereerst is de timing niet al te best, gezien het image-probleem waar NS mee kampt.

Ten tweede kunnen de meeste conducteurs nu zelfs de moed of de motivatie al niet opbrengen, om te doen waarvoor zij in de eerste plaats zijn aangenomen: plaatsbewijzen controleren. Het is een stuk makkelijker, en veel meer bevredigend, om in de cabine met de machinist te zitten kankeren op de directie, de reizigers, de politiek, de privatisering, en wat dan ook. Zoals het er nu voorstaat, zal de poten-op-de-bank-zitter ook na 1 januari geen strobreed in de weg gelegd worden.

En in de derde plaats valt het te betwijfelen of agressieve onverlaten zich veel gelegen zullen laten liggen aan een stuk papier waarop het huisreglement staat afgedrukt. Ik koester het vooroordeel, dat dergelijke barbaren helemaal niet kunnen lezen, of het in ieder geval nooit doen.

***

Wat moet er nu zoal in die huisregels komen te staan? NS heeft het gevraagd aan 1200 conducteurs. Die moesten een lijstje opstellen van de gedragingen van reizigers, waaraan zij zich het meest ergerden. Na enig rekenen rolde de volgende top vijf uit de bus, het absolute dieptepunt van reizigersgedrag, de nachtmerries van iedere conducteur:

-Schoenen op de bank
-Overlast van mobiel bellen
-Overlast van te grote vouwfietsen
-Instappen na het vertreksignaal
-Roken van softdrugs.

Laten we dit rijtje eens punt voor punt bekijken.

Schoenen op de bank, daar hebben we het over gehad.

Mobiel bellen. Het imbeciele gebral van sommige bellende reizigers gaat je inderdaad door merg en been; geluidshinder, waartegen resoluut opgetreden moet worden. Maar waar houdt telefoneren op, en begint de overlast? Het liefst zou je die krengen helemaal willen verbieden, zoals in sommige restaurants het geval is. Maar ongeveer de helft van de mobiele gesprekken in de trein wordt gevoerd om aan het thuisfront een vertraging of stremming te melden. Laten we als reizigers een deal sluiten met NS: als zij ervoor zorgen dat in het vervolg alle treinen op tijd rijden, dan zien wij af van mobiel telefoneren.

Grote vouwfietsen. Dit punt vind ik volkomen bespottelijk. NS zelf heeft inmiddels al toegegeven, dat nergens vermeld staat, hoe groot vouwfietsen mogen zijn. De ergernis van conducteurs in deze is dus misschien wel begrijpelijk, maar weinig ter zake.

NS zal alsnog vouwfietsregels vaststellen. Wedden, dat vouwfietsen, groter dan een mobiele telefoon, straks verboden worden? Dan mogen reizigers ze niet meer gratis meenemen, en kan het spoorwegbedrijf voortaan iedere vouwfietser verplichten, een fietskaartje te kopen.

Instappen na het vertreksignaal. Een interessante kwestie. Sommige NS-ers zijn van mening, dat de vertrekfluit een absoluut verbod inhoudt. Ik heb de fluit altijd opgevat als een waarschuwing: let op; de deuren zouden nu wel eens dicht kunnen gaan. Zo denken volgens mij de meeste reizigers erover. Men weegt zijn kansen af: kom ik nog ongeschonden tussen de dichtklappende deuren door, of zal ik toch maar een halfuurtje wachten? Maar onder vele conducteurs heerst nog een derde opvatting; het vertreksignaal wordt gebruikt om die luie reizigers aan te zetten tot meer spoed. Hoe dikwijls klinkt op de perrons niet een striemend fluitconcert, als er nog tientalen reislustigen buiten de trein staan, of in de verte aan komen rennen? Paniek onder de passagiers. Opschieten mensen, de conducteur wil graag weer naar zijn warme cabine, om tegen de meester te kankeren, dat die reizigers altijd zo dringen om in de trein te komen.

Bij de spoorwegen in ons land worden al 162 jaar vertreksignalen gegeven, maar er heerst nog steeds verdeeldheid over de betekenis ervan. Die kwestie moeten ze eerst maar eens ondubbelzinnig ophelderen, alvorens het in de huisregels kan worden opgenomen.

Tenslotte het roken van softdrugs in de trein. De ergernis van conducteurs daarover lijkt me geheel misplaatst. In de eerste plaats gebeurt het hoogstzelden, althans in de treinen waarin ik zit. En in de tweede plaats is het bij de wet verboden, en moet een conducteur er dus gewoonweg tegen optreden, in plaats van zich eraan te ergeren.

Het huisreglement wordt zo wel erg kort. Als je in het lijstje van conducteursergernissen alles wegstreept, wat onbruikbaar is, en / of blijk geeft van weinig begrip voor de positie van de reiziger, dan hou je alleen nog die poten-op-de-bank over, waarmee dit artikel begon. Een wankele basis voor een miljoenen verslindende campagne.

NS zal, tot grote en voorbarige vreugde van ROVER en de Consumentenbond, ook aan een panel van reizigers vragen, wat hun grootste ergernissen zijn. Aanvankelijk was ik daar blij om, tot ik in de gaten kreeg, dat reizigers niet hun ergernissen over conducteurs mochten spuien, maar die over elkáár. Ik had het kunnen weten!

De voorgenomen huisregels geven mij een onbehaaglijk gevoel, net als de slogan "doet u gewoon, dan doen wij gewoon ons werk", die ik al eens gehekeld heb op deze plaats. Zo'n kreet heeft geen enkel effect op de mensen voor wie hij bedoeld is, komt uiterst betuttelend en neerbuigend over bij welwillende reizigers, en leidt alleen maar tot het nog verder verzieken van de sfeer. Voor de huisregels zou wel eens hetzelfde kunnen gelden.

Onlangs las ik een verontrustend bericht over de spoorwegen in mijn eigen streek: een experiment met surveillanten in de driehoek Leiden - Gouda - Utrecht was mislukt; de overlast van criminele jongeren was niet afgenomen. Het meest verontrustend vond ik niet zozeer het mislukken van het experiment, als wel het feit, dat ik daar helemaal niets van gemerkt heb. Het was het best bewaarde geheim van het Groene Hart. Ik heb er niets over gehoord of gelezen. Nimmer heb ik op enig station of in enige trein in deze regio een surveillant gezien (noch criminele jongeren). En ik heb enig recht van spreken, met 200 ritten Leiden - Utrecht, of omgekeerd, per jaar.

NS is een ware meester in het bedenken van slechte oplossingen voor vage problemen. Zo zal het met dat huisreglement ook wel aflopen. En dat soort dingen, waarde lezer, daar erger ík me nou wild aan.