COLUMNS WEEK 45 *** 1 NOVEMBER 1998
Frans Mensonides

Bomen

"Het mens is nu echt haar laatste restje verstand kwijt, hoor!", zei me in de trein een medereiziger vanachter zijn krant. Zijn hand wees naar een grote foto van Irene von Lippe-Biesterfeld. "Ze praat met bomen" zei de man vol verachting. "En dat niet alleen; ze verbeeldt zich dat ze nog wat terugzeggen, ook. Fraai is dat, voor iemand van koninklijken bloede!"

"Ach, ze doet er geen mens kwaad mee", suste ik. Nadat de man was uitgestapt, dacht ik na over zijn stellingname. Ik was het met hem eens: conversatie met bomen en sierheesters zou toch minstens opgevat moeten worden als uiting van een middelernstige psychose, die met een passend neurolepticum wellicht nog polyklinisch te behandelen is. Echter: de publieke opinie lijkt langzamerhand over te hellen naar het standpunt dat geëxalteerde personen als Irene normaal zijn. Fatsoenlijke, nuchtere kantoorbedienden daarentegen, die zelfs nooit de planten in de kantoortuin tot zich hebben horen spreken, worden geportretteerd als onverbeterlijke botteriken, die de tekenen des tijds niet verstaan en voor wie straks in het Aquariustijdperk geen plaats meer zal zijn.

Dit tijdperk werpt zijn schaduw vooruit in de periodieken. Nog niet zo lang geleden werden kruidenvrouwtjes, piskijksters en gebedsgenezeressen door de pers met spottende toon tegemoet getreden. Het was alsof de kritische journalist over het hoofd van de geïnterviewde heen een knipoogje gaf naar de meer intelligente lezer: "dat mens beweert nu wel dat ze met elfen en kobolden praat, maar u en ik weten best dat dit allemaal nonsens is." De laatste tijd wordt over zaken als aura's en gesprekken met overleden bloedverwanten gescheven op gezaghebbende toon, alsof het om serieuze, wetenschappelijk bewijsbare zaken gaat.

Als dat zo doorgaat duurt het nog een jaar of vijf, of zondagswandelingen worden je vergald door een koor van honderden Irene's, die in voorheen zo rustige bossen en arboreta tegen de bomen staan te redeneren. Ik ben niet van plan hieraan mee te doen en blijf gewoon mijn sceptische zelf. In het Aquariustijdperk zal er vermoedelijk nog meer dan nu behoefte bestaan aan cynische veertigers die alleen geloven van ze met beide ogen zien en met beide oren horen.

Het bovenstaande vertelde ik vannacht aan mijn goudenregen, maar deze zweeg in alle talen, met een diplomatieke glimlach op haar bladeren.



De digitale reiziger

Busgoot

Afgelopen dinsdag had ik weer eens een paar uurtjes stuk te slaan in Utrecht. Nu kreeg op die dag ons toch al zo natte land een record aantal millimeters regen te verwerken. Geen weer om erop uit te trekken, maar ik besloot tot een klein experiment waarbij ik niet al te nat dacht te worden. Een experiment met het Utrechtse stadsvervoer, aan de laagwaardigheid waarvan ik vorig jaar al een artikeltje gewijd heb, en waarmee ik normaliter alleen reis als het echt niet anders kan.

Zoals bekend ging de "busgoot", de vrije busbaan dwars door de binnenstad, dit jaar niet door, terwijl (snel)tramplannen al in een eerder stadium de nek om waren gedraaid door middenstanders die hun nering liever niet per OV bereikbaar zien worden.

Waaruit bestond mijn experiment? Ik nam de bus van CS naar de Biltstraat, louter met het doel, daar de bus terug te nemen naar CS. Hoe lang zou ik doen over dit ritje van in totaal nog geen 3,5 kilometer? Van CS naar de Biltstraat kun je de stadsbussen 4 en 11 nemen, maar ook een stuk of 7 streeklijnen. De frequentie is dus geen probleem; wel wat problematisch is het feit dat de haltes waar deze bussen stoppen, verspreid zijn over een gebied van zo ongeveer een vierkante zeemijl. Als ik een busstation moest ontwerpen, zou ik die bushaltes een beetje clusteren naar richting. Echter: stads en streekbussen willen niets van elkaar weten in de provincie die dezelfde naam draagt als haar hoofdstad, dus het stads- en het streekbusstation liggen mijlenver uit elkaar.

Ik zag lijn 4 naar de Fockema Andreaelaan (probeer dat maar eens uit te spreken op zijn Utrechts!) net wegrijden, dus begaf ik me naar de halte van lijn 11 richting Uithof. Deze gelede bus verscheen na een kleine 5 minuten. De route naar de Biltstraat voerde langs kerken, grachten, singels en winkelstraten. Nauwe winkelstraten met eenrichtingsverkeer en op elke straathoek een rood negenoog. Snel ging het dus niet.

Bij de halte Oude Kerkstraat stapte ik uit. Nu was het een kwestie van vlug naar de overkant rennen en rustig afwachten wat er ging komen. Een streekbus naderde; lijn 57 uit Bilthoven. Ik stak mijn hand op en hij stopte. Dat viel me nog mee; zo'n chauffeur kan ook redeneren: met stadsvervoer heb ik niets te maken. De gelede bus was flink vol maar ik kon er nog bij. Van sightseeing was geen sprake: de ramen van de bus waren beslagen. Wel merkte ik op dat we een andere route volgden dan op de heenweg. Evenmin ontging me dat ook op dit traject rijden zeldzamer was dan stilstaan.

Alle deuren klapten open en de passagiers dromden naar de uitgang. Ik zag nog steeds niets, maar ging er vanuit, dat dit CS wel zou zijn. Inderdaad; het tochthol dat in Utrecht voor busstation moet doorgaan. De totale reistijd CS-Biltstraat-CS kon geklokt worden op een dikke, zeer dikke 25 minuten. Met een beetje geluk zou ik het experiment op hetzelfde stempeltje nog net kunnen herhalen, maar ik had er opeens schoon genoeg van.

Die busgoot ging niet door, dus staan nog steeds zo'n 60 bussen per uur per richting 5 tot 10 minuten in de file. Wat zijn we weer lekker efficiënt bezig in een stad waar de kortzichtigheid van middenstanders, dronken zangers en beschonken literatoren meer gewicht in de schaal werpt dan de wensen van het reizigerspubliek!