COLUMNS WEEK 48 *** 22 NOVEMBER 1998
Frans Mensonides

De literatuur (2)

“Elmer, de 11-jarige hoofdpersoon, is een etterig jongetje dat steeds de baas wil spelen over zijn vriendjes”.

Het citaat met deze krachtige typering van de ‘ik’ uit Gerard Reve’s novelle Werther Nieland (1949), is afkomstig van Walters Boekverslagen . Walter heeft zich tot doel gesteld, op zijn website boekbesprekingen te publiceren ten gerieve van jonge lezertjes die door hun docenten gedwongen worden, literatuur te lezen. Dwang, daar ziet Walter niets in. In dit opzicht ben ik het met hem eens. Als ik leraar Nederlands was op een HAVO, dan verbood ik mijn leerlingen literatuur te lezen, met als argument dat zij hiervoor te dom en te onvolwassen zouden zijn. Er zou dan een leeskoorts uitbreken, zo ernstig dat de plaatselijke bibliotheek de Hermansen, Reve’s en Bordewijken niet meer kon aanslepen.

Walter heeft zich ook verdiept in de tijd waarin “Werther Nieland” zich afspeelt. “Het is in een tijd van voor de TV, CD en spelcomputers”, constateert hij terecht. Ergo: “ [...] men verveelt zich. Als je uitgaat, reist men met de tram (Amsterdam) en gaat men naar het circus/variété, waar ook niets aan is. Er zijn alleen simpele grappen”

Later komt Walter nog terug op de ik-persoon. Ik geef zijn conclusie weer, zonder hem te begrijpen: “Elmer lijkt wel op het jagertje uit de Bugs Bunny-films, die steeds de spelletje van anderen komt verstoren. “

Het lachen om Walters recensie verging me toen ik een blik sloeg op de bezoekersstatistieken. Dagelijks weet Walter een kleine 500 leesgierigen te trekken. Ik schrijf dit met stekende afgunst. Zoveel klanten trekt mijn website nog niet in twee maanden. Ja, De digitale reiziger, die doet het nog wel redelijk (ook dank zij de plaatjes), maar mijn page met korte verhalen staat soms weken achtereen droog. Nu zijn het misschien wel rot-verhalen, O.K., maar dat weet je als lezer toch pas wanneer je er een gelezen hebt.

Walters site is niet de enige die samengevatte literatuur ter beschikking stelt aan de luie lezer. Een andere site, waarvan ik de URL even kwijt ben, biedt een databank met niet minder dan 1851 titels. Ook publiceren zij een lijst van meest geraadpleegde excerpten. Het zal de Bordewijk-kenners misschien deugd doen dat 5 van zijn uittreksels de top-25 bereikt hebben, al betekent dit vermoedelijk alleen maar dat de originelen niet meer te pruimen zijn voor de hedendaagse scholier.

Ik voelde een grote somberheid naderen. Om deze te verdrijven heb ik een drietal buurtkatten opgesloten in een lege boekenkist (Het zijn dit soort activiteiten waarmee Elmer, bij ontbreken van Carmageddon, zijn dagen vult). Toen begon ik na te denken over een geheel nieuwe benadering van de literatuur, die recht doet aan de wensen van de 21ste eeuwse zap-lezer. Ik vatte het plan op, mijn eigen ongelezen werken te excerperen en op te zenden naar een uittreksel-site. Als dat de enige manier is om gelezen te worden: vooruit dan maar. De moeite van het schrijven van romans zal ik me voortaan besparen; het uittreksel volstaat.

Misschien is het zo mogelijk, een virtuele literatuur te scheppen, louter bestaande uit uittreksels van ongeschreven werken. Met een beetje geluk groeit het zojuist door mij uitgevonden neo-excerpisme - om met Drs. P. Te spreken - uit tot een stroming; een nieuwe stroming; een hele echte nieuwe stroming in de literatuur.


Uittreksel van deze column.

Een vervelende, zeurderige, misselijke ouwe zak (het lijkt mijn vader wel), baalt ervan als een stekker dat niemand zijn verhalen leest en nou wil hij een stroming oprichten wat bestaat uit alleen maar uittreksels.

De digitale reiziger

Bezwaar tegen bezwaartermijn

Als op een kwade dag Armageddon toch nog aanbreekt, dan zal ik me verschansen in het Provinciehuis van Zuid-Holland, een gebouw dat dan misschien geen brievenbus heeft, maar ongetwijfeld uitgerust zal zijn met een comfortabele schuilkelder. In dit Provinciehuis gebeurt alles later dan de bedoeling was; ik verwacht er de Apocalyps ook nog wel een klein jaartje te kunnen overleven.

Al eerder heb ik vastgesteld (en later weer gerectificeerd) dat de Provincie Zuid-Holland pas gaat nadenken over de door haar genomen besluiten als de eerste honderd bezwaarschriften in de postbus liggen (niet in de brievenbus, dus, want die is er niet). Met dit gepeins zijn ze vervolgens zo intensief bezig dat ze verzuimen, die bezwaarschriften binnen een redelijke termijn af te handelen.

Zoals de regelmatige bezoekers van deze site weten, heb ik in juni, om precies te zijn op de 17e van die maand, bezwaar aangetekend bij de Provincie Zuid-Holland tegen de verslechtering van de busdienst van Leiden naar Ter Aar. Volgens de provinciale reglementen moet een bewaarprocedure tegen een beschikking van Gedeputeerde Staten binnen acht weken afgehandeld zijn. Kort na het verstrijken van deze termijn kreeg ik een uitnodiging om te verschijnen in de Derde Kamer, die de bezwaarschriften schijnt te behandelen. Ongeveer tegelijkertijd ontving ik een schrijven waarin de Provincie mij mededeelde, dat zij de termijn van afdoening met een maand verlengd hadden (overigens zonder mij te vragen, of ik daarmee wel akkoord was). Dat is inmiddels allemaal ook alweer ruim twee maanden geleden. De winter nadert met rasse schreden, en daarmee de eerste halve verjaardag van mijn bezwaarschrift. Zo langzamerhand zou ik de beschikking nu wel eens in huis willen hebben. Nee, waarde lezer, ik bezit wel een brievenbus; daar kan het niet aan liggen.

Het uitstelgedrag van de Provincie is des te merkwaardiger daar deze instantie zelf erg strikt is als het gaat om termijnen die anderen moeten hanteren. Ik praat maar even niet over de gemeente Ter Aar, die haar van het begin der jaartelling daterende vetes op straffe van opheffing binnen zes weken moet uitvechten. Ik praat wel over die bejaarde man uit dit dorp, die in vol ornaat, met al zijn ridderordes op de borst, met de bus naar Den Haag was gereisd - iets wat ik mijn doodsvijand nog niet zou toewensen - louter om in de Derde Kamer te vernemen dat zijn bezwaarschrift te laat was binnengekomen, zodat hij het woord niet mocht voeren.

Vanochtend (ik schrijf dit op vrijdag de 20ste) besloot ik er de Provincie maar eens over te bellen. De “man-die-erover-ging” zette uiteen, dat er wat vertraging was ontstaan. Het advies van de commissie meende hij te hebben zien langswapperen over de provinciale burelen. Echter: alvorens het de weg kan vinden naar mijn brievenbus, moet het eerst nog in de Tweede Kamer, dan nog in de Eerste, dan nog in de Stijlkamer, dan nog in de Bodekamer, de Blauwe Kamer, de Rechter Hartkamer (ik kan er een paar vergeten zijn) en dan moet GS er zijn fiat nog aan geven. Ik begreep misschien wel: zo’n GS vergadert niet dagelijks.

“Meneer, ik moet me als burger aan de termijnen houden”, sputterde ik. “Waaraan ontleent de Provincie het recht om mij een half jaar te laten wachten? Fraaie boel, hier, ik kan niet anders zeggen!” De geduldige ambtenaar voerde aan dat er wel heel erg veel bezwaarschriften waren binnengekomen (“dan hadden jullie je werk meteen maar goed moeten doen” wierp ik tussen); bovendien had de Provincie geen ervaring met bezwaarprocedures op het terrein van openbaar vervoer. “Vorig jaar deed Rijkswaterstaat het allemaal nog, meneer Mensonides”. Ja, dat laatste was me bekend. Ik heb ze vaak mogen meemaken, die gezellige, sfeervolle hoorzittingen bij RWS. Rijkswaterstaat slaagde er altijd in, de procedure af te ronden voor het einde van de bouwvak.

Mijn gesprekspartner beloofde, dat - als alles meezat -wellicht rond de jaarwisseling..., of anders toch zeker vóór het einde van januari...

Ik besloot, hem het niet al te moeilijk te maken. Het leek me geen al te kwaaie kerel, en hij klonk zo vrijdagmoe. Ik heb sinds kort een diep medelijden met mensen die hun ziel voor 40 uur per week aan de duivel verkocht hebben. Bovendien was de man bereid, mij het concept-advies met de concept-beschikking toe te zenden alvorens deze door al die kamers zou gaan. Nee, bij mij geen kwaad woord over de provincie en haar ambtenaren.

Wordt vervolgd. Afwachten, is voorlopig het devies.


As. Woensdag, 25 november 1998, concurreert de Digitale reiziger met de Champions League. In het gebouw van de Leidse Welzijnsorganisatie, Breestraat 117, bereikbaar met talloze buslijnen, spreekt ondergetekende op uitnodiging van ROVER over de bussituatie rond Ter Aar. De aftrap is om 20.30.