COLUMNS WEEK 10 / 7 MAART 1999
Frans Mensonides
Rond de statenverkiezingen Als naieve kiezer blijft de schijnheiligheid van het politieke bedrijf mij verbazen. Het is nog maar twee jaar geleden dat Enneus Heerma door zijn eigen CDA de woestijn in werd gestuurd, beladen met de schuld voor alle zonden die deze partij sedert haar oprichting had bedreven. Nu Heerma aan de vooravond van de statenverkiezing kwam te overlijden, was er ineens geen beter mens dan hij. Woordvoerders van vriend en vijand staken elkaar naar de kroon in superlatieven over iemand die "politicus tegen wil en dank" werd genoemd (het grootste compliment dat een politicus gemaakt kan worden, is dat hij eigenlijk geen politicus is). De verkiezingscampagnes werden er zelfs voor gestaakt. Hoewel... waren die campagnes eigenlijk al begonnen? Ja, we hadden een onfrisse woordenstrijd beleefd tussen een salon-socialist en een salon-racist, die elkaar voor nazi uitmaakten, maar geen van beide heren wist de indruk te wekken dat de woede werkelijk gemeend was. Eigenlijk mogen ze elkaar wel, Bolk en Melk. Ze houden het in ieder geval al vijf jaar met elkaar uit in één coalitie en hebben hun derde coalitiepartner inmiddels doodgeknuffeld. De discussie tussen Melkert en Bolkestein ging over asielbeleid; een van de vele, vele beleidsterreinen waar een provincie zich niet mee bezighoudt. Verder ging die campagne nergens over, in ieder geval niet over de provincie. Nu is dat ook een zeer onbekend fenomeen. Iedere Nederlander kan er desgevraagd wel drie, vier opnoemen. Maar vraag aan tien kiezers, wat een provincie zo ongeveer precies doet, en acht ervan zullen je het antwoord schuldig blijven. Ja, een paar burgers weten zich nog wel van school te herinneren, dat de leden van Provinciale Staten de Eerste Kamer kiezen, maar ook dat is weer zo'n orgaan waarvan de onmisbaarheid nog nooit onomstotelijk is aangetoond. "Een provincie heft gemeenten op", zullen sommige bewoners van Zuid-Holland antwoorden. Fout! De Provincie Zuid-Holland heeft zich wel intensief, en met weinig succes, beziggehouden met opheffingen en herindelingen, maar feitelijk is dit een taak voor de Tweede Kamer. Wat gaat een provincie dan wél over? Het is meer een onderwerp voor de column aan de rechterkant van de verticale streep, maar openbaar vervoer is één van de onderwerpen waar een Provincie zich intensief mee occupeert; niet altijd tot voordeel van de reiziger. In Zuid-Holland bestond opvallend weinig verschil tussen de OV-paragrafen in de verschillende partijprogramma's. Alle partijen vonden OV belangrijk, heel belangrijk; zelfs Nederland Mobiel, al is het in de opvatting van deze partij altijd de buurman , die zijn auto moet omruilen voor tram, trein of bus. Alle partijen bleken voorstander van aanleg van lightrailverbindingen, zoals de Rijn-Gouwelijn en de Randstadrail. Ook bij de vorige verkiezingen waren de partijen unaniem van mening dat die lijnen er moesten komen; over vier jaar zullen ze dat ongetwijfeld nog zijn. Nee, die provinciale campagnes gaan gewoonweg nergens over. Al met al kunnen we de provincies beter zo snel mogelijk vergeten, wat ons makkelijk gemaakt wordt doordat we er tot 2003 niets meer over zullen lezen. Oh, ja. En in juni van dit jaar moeten we alweer naar de stembus. Voor Europa, of zo. column-archief |
De digitale reiziger
reizgerstypen: de homo slapiens Ik kan jaloers worden op mensen die erin slagen, te slapen in openbare vervoermiddelen. Mij lukt dat nooit. Er is een zekere mate van rust en sereniteit voor nodig en die heb ik eenvoudigweg niet in huis. Ik ben uitgerust met een geest, die van ‘s-ochtends vroeg tot ‘s-avonds allerlei boeiende en scherpzinnige, doch veelal onnutte gedachten produceert. Het is wel eens lastig, maar ik ben er nou eenmaal mee behept. Ochtendmensen en avondmensen zijn in mijn ogen stumpers, die de helft van hun leven missen en de helft van hun verstand verdommelen. Ikzelf ben op mijn best als het heel vroeg is of heel laat; tijdstippen dat mijn medereizigers allemaal hangen te slapen. Schone slapers zie je zelden in de trein. Een enkele maal heb je wel eens het geluk dat je een tijdje lang onbeschaamd kunt kijken naar een in slaap gevallen deerne, die je in wakende toestand niet zou durven aangapen. De meeste mensen gaan er niet op vooruit als ze slapen. Hun houding versloft; ze gaan hangen; de mond zakt open. Het in wakende toestand zorgvuldig opgehouden vernisje beschaving verdwijnt; de mens verandert in een aangeklede primaat. Wonderlijk genoeg blijft bij de homo slapiens doorgaans het volledige oriëntatievermogen intact. Je ziet zelden, dat ze hun halte of station voorbijrijden. Ik heb het slechts één keer mogen meemaken. De juist ontwaakte man in de trein naar Enschede uitte een krakend “godverdomme”, nadat ik hem, in antwoord op zijn vraag of we al haast in Apeldoorn waren, met triomf in de stem had medegedeeld dat we zojuist het station Almelo - De Riet waren gepasseerd. Op een donderdagavond, een paar weken geleden, kwam ik terug van de Utrechtse Uithof, waar ik een niet al te eenvoudig tentamen had afgelegd. Nogal verhit plofte ik neer op een bank in de 22.39 naar Leiden. In één beweging ontdeed ik me van mijn jas, griste de weerbarstige tentamenopgaven uit mijn tas en ratste de drie eerste peperemuntjes uit de Rang-rol, waarvan ik op dat moment al zeker wist dat hij Alphen aan den Rijn niet zou halen. Net was ik begonnen de opgaven opnieuw te bekijken (alsof dat nog helpt) of er kwam een man van ruime middelbare leeftijd binnen. Hij zag er afgetobd uit, bleek en met trillende vingers. Hij liet zich vallen op de bank tegenover me. Onmiddellijk vleide hij zijn schouder tegen het raam. O, jee, een homo slapiens, dacht ik geërgerd. Ik had mij niet vergist. De trein was nog niet over het Amsterdam-Rijnkanaal gerammeld of de man ging onder zeil, na eerst ook zijn bovenbenen nog op de bank gelegd te hebben. Hij hing nu hinderlijk diagonaal tegenover me. Zijn voeten bungelden in de buurt van mijn tas die naast me op de bank stond. Hoewel zijn houding ernstige decorumverlies met zich meebracht, zag ik van zijn gezicht de vermoeidheid langzaam verdwijnen. Ervoor in de plaats kwam een zielstevreden uitdrukking als van een baby die, volgezogen met moedermelk en onwetend van alle wereldse zorgen, in de wieg ligt. Zo’n tevreden reclamebaby, voorzien van de juiste, bij zijn leeftijd, geslacht en ontwikkelingsfase passende, Pamper. Het ontbrak er nog aan, dat hij op zijn duim zou gaan liggen sabbelen. Ik bladerde driftig in een studieboek om alsnog het antwoord te vinden dat me tevoren in de tentamenzaal niet te binnen wilde schieten (ook geen overdreven zinvolle bezigheid), maar had mijn hoofd er allang niet meer bij. Afgunstig staarde ik naar de slaper. Zo nu en dan werd hij half wakker, wierp me een verzaligde blik toe (misschien droomde hij dat ik zijn moeder was), schurkte zich behaaglijk tegen de niet al te comfortabele raamlijst en zakte weer weg. Blijkbaar moest hij helemaal door naar Leiden Centraal, want bij Lammenschans maakte hij geen aanstalten om te ontwaken. Ik moest eruit. Bij het verlaten van mijn zitplek schopte ik hem opzettelijk onzacht tegen de enkels en verliet schielijk de trein, nog voordat ik “neemt u mij niet kwalijk dat ik u heb wakkergemaakt” had kunnen zeggen.
andere reizigerstypen: De verzitters , De zenuwknoop De azijnzeiker |