COLUMNS WEEK 12 / 21 MAART 1999
Frans Mensonides

Ik-U; Ecu

Wie wel eens diepgravende psychologische literatuur leest, bijvoorbeeld in het tijdschrift Psychologie of in de Libelle, zal regelmatig geconfronteerd worden met het begrip “Emotionele intelligentie”. Het heeft zich binnen een korte tijd ergerlijk populair gemaakt. Wat het betekent, is vrij eenvoudig uit te leggen. Als je er alle pseudo-wetenschappelijke franje afhaalt, behelst het niet veel meer dan die eigenschappen, die worden verheerlijkt in Oud-Hollands gezegden als “wie goed doet, goed ontmoet” en “wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet”. Dit alles is overgoten met het in dergelijke goedkope filosofietjes onvermijdelijke sausje positief denken. Coué is niet dood; hij leeft.

De meeste oud-Hollandse gezegden hebben met elkaar gemeen, dat zij niet kloppen. Zo is het ook met Emotionele intelligentie gesteld. Als we ons beperken tot het bedrijfsleven, waar de Emotionele Intelligentie-kolder als een epidemie om zich heengrijpt, dan zien we miljoenen welwillende, vriendelijke en begrijpende mensen genadeloos gemangeld worden door botteriken met een uit schokbeton opgetrokken bord voor de kop. De laatsten zijn doorgaans de baas van de eersten. Zij veroorzaken een hoop leed op de werkvloer, maar voelen zich zelf als een vis in het water. Wie al te veel emotionele intelligentie tentoonspreidt, is een willoze prooi van deze lieden en heeft meer kans op burnout-verschijnselen dan op een top-carrière. "Maar dat is ook uw eigen schuld", zegt de Arbo-arts geduldig. "Dan had u maar wat meer emotionele intelligentie moeten hebben."

Emotionele intelligentie is dus in hoofdzaak lariekoek, maar dat neemt niet weg dat het interessant kan zijn om je te verdiepen in de oorzaken van deze rage. Ver hoeven we niet te zoeken. Sla er maar eens een artikel over op, of koop een van de twaalfhonderd boeken die er de laatste jaren over verschenen zijn. Elk artikel of boek begint met een reeks sneren naar mensen die een hoge intelligentie bezitten en het toch niet gemaakt hebben in het leven. Eigen schuld, dikke bult, hoont de schrijver: het is allemaal terug te voeren op een tekort aan emotionele vaardigheden.

Dit soort geschimp is al een duidelijke vingerwijzing, dat de kampioenen der emotionele intelligente gedreven worden door de kift: jalousie op een andermans IQ. Nog duidelijker is dit geworden sedert de uitvinding van het emotioneel quotiënt, het EQ. EQ en IQ; het één klinkt als een parodie op het ander, maar de emotionele intellectuelen nemen zichzelf heel serieus. Elk boek of artikel over emotionele intelligentie bevat wel een handig vragenlijstje, waarmee de lezer zijn EQ kan vaststellen. Zeer oppervlakkige tests, met soms niet meer dan 12 opinievragen.

In tegenstelling tot een IQ-test, is zo’n EQ-test gemakkelijk te manipuleren. Wie een beetje thuis is in de psychologische literatuur, weet precies wat hij moet invullen om een hoge score te behalen. Er is één ding dat zo’n test nooit kan meten: of de brave testpersoon zijn attitudes in de harde praktijk van het leven weet waar te maken.

Het EQ zegt dus niets. Merkwaardig genoeg is dit precies, wat de EQ-adepten beweren over het IQ.

Maar oordeel zelf, als je nog drie minuten overhebt. Klik hier, en test je EQ! Ikzelf heb de test willekeurig ingevuld, louter om te proberen of hij werkte, en scoorde desondanks een bovengemiddeld EQ. Dit zou bij een IQ-test Godsonmogelijk zijn, en het is weer een duidelijke aanwijzing, hoe serieus we de EQ-filosofie moeten nemen.


column-archief

De digitale reiziger

Geen column

Wegens lente heden geen column.