COLUMNS WEEK 16 / 18 APRIL 1999
Frans Mensonides
Flipsen (7): op de koffie
-Mogge, Buytenwegh! Na slepende onderhandelingen met de OR had de directie van STROMIJ besloten tot een proef met koffieautomaten. Dirkje Driemanspolder had gedaan gekregen, dat de last van het koffiehalen gelijkelijk verdeeld zou worden over de beide geslachten. Op de oneven dagen zouden de heren der schepping het koffieapparaat moeten bedienen. Bovendien was de koffieautomaat op aandringen van Dirkje voorzien van Max Havelaar solidariteitskoffie. Flipsen stond al een bijna een week op een droogje. Op de even dagen had hij niet de moed, een vrouwelijke medewerkster opdracht te geven om koffie voor hem te halen. Op de oneven dagen durfde hij zelf geen koffie te tappen. Altijd stonden er wel groepjes pratende mannen bij het apparaat. Flipsen voelde zich na het incident in de kantine de risé van STROMIJ. Hij had gemerkt, dat gesprekken soms verstomden als hij zich liet zien. Op donderdagmiddag de 15e, na vier uur, begon Flipsen toch wel trek te krijgen in een bakje. Hij liep naar de koffieautomaat. Gelukkig, er stond niemand meer. Een buitenkansje! Alle personeelsleden hadden een memo gekregen met de nieuwe koffieregeling, vergezeld gaande van een gebruiksaanwijzing. Flipsen was die memo kwijt, maar zo ingewikkeld kon het toch niet wezen. Hij plaatste een kopje onder de schenktuit en drukte op het kleine knopje met de afbeelding van de koffiepot. Zijn kopje werd gevuld. Dat rook nog best lekker, al kwam het uit een automaat. Flipsen wreef zich in de handen. "Lekker, een bakje koffie voor het naar huis gaan", fluisterde hij vergenoegd. Maar wat was dat? Het apparaat bleef koffie schenken, hoewel de rand van het koffiekopje allang bereikt was. Ineens herinnerde Flipsen zich de instructie uit de memo. Je moest op de grote knop drukken met het kopje, en onder geen beding op het kleine knopje met de koffiepot. De koffie stroomde over de rand van het kopje in de lekbak. "Hee, ho, stop, koest!", schreeuwde Flipsen tegen de koffieautomaat. Het hielp niet: het lekbakje raakte ook vol en stroomde tenslotte over. Enige minuten lang bleef Flipsen met stijgende paniek staan kijken naar het groeien van de koffieplas. Toen nam hij zijn toevlucht tot list. Hij haalde de stekker uit het apparaat, hoewel hij zich niet uit de memo kon herinneren of dat wel mocht. De koffiestroom werd langzaam minder en hield tenslotte op. Radeloos, en bijna huilend keek Flipsen naar de ravage die hij had aangericht. Hoe kwam hij nu van die rotzooi af? Hij begaf zich naar het toilet en kwam terug met drie rollen WC-papier, waarmee hij de koffie begon op te betten. Het hielp niet veel. Vijf minuten later stond hij met een slappe massa doordrenkt papier in de handen. Ook zijn overhemd zat al ónder, maar de koffieplas op tafel en op de grond was niet noemenswaardig verminderd. Tot overmaat van ramp hoorde hij voetstappen achter zich. Als het Dirkje maar niet is, schoot het door hem heen. Nog veel erger: het was Zwammerdam. "Flipsen", klonk het snijdend- sarcastische stemgeluid van zijn directeur, "mag ik misschién aan je vragen wat je in Christus' naam allemaal aan het doen bent?" Flipsen begon iets te hakkelen. "Ach Flipsen, laat ook maar", zei Zwammerdam, en hoofdschuddend vervolgde hij zijn weg, zijn ondergeschikte in totale ontreddering achterlatend. column-archief |
De digitale reiziger
Spiraal van geweld
“In Amsterdam hebben trambestuurders van lijn 1 op zaterdagavond het werk neergelegd. Aanleiding was een massale vechtpartij in een tram rond 5 uur in de middag, waarbij zes passagiers lichtgewond raakten. De politie verrichte zeven arrestaties en nam verschillende slag- en steekwapens in beslag. Mistroostig luisterde de heer Flipsen uit Ter Apel zondagmorgen naar de nieuwsberichten op de radio. Vaak had hij zich afgevraagd of de berichtgeving over de agressie in Amsterdam niet wat overtrokken was. Nu had hij het aan den lijve ondervonden. Vijf gewonden. Dat moest gebeurd zijn nadat zijn vrouw hem uit de tram had getrokken. Slagwapens had hij niet gezien. Zouden ze daarmee Paula’s paraplu bedoelen? Flipsen was beslist niet ingenomen met zijn eigen aandeel in het ontstaan van de vechtpartij. Op de terugweg had hij er harde woorden over moeten aanhoren van Paula. Dat vond hij ook weer niet helemaal eerlijk. Tenslotte had hij het voor háár opgenomen. “Als dat meisje gewoon beleefd voor je was opgestaan, dan was er niets gebeurd”, had hij onderweg meerdere malen gezegd, maar dat was allemaal nakaarten; dat begreep Flipsen zelf ook wel. Die zaterdag waren de Flipsens al vroeg vertrokken voor een dagje winkelen in Amsterdam. Flipsen parkeerde zijn auto bij de ArenA; verder kon je in Amsterdam nergens je auto kwijt, had een collega hem gezegd. Ze namen de metro naar het centraal station. Daar begon hun tocht door de stad. Het werd een gezellige en genoeglijke dag. Flipsen was er wel aan toe, na een week van hard werken op kantoor. Aan het eind van de middag liepen ze op de Leidsestraat een boekhandel binnen. Het was er druk: er zat een bekende schrijver te signeren, die wel eens op de TV kwam. Zoiets zag je nooit bij de Bruna, in de winkelpassage van Ter Apel! Even voor vijven stapten meneer en mevrouw Flipsen op lijn 1 naar het station. De winkels stroomden leeg en de trams waren overvol. Paula was zichtbaar moe van een dag slenteren en winkelen, maar denk maar niet dat er iemand voor haar opstond! Flipsen ergerde zich. Zo’n meisje dat daar zat; die was amper twintig en kon best plaats maken. Vroeger, toen hij elke dag met de bus naar de HBS ging, toen hoefde een volwassene maar naar hem te wijzen, of hij stond al op. Wat zag dat meisje er trouwens vies en onverzorgd uit. Die moest nodig eens in bad. Ze gebruikte vast van die akelige drugs, waarover je wel eens las. Plotseling hoorde Flipsen zichzelf op heel barse toon zeggen: “meisje, heb jij niet van je ouders geleerd dat je moet opstaan voor een ouder iemand?” Hij begreep zelf niet waarom hij dat nou ineens zei. Hij had de laatste weken wel vaker van dit soort driftige uitvallen; ook op de zaak. “Ach senuwefent, krijg de kanker achter je lever”, zei het meisje, op een heel lijzige toon. De mensen in de tram lachten. Toen kwam Paula in actie. Die was niet voor de poes. “Hoe durf je zo’n toon aan te slaan tegen mijn man”, zei ze en ze liet haar paraplu neerkomen op het hoofd van het meisje. Niet eens hard. Het was meer een corrigerende tik, zoals dat heette. Dit alles wekte het ongenoegen van een slechtgeschoren man met een vies leren jekkertje. “Loat dat maaissie met rust, slaaimerd”, voegde hij Flipsen toe, en gaf hem een harde duw, zodat hij onzacht met zijn arm tegen een stang belande. “Ik deed niet eens wat!”, pruilde Flipsen, terwijl hij over zijn zere arm wreef. Een kaalgeschoren man met gewichthefferspostuur sprong voor hem in de bres. “Ga je lekker, tegen so’n ouwe fent”, zei hij tegen de man met het jekkertje. “Moet je ‘es met mijn probere, fuile kolerelij’er!” Hij gaf de man een harde stomp in het gezicht, zodat hij ruggelings op de vloer terechtkwam. Toen gebeurde er ineens van alles tegelijk. Meer passagiers begonnen zich te bemoeien met de vechtpartij. Anderen dromden naar de uitgang. Het was een geweldig gedrang en Flipsen hoorde mensen schreeuwen en gillen. De tram stopte bij een halte en de deuren klapten open. “Victor, rennen!”, schreeuwde Paula, en zij trok haar man aan zijn regenjas mee naar buiten. Ze maakten zich uit de voeten. Paula rende het hardste; zij leek helemaal geen last meer te hebben van vermoeidheid. Voordat ze een steegje inschoten, keek Flipsen nog één keer om naar de tram die zij zojuist hadden verlaten. In het voertuig was een massale kloppartij aan de gang. Dat heb ík aangericht, dacht Flipsen beschaamd. Even later hoorden ze het gegil van sirenes. Gelukkig had iemand de politie gewaarschuwd. Nee, aan de berichtgeving over het geweld in de hoofdstad was niet veel overdreven. Er moest heel wat gebeuren, wilde hij ooit nog een voet zetten in Amsterdam. Het was daar niet pluis, zoveel wist Flipsen nu wel zeker. |