WEEK 21 / 23 MEI 1999
Frans Mensonides

Dom gefiets

Fietsen maakt dom. Ik weet dit uit persoonlijke ervaring.

Columns als deze moeten natuurlijk bedacht worden, alvorens ze kunnen worden opgeschreven. Dat bedenken doe ik meestal tijdens wandelingen, of bij slecht weer: tijdens ijsbeersessies. Niets stimuleert de hersenwerking zo goed als het zich voortbewegen op twee benen.

Stap ik echter op de fiets, dan zakt mijn IQ stante pede met ca. 35 punten. Columns die - toen ik nog op weg was naar de fietsenschuur - uiterst veelbelovend leken, vervagen zodra ik mijn been over de stang geslagen heb. De beginzin van zo'n stukje blijft in mijn hoofd rondspoken als een mantra in dat van een geflipte mysticus ("Fietsen maakt dom, fietsen maakt dom, fietsen maakt dom, fietsen maakt dom"). Probeer ik te bedenken wat er in de tweede volzin moet staan, dan dringen zich ogenblikkelijk langvergeten melodieën aan me op, waaraan ik al een hekel had toen ze nog in de hitparade stonden.

Fietsen maakt dom. Een verklaring daarvoor heb ik niet, zelfs niet nadat ik ben afgestapt. Laten we het maar als feit aanvaarden.

Dat fietsen afstompt, merk je heel duidelijk aan de mensen die het als sport beoefenen. Ze fietsen niet om ergens te komen; niet om iets te zien; ze fietsen louter om kick van het snelfietsen.

In de duinen zie je wel eens zo'n troep hardrijders. Die lui zien en horen niets. Zoiets kan best gevaarlijk zijn, en daarom wordt een peloton altijd aangevoerd door een soort Gruppenführer die functioneert als de ogen van het complete stel. Er staat een paaltje midden op de weg. "Manneh, uitkijke, obstakel", brult de aanvoerder over zijn schouders. Hij heeft een verantwoordelijke taak. Vergeet hij te roepen, dan ligt de straat een fractie van een seconde later bezaaid met een hoop verwrongen staal. Dat is de hardfietser ten voeten uit: nog te stom om zelf uit zijn doppen te kijken.

De stelling, dat domme mensen aardiger zijn dan slimme, wordt door dergelijke fietspelotons op grove wijze gefalsifieerd. Met de regelmaat van de klok worden langzaamfietsers - die in de ogen van de snelheidsduivels alleen maar in de weg rijden - beschimpt en bespuugt, waarbij de Gruppenführer meestal het initiatief neemt, in plaats van de gemoederen tot bedaren te brengen.

Ik heb eens een collega gehad, ene Daan, die een groot liefhebber was van deze vorm van vrijetijdsbesteding. Regelmatig nam hij deel aan fietstochten door het Groene hart. "Alweer 275 kilometer gereden in het weekend", zei Daan trots, maandagmorgen bij de eerste koffie. Ik vroeg hem dan waar hij geweest was en of hij nog van de mooie natuur had genoten, maar dit bleek een volstrekt misplaatste vraag. Een domme vraag, ook nog. Hij kon zich vaag herinneren, in een flits de dorpskernen van Mijdrecht en Vinkenveen gezien te hebben, maar daar draaide het helemaal niet om. Het ging om de prestatie. "Een paar van die jonge gasten probeerden me eruit te rijden, maar dat is ze toch mooi niet gelukt", verklaarde Daan met gezwollen borst.

Om zijn conditie op peil te houden, liep mijn collega bij een "sportarts", van wie hij regelmatig preparaten kreeg. Dat deze man in het dagelijks leven de veeartsenij beoefende, wekte geen verdenking. "Het kan helemaal geen kwaad, hoor, die injecties", zei Daan keer op keer, "het is allemaal homeopathisch spul. Bovendien: iederéén doet het".

Op zijn crematie hebben we die woorden nog herdacht. We vonden allemaal, dat hij erg dom was geweest.


column-archief

De digitale reiziger

(Trein)kwaliteit (2)

Het is al weer een maand geleden, dat ik vage beloften deed om een vervolg te schrijven op mijn column over treinkwaliteit . Eigenlijk heb ik daar helemaal geen zin meer in; het wordt toch niks. Beschouw het volgende stukje maar als een inlossing van mijn belofte, al gaat het grotendeels over bussen.

In de herfst van 1994, toen ik nog secretaris was van ROVER-afdeling Leiden, organiseerde ik een onderzoek naar de punctualiteit van het busvervoer in en om onze stad. Het onderzoek was geschoeid op de leest van de NS-vertragingsonderzoeken (thans: kwaliteitsthermometer ) en werd geheel door ROVER-vrijwilligers uitgevoerd. Op twee belangrijke knooppunthaltes, nl. Leiden Station (nu Leiden Centraal) en Leiden Korevaarstraat, werden in een maand tijd ongeveer 2500 aankomst- en vertrektijden van bussen vastgelegd.

De conclusie uit het onderzoek luidde, dat het met de punctualiteit van de bussen niet al te best gesteld was. Wij hadden niet verwacht, dat de bussen op de minuut van de halte zouden aankomen en vertrekken. Soepel als wij waren, gaven we de bussen een speling van 2 minuut 59 naar boven of 1 minuut 59 naar beneden; dan spraken we nog van "op tijd". Zo ontstond een vrij ruime marge van bijna vijf minuten. Ondanks deze coulance slaagde meer dan de helft van de bussen er niet in, op tijd aan te komen en te vertrekken.

ROVER presenteerde de resultaten van het onderzoek aan de gemeente Leiden, de opdrachtgeefster van het stadsvervoer, en aan streekvervoermaatschappij Westnederland (het was twee stickertjes geleden).

De gemeente was erg, erg blij met het door ons afgegeven signaal, zo werd ons verteld door een ambtenaar. Uit ons rapport bleek zonneklaar, dat de chauffeurs van Westnederland er een potje van maakten. Regelmatig vertrokken zij veel te laat van het beginpunt of te vroeg van een tijdhalte.

Ook de rayonchef van Westnederland (die na de volgende stickerplakkerij werd overgeplaatst naar een miniatuurtreinenmuseum, dat inmiddels ook alweer op de fles is), was erg blij met het rapport. Eén van de conclusies luidde dat de vertragingen zich concentreerden op de trajecten waar de gemeente Leiden het vertikte om adequate doorstomingsmaatregelen te nemen.

Je begrijpt het al: vervoersbedrijf en gemeente speelden elkaar, met het ROVER-rapport in de hand, de hete aardappel toe. Het busbedrijf vond, dat de gemeente eerst de verkeersknelpunten moest oplossen; de gemeente was van mening dat Westnederland zijn chauffeurs maar eens moest leren klokkijken. Voor beide argumenten viel iets te zeggen, maar het resultaat was, dat er niets verbeterde.

Achteraf leek het organiseren van een punctualiteitsonderzoek me geen overdreven zinvolle bezigheid meer. De belangrijkste les uit het rapport werd getrokken door mijzelf: kwaliteit betekent niets, als niet tenminste één van beide partijen, overheid of vervoersmaatschappij, zich ervoor verantwoordelijk voelt. Liefst beiden, natuurlijk, maar dat is meteen wel erg veel gevraagd.

Jaren later heeft de gemeente nog eens rondgelopen met plannen om een kwaliteitsconvenant af te sluiten met ZWN (het volgende stickertje, thans alweer overgeplakt met Connexxion), maar daarvan hebben we de laatste jaren niet veel meer vernomen. Zo'n contract houdt voor de gemeente zelf natuurlijk ook risico's in. Immers: elk contract schept naast rechten ook plichten, en wie zit daar nou op te wachten?

Als niemand zich voor kwaliteit interesseert, hoeven we ook niet veel verbetering te verwachten van nieuwlichterij als aanbesteding en concurrentie. Zoals ik enkele weken geleden al schreef in mijn OV-dagboek , heeft de overheid het Intercitynet verkwanseld aan NS-Reizigers, zonder zelfs het begrip kwaliteit maar in de mond te nemen. De bedrijven Noordned en Syntus , die de eerste regionale aanbestedingsronden hebben gewonnen, zijn feitelijk (stief)dochters van NS. Welke kwaliteit zij straks moeten bieden; het is een open vraag. Eén week voor de vuurdoop van Syntus is het bijvoorbeeld nog steeds niet duidelijk, of we straks gewapend met NS-dagkaart naar Winterswijk mogen reizen en of we erop kunnen rekenen dat de krappe NS-Syntus aansluiting in Doetinchem overgenomen zal worden.

De OVR-reisplanner is hier erg somber over. Hij vermeldt een overstaptijd van 31 minuten in Doetinchem. Het bedrijf, waarop je overstapt, heet volgens OVR nog gewoon NS, in plaats van Syntus. Het belooft niet veel goeds.