WEEK 34 / 22 AUGUSTUS 1999
Frans Mensonides

Vijf jaar lagere school

Eén van mijn favoriete anekdotes gaat over de Duitse wiskundige en filosoof Gottfried Leibniz (1646-1716). Het verhaal speelt zich af tijdens zijn lagere schooltijd. Voor de waarheid ervan kan ik niet instaan; hetzelfde feit heb ik ook horen verhalen over Gauss en andere befaamde mathematici.

Al op zesjarige leeftijd dreef Gottfried zijn onderwijzer tot wanhoop met vragen over onderwerpen die zijn klasgenootjes - en vermoedelijk ook de onderwijzer zelf - ver boven de pet gingen. Op een ochtend gaf de schoolmeester Gottfried in opperste vertwijfeling de opdracht, alle getallen van 1 tot 1000 bij elkaar op te tellen. Geen kik mocht de jongen geven alvorens hij deze monstrueuze som tot een goed einde had gebracht. Daar is hij wel een poosje zoet mee, zal de leerkracht gedacht hebben, maar helaas: nog geen 30 seconden later schreeuwde Gottfried het juiste antwoord al door de klas. De jongen had er een foefje op gevonden, dat zijn veelgeplaagde meester nog in geen honderd jaar had kunnen bedenken.

Hoe de lagere schoolcarrière van Gottfried Leibniz verder verlopen is, vermeldt het verhaal niet, maar het rekentalent moet ergens een paar klassen overgeslagen hebben, want in de encyclopedie lezen we dat hij zich al op 15-jarige leeftijd liet inschrijven bij de universiteit. Een paar jaar later wilde hij promoveren, maar de doctorsbul werd hem geweigerd: hij was te jong.

Aan deze anekdote moest ik denken toen ik krantenberichten las over een rechtszaak, door de ouders van een vijfjarig meisje aangespannen tegen de leiding van haar school. De ouders wilden hun als hoogbegaafd beschouwde dochtertje in groep drie plaatsen, maar de schoolleiding oordeelde dat haar sociale functioneren daarvoor tekort schoot (ongetwijfeld is hierbij de afkorting EQ gebruikt). De rechter stelde de schoolleiding in het gelijk. Het meisje "mag" nog fijn een jaartje kleuteren, met misschien zo nu en dan een extra sommetje als fopspeen, net als in het verhaal over Leibniz.

De terreur van de leeftijd. In dit land mag je niet leren schrijven als je vijf bent, en geen lid worden van een studentensoos op je 52ste.

VARA-presentator Paul Witteman mocht op zijn vijfde wél naar de lagere school. Hij schrijft dit in zijn column in de VARA-gids van deze week. Paul Witteman was "ongunstig jarig" en leek wat pienterder dan zijn doorsnee-medekleuters. Nu is dat iets dat je in socialistische kringen niet al te hard moet roepen. Witteman vermeldt het feit alleen als inleiding op de moraal van het verhaal: hij is er geen gelukkiger en beter mens door geworden.

Paul Witteman vond geen aansluiting bij zijn medeleerlingen, die een jaar ouder waren dan hij. Verder kwam de lesstof hem zo gladjes aanwaaien (wellicht had hij twee klassen moeten overslaan, denk ik dan) dat hij niet de vereiste discipline heeft aangeleerd. Dit alles brak hem later op. Witteman deed zeven jaar over de vijfjarige HBS en concludeert daar nu uit, dat hij blijkbaar helemaal niet zo hoogbegaafd was.

Met deze vals-bescheiden opmerking voorkomt Witteman vermoedelijk, dat hij uit de internationale socialistische gemeenschap gestoten wordt, maar hij doet er beslist geen recht mee aan de ernst van de problematiek: de misère van schoolkinderen die de hoogstonpraktische eigenschap van hoogbegaafdheid bezitten en veroordeeld zijn tot een schoolleven tussen stoel en tafel.

Ik ken deze weinig benijdenswaardige positie uit eigen ervaring. Mijn eigen schoolloopbaan verliep langs dezelfde lijnen als die van Paul Witteman. In 1963 werd ik waardig bevonden, de eerste klas over te slaan. Voor dat feit werd ik op mijn eerste schooldag door de juffrouw zo uitvoerig geprezen dat al mijn klasgenoten meteen al een terechte hekel aan me kregen. Verder begreep ik in mijn zenuwen geen tittel of jota van de eerste rekenles (achteraf bleek het te gaan om een ezelsbruggetje over iets wat ik allang wist) zodat ik thuiskwam met het gevoel, toch wel een onverbeterlijke domoor te zijn. Deze eerste onfortuinlijke dag was de opmaat voor een weinig vreugdevolle schooltijd, vol angst en vol verveling.

Veel is er in 35 jaar niet veranderd. De onderwijssector, met zijn overmaat aan remedial teachers en schoolbegeleidingsdiensten, biedt geen andere oplossing dan een hoogbegaafde leerling maar in een vakje te persen en te hopen dat hij zo weinig mogelijk overlast veroorzaakt.

Hoe moet het dan anders? Eerder naar school; een klas overslaan: ben ik daar nu vóór of tegen? Ik weet het niet. Ook dat al niet.


column-archief

De digitale reiziger

Schwebebahn in Utrecht

Van vakantiereizen neem je altijd wel iets bruikbaars mee naar huis, al was het maar het beruchte magazijn vol vakantiedia's, waarmee je de hele winter lang buren, vrienden, kennissen, collega's en bloedverwanten de deur kunt uitjagen. Als Duitsland je vakantiebestemming was, en openbaar vervoer één van je aandachtsgebieden, dan keer je ook terug met een reeks OV-ideeën, die in Nederland heel goed een toepassing zouden kunnen vinden.

Verkeerswethouders, vervoerskundigen en gedeputeerden hoef je het bovenstaande niet meer te vertellen. Zij hebben het land onzer oosterburen allang ontdekt. Geen land ter wereld dat zo vaak delegaties Hollandse beleidsmakers mag ontvangen als Duitsland. De tram-op-spoorbaan van Karlsruhe, die van Saarbrücken, de testsite van Siemens' magneetzweeftrein: alles is goed voor een snoepreisje. Wel spijtig, dat de in Duitsland bezichtigde systemen in Nederland nooit gerealiseerd worden; het blijft bij kijken.

Laatst heb ik met Wim een dagje in de Schwebebahn van Wuppertal gezeten; een verslag verschijnt volgende week op De digitale reiziger. De hangende tram van Wuppertal was bij zijn introductie in 1901 evenzeer een wereldwonder als de hangende tuinen van Babylon in de oudheid. Zo'n snel en efficiënt vervoerssysteem; waarom heeft het elders in de wereld geen navolging gevonden?

Slechts één gedachte hield me tijdens de terugreis bezig: waar, o waar in Nederland zouden we een zweeftram kunnen introduceren? Daar ik niet op de verkeersacademie van Breda heb gezeten, besloot ik de selectie systematisch en logisch aan te pakken.

Een zweeftraject moet voldoen aan een paar eisen:

1) Voldoende passagiersaanbod (het lijkt me een triesterig gezicht: zweeftrams die leeg boven de stad zweven);
2) Beperkte lengte (hoe mooi het systeem ook is; de aanlegkosten zijn niet kinderachtig, en ook het onderhoud - zoals we in Duitsland hebben kunnen zien - is geen sinecure);
3) Krappe weginfrastructuur (als de wegen breed genoeg zijn, dan kun je net zo goed een trambaan op maaiveld aanleggen);
4) Afwezigheid van stadsschoon (Wuppertal voldoet ruimschoots aan deze eis).

Amsterdam valt om de laatste reden af. Een zweefbaanconstructie is nogal dominant en ontsierend. Wie volgende week de foto’s ziet, zal die stelling onderschijven. Een zweefbaan langs de historische panden van bijvoorbeeld de Herengracht moet om die reden afgewezen worden. Alhoewel: misschien is het een mooie stok achter de deur, als ze in Amsterdam blijven protesteren tegen die Noord-Zuid metro, waarvoor ze notabene twee miljard cadeau krijgen.

Na nog wat schrappen bleef alleen Utrecht over als serieuze kandidaat. Ik denk dan in de eerste plaats aan de route Centraal Station - Uithof, via de Biltstraat en via de kantorenwijk Rijnsweerd. Al vaker heeft DDR geschreven over de belabberde kwaliteit die de GVU-bussen bieden op dit traject. Mudvolle bussen, die van stoplicht naar stoplicht kruipen en die een kleine 25 minuten doen over vijf armzalige kilometers.

Alles op dit traject pleit voor aanleg van een Schwebebahn: enorm veel passagiers; krappe winkelstraten waar toch nooit iemand op het stadsschoon let; een beperkte afstand. Waarom is er nog nooit een beleidsmaker op dit idee gekomen? Omdat dit land Nederland heet, denk ik.

Vanzelfsprekend ouwehoer ik niet zomaar wat. Ik heb vorige week de complete route van CS naar de Uithof gelopen om met eigen ogen vast te stellen dat het tracé uitermate geschikt is voor het zweefwonder uit Wuppertal. Op diverse plaatsen in de Potterstraat en de Voorstraat heb ik - tot hilariteit van vele voorbijgangers - nagemeten of de weg wel breed genoeg was, hetgeen het geval was.

De Schwebebahn (in de Utrechtse volksmond wordt dit: het haangtraammedzjie vaan Utereg): hoe gaan we dit idee promoten? Nu behoort de kersverse GVU-directeur, Pedro van Putten, toevallig tot mijn netwerk; ik heb hem in de DDR-column van week 28 nog als pispaal gebruikt. Van Putten had behoefte aan frisse ideeën, liet hij aantekenen in de krant. Hij zal inmiddels wel in de gaten hebben, dat hij die van zijn naaste medewerkers niet hoeft te verwachten. Ik zal hem eens een mailtje sturen!