WEEK 43 / 24 OKTOBER 1999
Frans Mensonides

Kollum

Sommige plaatsen zullen altijd geassocieerd blijven met de rampen en veldslagen die zich er hebben afgespeeld. Zeg Harmelen en je denkt aan de grootste treinramp uit de geschiedenis van Nederland. Zeg Nieuwpoort en je denkt aan de slag bij. Neem Lockerbie. Noem de naam Dokkum en tien tegen één dat ze weer beginnen over het lynchen van Bonifatius, alsof het gisteren gebeurd is, in plaats van 1250 jaar geleden. Begin over Oude Pekela en je gesprekspartner kan een proestlach niet onderdrukken. "Oude Pekela, was dat niet dat plaatsje met dat indianenverhaal over pedofiele clinic clowns die handelden in kinderporno?"

Grote plaatsen lopen dat risico niet. Niemand associeert Amsterdam met de Bijlmerramp. Praat je over Arnhem, dan denkt geen mens in de eerste plaats aan 1944. En weinigen zullen bij het horen van de naam "Breda" meteen roepen: "Turfschip!". Maar Kollum zal altijd verbonden blijven met intolerantie en vreemdelingenhaat.

Het begon enkele maanden geleden met de moord op een zestienjarig Kollums meisje. De verdenking ging meteen uit naar de inwoners van het nabijgelegen asielzoekerscentrum. Eén van de bewoners ervan bleek kort na de moord met de noorderzon vertrokken te zijn. Misschien alleen omdat hij bij nader inzien weinig toekomst zag in onze bananenmonarchie, maar hij laadde daardoor wel een ernstige verdenking op zich.

De xenofobie in Kollum nam angstwekkende vormen aan. Politiecordons moesten het asielzoekerscentrum beschermen tegen buurtbewoners die eigen rechter wilden spelen. Een informatieavond over een mogelijke uitbreiding van het centrum liep gigantisch uit de hand.

Alle Kollumers hoopten dat die asielzoeker het gedaan had. Want een moord door een asielzoeker is altijd nog erger dan een moord door een Kollumer, zo redeneerden zij. Kollum, tot voor kort alleen bekend om zijn gatenkaas, werd op de wereldkaart gezet als broeinest van vreemdelingenhaat en neo-fascisme.

Kollum deugt niet. Uit Kollum kan niets anders voortkomen dan ellende. Wie het ongeluk heeft, in Kollum geboren of woonachtig te zijn, doet er verstandig aan, dit feit niet aan de grote klok te hangen.

Natuurlijk: niet iedere Kollumer is Fout; laten we redelijk blijven. Maar de overgrote meerderheid wel. Ze worden er overal op aangekeken. Een Kollumer die politiek asiel aanvraagt in Holland, is bij voorbaat verdacht.

Schijntolerantie alom: "zielig, zo'n Kollumer!". Welkom in ons verdraagzame midden! Maar Oh wee, als er in zijn omgeving iets gebeurt. Is er een auto bekrast of een brood gestolen: zíj zullen het wel gedaan hebben. Alle vingers wijzen naar het contingent Kollumers in het Friezenkamp. De politie kan hun veiligheid niet langer garanderen. En de mensen scheren iedereen over één kam, dus ook de andere Friezen zijn niet meer veilig. Het was alleen om die reden al beter, dat Kollumers in Kollum bleven. "Alle Friezen raus , te beginnen met de Kollumers!"

En toen kwam deze week de dag van de ontknoping. Ik, als rechtgeaard Kollum-hater, kon wel juichen toen ik het bericht op de radio hoorde. De verdwenen asielzoeker was opgespoord in Turkije en was aan een DNA-onderzoek onderworpen. Hij bleek het niet gedaan te hebben.

Velen met mij waren blij. Wij slaakten een zucht van opluchting, wij tolerante burgers die gruwen van vreemdelingenhaat. Ze hebben het zélf gedaan! Een Kollumer heeft die moord gepleegd. En een moord door een Kollumer is altijd nog minder erg dan een moord door een asielzoeker, zo redeneerden wij.

Wij redeneerden dus net zoals de Kollumse vreemdelingenhaters. Ik bedacht het met schrik, tien minuten na het vernemen van het goede nieuws. Beschaamd moest ik het mezelf toegeven. Vele andere rechtschapenen hebben het zelf nog steeds niet in de gaten.

Zo maakte Kollum rechte mensen krom. Nee, uit "Kollum" kan niets anders voortkomen dan ellende.


column-archief

De digitale reiziger

1960: tramsentimenten

Elders in De digitale reiziger staat een artikel over een bezoek aan de Belgische kusttram, het restant van het ooit zo uitgebreide streektramnet in Vlaanderen. Ook de provincie Zuid-Holland heeft een kusttram gekend (al werd hij bij mijn weten zo nooit genoemd), de befaamde Blauwe tram van de NZH. In mijn geboortejaar 1956 was in Nederland al een aanzienlijk gedeelte van de streektrambedrijven opgedoekt. Je kon toen echter nog steeds een tramreis maken van Scheveningen naar Katwijk of Noordwijk; met één of twee keer overstappen. De rit van bijna 35 kilometer duurde anderhalf à twee uur en voerde langs Den Haag Staatsspoor (de voorloper van Den Haag CS) en door de centra van Voorburg, Leidschendam, Voorschoten, Leiden, Oegstgeest en Rijnsburg. De bushalte "Splitsing" in dat laatste dorp herinnert nog aan het tramverleden; op die plaats gingen de sporen voor Katwijk en Noordwijk uiteen.

Lang heb ik niet van de Blauwe tram mogen profiteren. Het traject Scheveningen - Den Haag sneuvelde al toen ik nog in de reiswieg lag; het lijntje van Leiden naar Katwijk en Noordwijk enkele manden voordat ik werd toegelaten tot het kleuteronderwijs. De lijn Leiden Station - Den Haag Staatsspoor hield het uit tot vijf dagen na mijn vijfde verjaardag. Aan dat laatste traject bewaar ik nog duidelijke en dierbare herinneringen, hoewel die zich in de loop der jaren vermengd hebben met de verhalen en afbeeldingen uit Blauwe Tramboeken, die in Leiden bij tientallen in de boekhandel liggen.

In die herinneringen is "De Blauwe" onverbrekelijk verbonden met logeren bij oma en opa. Tientallen malen moet ik het ritje gemaakt hebben van de KW-laan in Voorburg naar de halte Tuinstadwijk in Leiden. Ik reisde altijd in het gezelschap van mijn moeder en vader en van een blauw kinderkoffertje. Onderweg verwierf ik bewondering van medereizigers omdat ik alle tramhaltes in de juiste volgorde kon opsommen.

Als me inspan, zie ik die blauwe "Boedapesters" zich nog steeds een weg banen door de smalle dorpsstraten van Voorschoten. Je kon duidelijk zien, wat de bewoners van de Schoolstraat op hun brood hadden. Fietsers en wandelaars moesten zich plat tegen de pui drukken als de tram naderde. Uit de bijnaam "Blauwe moordenaar" blijkt wel, dat lang niet iedereen bedroefd was over de opheffing van de tram.

Voorbij de Zilverfabriek (thans: Mexx) begon het spectaculairste gedeelte van de rit. Tussen Voorschoten en Leiden lag een 2,5 kilometer lange vrije baan door het weiland waar later Leiden Zuid-West zou verrijzen, mijn huidige woonwijk. De tramtrein, bestaande uit drie logge wagens van elk 25 ton, ontwikkelde een snelheid van niet minder dan 80 kilometer per uur. Schommelen, schudden, rammelen en bonken: je had tenminste het gevoel dat je onderweg was!

Dan remde de tram met een kermend en kreunend geluid: de brug over de Vliet kwam in zicht, en daarmee Leiden, het doel van onze reis. Spijtig staarde ik de tram na, als hij optrok van de halte Tuinstadwijk; ik had wel door willen reizen tot de Noordpool.

Alle streekgenoten van mijn leeftijd en nog ouder kunnen dergelijke verhalen vertellen. Tijdens dat reisje langs de Belgische kust, vorige week, vroeg ik me af, wat er gebeurd zou zijn als de Blauwe tram de opheffingsgolf in de jaren vijftig / zestig overleefd had. Die oude Boedapesters uit 1924 zouden allang vervangen zijn door de niet minder blauwe 3100'en van HTM. Het traject door Voorschoten zou rechtgetrokken zijn; de halte Voorschoten-Centrum (voorheen Voorschoten-Dorp) was van de Schoolstraat verplaatst naar de Julianalaan. Tussen Voorschoten en Leiden kon de tram aansluiten in de file. Die vriendelijke conducteur met zijn oudmodische pet en zijn platte blikken kaartjestrommeltje was al lang met pensioen. Zijn taak was overgenomen door Haagse Harry van de HTM, met tatoeages en handboeien. Een rit van Scheveningen naar Noordwijk zou nog steeds anderhalf à twee uur duren, voortkruipend van negenoog naar negenoog.

In geen enkele boekhandel kon je ook maar één boek kopen over die ouwe trams. De laatste Boedapester stond vergeten weg te roesten in een donker hoekje van het spoorwegmuseum. Geen streekgenoot zou een traan van jeugdsentiment wegpinken als hij terugdacht aan een tramrit anno 1960.