WEEK 44 / 31 OKTOBER 1999
Frans Mensonides

Directeur (1)

Directeur

Vanmorgen heb ik hem zien fietsen door de lanen.
Zijn bril flikkerde in de zon.
Er schoot een scherpte door mijn ingewanden,
omdat hij me gevangen houden kan

zolang hij wil, want duizend wegen leiden
naar Rome, éen verkeerd gekozen woord
staat nog dezelfde avond in 't rapport
en blijft bewaard tot aan het eind der tijden.

Onmacht en rechtloosheid ontbinden
de ziel, die langzaam onpersoonlijk wordt.
Zo zal ze beter passen in het blinde
systeem van kaarten, dat zijn tafel torst.

Verraden krachten richten zich op deze
mens met het enige tekort:
dat hij mij zólang zal genezen
dat ik me op hem stort.


Gerrit Achterberg (1905-1962) schreef "Directeur" in 1941, toen hij verpleegd werd in de Rekkense Inrichtingen. Het gedicht maakte deel uit van een bundel met als werktitel "Asyl"; een bundel die pas in 1969 postuum is uitgegeven, en wel onder de titel "Blauwzuur". Asyl / Blauwzuur staat vol met dit soort zwartgallig-wanhopige, en soms ook agressieve gestichtspoëzie.

In 1937 had Achterberg, in wat omschreven werd als "een schemertoestand", zijn hospita gedood met een pistool. De dichter werd na psychiatrisch onderzoek ontoerekeningsvatbaar verklaard en veroordeeld tot ter beschikkingstelling van de regering (tbr), wat neerkwam op dwangverpleging voor onbepaalde termijn. Dit hield in dat de patiënt zijn vrijheid pas herkreeg op het moment dat zijn psychiaters hem genezen verklaarden. Tegen die achtergrond werd het gedicht "Directeur" geschreven.

De dichter werd door zijn artsen gediagnosticeerd als "psychopaat". Met die, nu in onbruik geraakte, term werd bedoeld dat de patiënt agressief gedrag vertoonde, zonder daarvoor ook maar de geringste schuldgevoelens te voelen. Inderdaad: in "Asyl" beklaagde Achterberg zich meerdere malen over het onrecht dat hem in de inrichting werd aangedaan, maar klinkt zo goed als geen berouw door over de daad die geleid had tot zijn opname.

De Rekkense inrichtingen stonden onder leiding van Henk Fontein, de man die model heeft gestaan voor de directeur in Achterbergs gedicht. In tegenstelling tot wat je uit "Directeur" zou kunnen opmaken, was de verhouding tussen arts en patiënt niet slecht. De gestichtspsychiater koesterde grote bewondering voor Achterbergs poëzie, en de dichter heeft hem regelmatig zijn nieuwste gedichten ter inzage gegeven.

Zo kreeg Fontijn op zekere dag ook "Directeur" onder ogen. Ik probeer me zijn ontzetting voor te stellen bij het lezen van dit gedicht, waarin hijzelf in een uiterst ongunstig daglicht geplaatst werd. En dan die slotregel! Zou hij echt...? Hij zal toch niet...?

Als goed psychiater moet Fontijn zichzelf weer snel onder controle hebben gekregen. Hij ontbood Achterberg, en ried hem doodleuk en ijzig kalm aan, het slot van het gedicht te herschijven. Dit in de eerste plaats voor Achterbergs eigen bestwil: dergelijke agressieve dichtwerken zouden zijn zaak bepaald geen goed doen.

De dichter veranderde de gewraakte regel vervolgens in: "tot ik een ander word". In dié versie staat het gedicht afgedrukt in "Blauwzuur". Fontein accepteerde deze wijziging met de woorden: "als je onder een ander maar verstaat: jezelf worden". De directeur vertelde dit verhaal in 1979 aan Wim Hazeu, de biograaf van Achterberg.

Ik kan er moeilijk omheen: met de door Fontijn gesanctioneerde wijziging (hoe begrijpelijk ook) is het gedicht er beslist niet op vooruit gegaan.

De oorspronkelijke versie kent in zekere zin een bevredigend slot. "Verraden krachten" hebben zich tegen de gehate directeur gekeerd; een nagenoeg perfect mens, die echter een piepklein fataal foutje ("het enige tekort") gemaakt heeft: hij overschatte de vorderingen van zijn patiënt. Die regels hebben iets onmiskenbaar triomfantelijks.

In de versie-Fontijn is de clou van het gedicht niet zozeer afgezwakt, als wel volkomen ondersteboven gekeerd. De directeur is nu de eindoverwinnaar en bereikt zijn doel: de metamorfose van de patiënt. In die versie komen bovendien de "verraden krachten" en "het enige tekort" in de lucht te hangen; deze zinsneden zijn niet goed meer te plaatsen.

Geen gelukkige ingreep, dus. Het gedicht heeft door toedoen van Fontijn het lot ondergaan, dat de ik-persoon vreesde: het is een ander geworden. Maar het zal zo ongetwijfeld beter gepast hebben in de Rekkense kaartenbak.


column-archief

De digitale reiziger

Erfgooiers

(Erfgooiers waren coöperatieve boeren, die ooit, voordat de televisiezuilen er verrezen, de heidevelden van het Gooi bevolkten. Een stoer en prikkelbaar slag mensen, die om het minste of geringste in opstand kwamen tegen het gezag. "Gooier" moet wel heel letterlijk opgevat worden. Nog altijd wordt in Hilversum met eerbied gesproken over de Erfgooiersrellen van rond 1900. De nazaten der erfgooiers leven nu nog steeds in het Gooi, al heeft vermenging plaatsgevonden met de nouveau riches die anno 1999 deze ooit zo arme streek bevolken. Tot zover deze toelichting op de titel van deze column).

Ik heb een geringe dunk van mensen uit Hilversum. Weliswaar heb ik er slechts twee gekend, maar die waren dan ook knettergek. Beiden waren lid van de ROVER-afdeling Gooiland.

Bezien vanuit OV-standpunt is het Gooi een beetje zielige streek. Sinds het begin van de jaren negentig slaan Intercitytreinen het station Hilversum over. De trein remt weliswaar nog wel af, maar dat is alleen omdat de spoorbaan Weesp - Amersfoort ter hoogte van het Hilversumse station een heel scherpe bocht maakt. Tergend langzaam, met een snelheid van nog geen 30 kilometer per uur, kruipt de IC onder de stationsoverkapping door; nagestaard door tientallen vuistschuddende forenzen, die hun woonplaats beschouwen als het centrum van de wereld.

NS denkt daar terecht anders over. Protesten van ROVER mochten niet baten; de IC bleef doorrijden. De twee gooiers over wie dit stukje gaat, zijn er verbitterd door geworden, en een beetje typisch.

Een van die twee, indertijd voorzitter van ROVER-Gooiland, belde mij regelmatig op. Waaraan ik de eer te danken had, weet ik nog steeds niet, maar elk gesprek begon over die vermaledijde IC en eindigde met een fulminatie tegen bepaalde wijken in Hilversum, waar veel allochtonen woonden. Uit oogpunt van goede smaak wil ik niet herhalen, wat de erfgooier over deze mensen beweerde. Laat ik in plaats daarvan een anekdote over hem vertellen, die wél iets te maken heeft met OV.

Deze man voerde - geheel op eigen initiatief, en zonder dat iemand er enig heil in zag - een onderzoek uit naar de afstand die busreizigers moesten afleggen tussen de bushalte en hun huis. Hij ging ergens in Naarden, Bussum of Huizen bij een bushalte staan. Niet met een stapel enquêteformulieren, zoals de lezer misschien zou verwachten. Nee, hij werkte volgens een andere, geheel zelf ontwikkelde, onderzoeksmethode. Als hij een bus zag naderen, verschool hij zich in het struikgewas. Van de uitstappende reizigers koos hij er één uit. Indien voorhanden het liefst een ongetrouwde oude juffrouw, zo vertrouwde hij mij eens toe. Zo'n juffrouw schaduwde hij dan terwijl zij naar haar woning wandelde, waarbij hij alle bijzonderheden nauwgezet noteerde op een klembord.

Op een kwade dag is hij opgepakt door de politie en enkele uren vastgehouden op het bureau. Daarna is het nooit meer helemaal goed met hem gekomen.

Hij werd als voorzitter opgevolgd door een andere gooier. Die behoorde tot de groep van riches. In zijn werkleven was hij directeur geweest van een groot aantal instellingen, zei hij. Menigmaal heb ik hem aan het woord gehoord in de ROVER-adviesraad. Over OV sprak hij nooit. Wel over de energievoorraden. Die zouden binnen 50 jaar uitgeput raken, en of wij wel beseften hoe ernstig dat was. Ook maakte hij regelmatig denigrerende opmerkingen over vrouwen, waarover hij dan ruzie kreeg met Pieneke Wiertz van de Papieren reiziger.

Door een toeval kwam ik erachter dat hij zich niet alleen bezig hield met energiebeleid. In een boek over de opkomst van ultra-rechts las ik namelijk dat hij ook een hoge functie bekleedde in een fascistoïde politieke splintergroepering. Ook hij, Brutus. Ik heb het ROVER-bestuur nog gewaarschuwd voor dit sujet, maar nooit een reactie ontvangen; kreupelheid van geest is geen enkel bezwaar binnen een organisatie als ROVER.

Dit alles liep ik te overdenken toen ik laatst Hilversum bezocht voor het onderzoek "NS zet bussen in". In de stationshal liep een vrolijke man. Die zijn zeldzaam, in die streken; nergens anders dan in het Gooi zie je zo duidelijk aan de voorbijgangers, dat geld niet gelukkig maakt. De vrolijke man zong aria's (afwisselend met bariton- en sopraanstem) en was vervolgens niet te beroerd om zijn hele repertoire dierengeluiden ten beste te geven. Plotseling onderbrak hij zijn geloei en gekwaak, en wendde zich tot mij. "Meneer, de mensen zeggen dat ik in een inrichting hoor! Wat vindt ú daar nou van?"

Een gewetensvraag. Wat moest ik daar op zeggen? Ik maakte een vaag gebaar in de lucht, als van iemand die een postduif lost. "Och meneer", antwoordde ik, "dan kunnen ze heel Hilversum wel opsluiten".