WEEK 49 / 5 DECEMBER 1999
Frans Mensonides

Beeldvervorming

Elke krantenlezer kent de ervaring: nooit geeft de krant een betrouwbaar beeld van een situatie die je zelf kent. Je kunt er dus van uitgaan, dat ook situaties die je niet kent, onjuist worden weergegeven in de pers. Kranten lijken de werkelijkheid, al dan niet doelbewust, te vervormen.

Wie bepaalt, wat nieuws is en wat niet? Ik schreef al eens eerder een column over een krantenbericht dat me sterk had verwonderd. Op de spoorlijn Leiden-Utrecht zouden conducteurs dagelijks bedreigd en getreiterd worden door hordes Marokkaanse randgroepjongeren. Nu maak ik zelf vier tot zes keer per week gebruik van dat spoorlijntje, en ik had nog nooit een Marokkaanse randgroepjongere gezien (conducteurs zie je er ook zelden). Ik vond het een wonderlijke ervaring, alarmerende berichten te lezen over een misstand die zich in praktijk nooit voordoet als ík ter plaatse ben. Momenteel staat de spoorlijn Amsterdam-Almere sterk in de belangstelling. Ik weet werkelijk niet, hoeveel geloof ik moet hechten aan de wantoestanden die daar nu weer zouden heersen.

Aan de andere kant bestaan er ook realistische en waarneembare misstanden, waarover de krant pertinent weigert te schrijven.

Toen Nelson Mandela eerder dit jaar naar Nederland kwam, vond niemand van de journalisten het nuttig te onderzoeken of Zuid-Afrika er wel een beetje op vooruit was gegaan, sinds op aandringen van Hollandse intellectuelen de apartheid was afgeschaft. Het beeld van Zuid-Afrika dat naar voren kwam uit de krant, stond diametraal tegenover de verhalen, mij verteld door mensen die er geweest waren. Blijkbaar mocht het plezier van Mandela, en dat van de bovengenoemde intellectuelen, niet door de realiteit overschaduwd worden.

Een ander voorbeeld; dichter bij huis: in de periode 1996-1998 vulden de streekkranten hun kolommen gretig met de politieke en ambtelijke schandalen die zich voordeden in en om het gemeentehuis van Ter Aar. Zo ongeveer een halfjaar geleden droogde de stroom van schandaal-artikelen op. Als er nu al over mijn werkgever wordt geschreven, dan is het in positieve zin. “Het gaat goed in Ter Aar, hè”, krijg ik soms te horen van een kennis. Als ik het waag, daar kanttekeningen bij te plaatsen, word ik steevast aangezien voor een onverbeterlijke negatieveling. Hoewel ik - werkzaam in het genoemde gemeentehuis - toch enig recht van spreken heb, wordt de krant wél geloofd, en ik niet.

Kun je als krantenlezer nog wel één bericht serieus nemen? Neem bijvoorbeeld de toestand in de Dordtse wijk Krispijn. Dit stadsdeel is regelmatig het toneel van afrekeningen in het drugs-circuit; bovendien is de wijk vergeven van troepjes Antilliaanse drugsdealers die op straathoeken hun schimmig bedrijf uitoefenen.

Het eerste wil ik best geloven; het laatste niet. Ik vind het te clichématig, dat beeld van groepjes dealers. Voor mij is het te zeer afgekeken van Amerikaanse politieseries op TV. Het is precies wat je zou verwachten; daarom zal het wel niet waarwezen.

Toen ik een paar weken geleden om een heel andere reden in Dordrecht moest zijn, besloot ik die wijk Krispijn eens te gaan bekijken. Bijna een uur heb ik er rondgelopen (een momentopname, dat geef ik toe).

Zelden heb ik zo’n leefbare wijk gezien. Niet de dichtgetimmerde percelen, die ik me in mijn overspannen televisiefantasie had voorgesteld; geen gillende politiesirenes. Sterker nog: er lag nog geen papierprop op straat. Het leek, alsof Krispijn speciaal was schoongeveegd in verband met het regelmatige hoog bezoek van de televisieploegen.

Alleen zag ik hier en daar een poster op een huiskamerraam: “De straat is van ons allemaal”, ter herinnering aan wat er gebeurd was.

Hoe ik ook keek: nergens kon ik de beloofde groepjes met dealende Antillianen vinden. Die kruipen zeker alleen uit hun holen als de Telegraaf langskomt, dacht ik schamper.

Totdat ik de J.J.L. Ten Katestraat insloeg. Daar stond inderdaad zo’n troepje. Om nauwkeuriger te zijn: het waren twee troepjes. Ze bivakkeerden elk aan één kant van de straat en schreeuwden verwensingen naar elkaar.

Ik registreerde bij mezelf een snelle opeenvolging van gedachten. Eerst, een fractie van een seconde, voelde ik een tegendraads enthousiasme; als van een Amerikaanse toerist in Amsterdam, die ontdekt dat er écht seks- en koffieshops zijn, zodat hij er thuis schande van kan spreken. Toen bedacht ik, dat ik beter snel door kon lopen.

Daarna dacht ik aan de verloren gegane pointe van de column die ik had willen schrijven; over de ruggen van de geteisterde Krispijnbewoners héén. Vervolgens - en ik schaam me diep, dit te moeten toegeven - vatte ik het plan op, in mijn artikel het groepje drugsdealers te verzwijgen. Dat kwam me beter uit en ik had tenslotte net zo goed de A.C.W. Staringstraat in kunnen slaan; dan had ik ze helemaal niet gezien.

Nog later bekroop me een terecht gevoel van schaamte; ik voelde me veranderd van een eerzame columnist in een rampentoerist. Dit gevoel hield ook niet lang stand en maakte plaats voor twijfel over wat ik nu feitelijk had willen beweren. Veronderstel als ik geen drugsdealers had gezien: was dat dan een bewijs geweest van mijn gelijk?

Pas veel en veel later begon ik me af te vragen, of die Antillianen op de J.J.L. Ten Katestraat werkelijk drugsdealers waren. Misschien hadden ze wel ruzie over iets anders; ik kon ze niet verstaan. Hadden ze wel ruzie?

En dan de hamvraag: waren het eigenlijk wel Antillianen? Als rechtgeaarde journalist had ik ze dat natuurlijk moeten vragen. Maar daartoe zal ook een echte rechtgeaarde journalist de moed niet hebben.


column-archief

De digitale reiziger

Hol van Boven

Afgelopen zondag vond even ten zuiden van station Dordrecht een aanrijding plaats: de sneltrein naar Breda schampte de internationale trein naar Brussel-Zuid. Het ongeval liep af met een sisser (als je drie gewonden en 300 dodelijk geschrokken passagiers nog onder de noemer "sisser" mag rangschikken). Het was zo'n ramp waarbij je maar liever niet moet doordenken over de vraag, hoe hij had kunnen aflopen.

Aangezien ik er niet heb bijgestaan, wil ik niet speculeren over de oorzaak. Minder terughoudend was Pieter van Vollenhoven, Meester Pieter van Vollenhoven; zwager van beroep en in zijn overvloedige vrije tijd voorzitter van de spoorwegongevallenraad.

Het werk van zo'n raad is geen sinecure. Maandenlang duurt een onderzoek naar aanleiding van een ongeval als dat bij Dordrecht. Technische specialisten pluizen het seinenstelstel na en reconstrueren de omstandigheden die aanleiding waren tot de ramp. Tientallen getuigen worden gehoord. Vaak verschijnt het eindrapport pas een half jaar na het ongeval.

Het is daarom niet erg verstandig, meteen in het openbaar te speculeren over de oorzaken van het incident. Dit is al meer mensen opgebroken. Een lid van de spoorwegongevallenraad sprak enkele jaren geleden vóór zijn beurt over de oorzaak van een ongeval. Hij werd geschorst en mocht niet deelnemen aan het onderzoek.

Dit zou voor Meester Pieter voldoende reden moeten zijn om enige terughoudendheid te betrachten; tenslotte is hij niet om zijn spoordeskundigheid tot voorzitter gekozen. Maar tot verbijstering van alle omstanders begon Pieter doodleuk een potje te raaien naar de oorzaak van de ramp. Een machinist zou door een rood sein gereden kunnen zijn, maar ook dat ATB-systeem vertrouwde hij voor geen cent.

Nu is Meester Pieter Meester Pieter, dus men knikt devoot, ook al staat hij voorbarig uit zijn nek te kletsen. Híj zal niet geschorst worden.

Men gunt een zwager van zijn kaliber graag het laatste woord. "Dit mag natuurlijk niet gebeuren", verklaarde Pieter, ferm en vastberaden in de camera blikkend. Nee, dit had inderdaad niet mogen gebeuren; gelukkig dat meester Pieter het zelf nog inzag.

Van Vollenhove sprak deze historische woorden uit, met op de achtergrond twee gederailleerde treinen en een hoop verwrongen staal. "Dit mag natuurlijk niet gebeuren." Gek: toen hij dat zei, meende ik eventjes, dat hij het over die ramp had, en niet over zijn eigen ontsporing.