WEEK 51 / 19 DECEMBER 1999
Frans Mensonides

tekst en beeld

Zo nu en dan wil ik wel eens wat zién. Gewoon: kijken met je twee ogen. Een halfuurtje of zo niet bezig zijn met tekst.

Nu bezit ik de beroepsdeformatie van schrijvers (terwijl dat niet eens mijn beroep is; eerder een roeping of, minder vriendelijk gezegd, een neurose): ik wil alles in tekst kunnen vangen. Oog in oog met een adembenemend arcadisch landschap is mijn eerste gedachte: hoe zou ik dit landschap omschrijven? Als "adembenemend arcadisch landschap", dus.

Dingen die niet in tekst te vatten zijn, bestaan voor mij niet. Zei Wittgenstein ooit ook niet iets dergelijks? Waarvan men niet kan spreken, daarvan moet men zwijgen. De mededeling "ik weet het wel, maar ik kan het niet omschrijven", die je wel eens hoort uit de mond van slordige naturen: daar schiet niemand erg veel mee op.

Een gevolg van mijn tekstgerichtheid is, wat ik zou willen noemen: leesdwang. Elke vorm van tekst die in mijn blikveld komt, moet gelezen worden, ook al is het een mededeling in het Turks of Marokkaans.

Ook in een museum, waar je toch in de eerste plaats komt om eindelijk eens een keer met je beide ogen te kijken, ben ik voornamelijk bezig met tekstverwerking. Als ik een zaal met schilderijen binnenloop, dan wordt mijn blik onafwendbaar naar de verklarende teksten getrokken. Ik wil weten, hoe het kunstwerk heet, wie het gemaakt heeft, wanneer de kunstenaar leefde, en liefst ook nog waarom. Pas als ik die informatie helemaal in me heb opgenomen, gun ik me enkele seconden tijd om het schilderij zelf te bekijken. Met verbazing bezie ik mijn medebezoekers, die minutenlang naar zo'n artefact staan te gapen en vervolgens doorlopen zonder de tekst een blik waardig gekeurd te hebben. Op die manier leer je natuurlijk nooit iets van een museumbezoek!

Nu kan een museum ook te ver gaan met het aanbieden van verklarende teksten. Vorige week bezocht ik met mijn moeder de tentoonstelling Ritueel en schoonheid in het Leidse Rijksmuseum van Oudheden. De tentoonstelling bestond uit een deelcollectie van het befaamde Japanse MIHO-museum.

Bij de toegangsprijs van f 7,50 was een Audio tour inbegrepen. Daartoe werd iedere bezoeker bij de ingang voorzien van (hoe zal ik het ding noemen zonder het woord "lul-ijzer" te gebruiken?) een felgekleurde en ongeveer 30 centimeter lange hardplastic staaf, waarmee je aardig om je heen zou kunnen meppen tijdens een demonstratie tegen zinloos geweld. Op het gevaarte zaten een aantal knoppen, en als je die op de juiste wijze beroerde, zou je een mondelinge toelichting vernemen op hetgeen in de vitrines stond uitgestald.

De reactie op de ontvangst van dit praatapparaat verschilde nogal per bezoeker. Ik begon natuurlijk meteen de gebruiksaanwijzing te lezen, die gelukkig redelijk begrijpelijk was. Maar een meisje van een jaar of acht, helemaal opgegroeid in het informatietijdperk, sloeg de toelichting over en drukte meteen op de goede toetsen. Mijn moeder zag helemaal af van de Audio tour. "Ik snap toch niet hoe zoiets werkt, en bovendien is dat ding me veel te zwaar. Ik kíjk gewoon wel".

Ruim een uur heb ik over de tentoonstelling rondgelopen met die praatpaal aan mijn oor. Een paar flinke nadelen van het ding traden al spoedig aan het licht. In de eerste plaats had mijn moeder gelijk: het ding was inderdaad aan de zware kant. Dat was temeer een probleem, daar de verklarende teksten nogal uitvoerig waren. Het bombardement aan informatie werd zelfs mij wel wat te gortig.

Het verhaal over item-zoveel: een stèle uit het Egyptische Middenrijk, begon met een uiteenzetting van vijf minuten over de geografie van dit fascinerende land. Nu zou het wel handig zijn, als je daar een landkaartje bij zou hebben, maar dat hing er niet. Soms zegt een plaatje meer dan duizend woorden, moest zelfs ik toegeven.

Ook de spreker had hoorbaar moeite met de lengte van zijn tekst. Een erg eenvoudig verhaal was het bovendien niet; het werd volgens mij letterlijk opgelepeld uit een bijbeldikke catalogus. De zinsbouw was gericht op een lezend publiek, niet op orale cultuuroverdracht. En zou het meisje van acht, dat daarnet zo vaardig op de toetsen drukte, er wel iets van begrijpen? Wat moet zo'n kind met een kwalificatie als "fijn geciseleerd?"

Verder werd ik voortdurend afgeleid door het accent van de spreker: het was moeilijk thuis te brengen, maar ik meende een zweem van Limburgs te horen, waar Leids toch meer op zijn plaats geweest zou zijn. Voordat ik het wist, lette ik meer op dat accent, dan op hetgeen gezegd werd. Daardoor raakte ik voortdurend de draad kwijt. Even teruglezen, dus.

Nu is "even teruglezen" wel wat lastig bij een mondelinge toelichting. Dus ik drukte op de terugspoelknop, waarbij het apparaat een snerpend Donald-Duckgekwaak liet horen.

"Aan de achterzijde van de drinkbeker ...", sprak de stem vaag-Limburgs. Ik liep om de vitrine heen en botste in volle vaart tegen een ook met zo'n klets-knuppel gewapende juffrouw, die in dezelfde fase van de toelichting zat, en net als ik naar de achterkant van het kunstwerk was gedirigeerd.

Gelukkig werd ze niet kwaad. De toelichting ging voort. "... de kroon van Assoerbanipal ...", zei de stem.

"Weet U misschien, wie Assoerbanipal is?", vroeg de juffrouw tegen wie ik zoëven was opgebotst, "er staan zovéél mensen op die beker". Alweer een tekortkoming: er zou eigenlijk een lichtend pijltje bijgeleverd moeten worden, dat de besproken details automatisch aanwijst.

Zoals gezegd zit er een terugspoelknop op zo'n leuterstaaf, maar gelukkig ook een dóórspoelknop. Vooral die knop werd intensief gebruikt door de toehoorders, en overal om me heen klonk het waanzinnige Donald Duck-gekrijs.

Opeens realiseerde ik me, dat ik mijn moeder al een hele tijd niet meer gezien had. Ik ging op zoek, en vond haar in een stoel. "Ik heb het nu allemaal wel gezien, hoor", zei ze. Behalve een paar dingen waar ik niet bij kon komen. Er stonden steeds mensen omheen met zo'n luister-ding".

Gelukkig was er in het aanpalende Penningkabinet een heel aardige tentoonstelling over de geschiedenis van de gulden; zonder mondelinge toelichting.

Thuis heb ik de website van RMO opgeroepen en heb ik eindelijk eens goed kunnen kijken naar al die topstukken uit de MITO-collectie. Na eerst zorgvuldig de onderschriften bestudeerd te hebben, dat natuurlijk wel.


De tentoonstelling Ritueel en schoonheid is nog te beluisteren tot en met 19 maart 2000 in het RMO te Leiden.
column-archief

De digitale reiziger

Over het observeren en beschrijven van een medereiziger in de trein

Om redenen die hier volstrekt niet ter zake doen, reisde ik een paar weken geleden op een late donderdagmiddag van Den Haag CS naar Utrecht. De Intercity van 16.36 naar Groningen was net voor mijn neus weggereden en ik stapte in de sneltrein naar Nijmegen die om 16.45 zou vertrekken. Zoals elke middag werden rond dit tijdstip de ambtenaren vrijgelaten uit de Haagse ministeries. De trein was al halfvol en het werd snel drukker.

Eén van die ambtenaren maakte aanstalten, tegenover mij plaats te nemen. Het was een lange, magere man, met een benig hoofd; ik schatte hem op een jaar of 56. Het hoofd vertoonde groeven, als van iemand die door het leven getekend is. Anderzijds keek het hoofd mij beslist niet onvriendelijk en verbitterd aan. Integendeel: de man knikte me beleefd toe en zei met sonore basstem: "goedenavond". Ik beantwoordde zijn groet. De man vleide een bruine schooltas, die betere tijden had gekend, neer op de lege zitplaats schuin tegenover me.

Je hebt mensen, die gewoon gaan zitten. Anderen nemen plaats. Weer anderen installeren zich. De ambtenaar behoorde tot de laatste categorie.

Eerst ontdeed hij zich met trage gebaren van een sportief lederen jekkertje. Daaronder werd een enigszins frivole das zichtbaar. In het kleurpatroon overheersten frisgroene tinten.

De rest van zijn uitmonstering kon met recht aartsconservatief worden genoemd: grijs colbertje, grijze geperste broek en grijze schoenen. Die schoenen waren lichtelijk afgetrapt; ze verkeerden in een levensfase waarin dagelijks poetsen nauwelijks meer helpt. De man streek het lederen jekkertje met zorgvuldige gebaren glad, alvorens het toe te vertrouwen aan het lusje naast de raamlijst. Toen ging hij tegenover me zitten, waarbij hij eerst met een routinegebaar zijn broekspijpen een decimeter optrok. Zo blijft er een scherpe vouw in; ook nog op donderdagavond.

De ambtenaar opende zijn tas en bracht er een lange, dunne cilinder uit te voorschijn. Een thermoskan, zag ik. Opnieuw deed hij een greep in de schooltas. Nu verschenen een oud schoteltje, een dito kopje, en een blikken doosje met een afbeelding van Tom Poes en Ollie B. Bommel de Beer.

Dat doosje kon open. De man pakte er een Earl Grey theezakje uit, gevolgd door een suikerzakje en een roerstaafje. Hij plaatste dit alles op het tafeltje en schonk zich een kopje warm water in. De thermoskan hanteerde hij met de nodige omzichtigheid; één schok en de isolerende werking gaat voorgoed verloren.

Zorgvuldig draaide hij de dop op de thermoskan. Toen pakte hij het theezakje, scheurde het lipje voorzichtig los, en dompelde het builtje enkele malen onder in de vloeistof. Daarna liet hij het zakje uitdruipen en legde het neer op het schoteltje.

Nu tastte hij opnieuw in de schooltas. Deze keer kwam er een vuistdik vergaderstuk uit. Opnieuw gerommel in die tas. Wat nu nog? Een scherpgepunt potlood en de onvermijdelijke Stabilo Boss, in de uitvoering geel. De ambtenaar was nu volledig geïnstalleerd; in nog geen tien minuten had hij zijn zitplaats omgebouwd tot werkkamer. Alleen een schemerlamp ontbrak nog, evenals de foto van vrouw en kinderen, voor-wie-je-het-allemaal doet.

Juist toen hij deze reeks handelingen voltooid had, zette de trein zich in beweging. Timing, tot de perfectie opgevoerd na 30 jaar forenzen.

De man begon met aandacht te lezen. Van tijd tot tijd schreef hij met potlood iets in de marge of streek met de markeerstift over de regels. Soms onderbrak de man zijn werkzaamheden om van even zijn thee te nippen. Na elke slok verscheen er een uitdrukking van intens genot op zijn doorgroefd gezicht.

Ook ik greep pen en papier uit mijn tas en begon aan een kort verhaal over mijn reisgenoot. Wat moest ik over hem schrijven? Eigenlijk een heel onlogische, onsamenhangende man. Kleren die niet bij elkaar passen; een hoofd dat geen harmonie vertoont met zijn kleren; een stem die botst met zijn hoofd. Hij zou net zo goed de schurk kunnen zijn als de held. In romans en films zijn al degelijke "Leitmotive" met elkaar in overeenstemming, maar in het dagelijks leven moet je je behelpen met onlogisch gecomponeerde medemensen, die niet te doorgronden zijn.

En dan spreek ik alleen nog over het uiterlijk. Mijn held moest natuurlijk ook een persoonlijkheid hebben. Wat voor karaktereigenschappen had deze ambtenaar? Hoe stond hij tegenover zijn werk? Een Dorknoper, maar toch een levensgenieter? Hij was beslist toegewijd, anders zou hij toch in zijn vrije tijd niet zo driftig zitten te krassen en strepen in een beleidsnota. Maar aan de andere kant (en dat voelde ik intuïtief haarfijn aan, als schrijver) raakte de ambtenarij hem niet echt. Hij dacht aan zijn toekomst. Nog twee jaar, dan kon hij stoppen met werken; daar spaarde hij voor bij Zwitserleven.

De man keek op uit zijn lectuur en zag mij hem bekijken. Snel wendde ik mijn blik af, naar het raam. Ik bleef zijn spiegelbeeld observeren, terwijl ik zo nu en dan iets opschreef.

Ter hoogte van Goverwelle schonk de ambtenaar een tweede kop thee in. Daarbij presenteerde hij zichzelf een stroopwafel, die hij te voorschijn had gebracht uit een krakend stuk cellofaan. Bedachtzaam zette hij zijn tanden in de lekkernij. Weer kreeg hij zo'n genieterige blik in de ogen. Ik kreeg er een beetje honger van, maar hem de helft van zijn stroopwafel vragen; dat leek me al te vrijpostig.

Na Woerden begon de man zijn boedel in te pakken; even ordelijk en zorgvuldig als hij het hele hebben en houwen een halfuur eerder had uitgestald.

Het verbaasde mij niet dat hij klaar was, precies op het moment dat de trein Utrecht CS binnenliep. Met opnieuw een "goedenavond" nam hij afscheid.

Toen bukte hij zich. Er lag een vel papier op de grond. Had hij het laten vallen? Hij keerde het om en om. Er stond iets op geschreven en hij trachtte met turende ogen de tekst te lezen.

"Meneer, heeft ú dit misschien verloren?", vroeg de man, met die donkere, klankrijke stem. Ik keek. Het was pagina één van het verhaal dat ik over hem aan het schrijven was; het moest van mijn schoot gegleden zijn zonder dat ik het gemerkt had.

Beschaamd pakte ik het vel papier van hem aan. Gelukkig is mijn handschrift voor ongeoefenden zo goed als onleesbaar.

Ik had hem wel mogen bedanken, dacht ik, maar hij was al verdwenen in de mêlee van uitstappende reizigers.


De visie van ROVER op de HSL-rel; niet gelezen in de krant, maar wel degelijk aanwezig op het WWW.