Nieuwe reexx - Aflevering 72 DONDERDAG 9 JANUARI 2003
Deze column is afkomstig uit het archief van REFLEXXIONZZ!
Klik hier voor de meest recente aflevering.


Column

Tijdschriftje spelen

“Kinderen hebben het druk. Van wie zouden ze dat nou hebben?” De @SIRE, de Stichting Ideële Reclame, is een campagne begonnen tegen het verschijnsel dat ouders hun bloedjes zó verschrikkelijk opjagen, dat ze al voor hun tiende verjaardag hun eerste burn-out doormaken. Ze hollen van hockey- naar voetbalclub, via fluit- en paardrijles, met voor het weekend nog een zeilkamp in het verschiet om uit te rusten. En dan praten we alleen maar over activiteiten die bedoeld zijn voor ontspanning, want ook op school moet natuurlijk gepresteerd worden.

SIRE rámt zoiets er werkelijk in, je kunt geen krant lezen, radioprogramma beluisteren of spoorwegstation betreden zonder hun boodschap te vernemen; ook ik, als kinderloze, schijn het in mijn oren te moeten knopen. De zin van deze campagne zie ik niet zo; ik denk dat het door SIRE aangekaarte probleem zich zelf wel oplost, dank zij de soepelheid van de jeugdige geest. Als die kids geen lol meer hebben in activiteiten die hen door goedbedoelende ouders zijn opgelegd, dan zullen ze wel gaan klieren tijdens het hockeyen, voetballen, fluiten, rijden en zeilen, en er voor straf af gehaald worden, na een preek over ondankbaarheid. Alweer een kwestie uit de wereld.

Hiermee zou dit stukje al afgelopen kunnen zijn, maar de SIRE-campagne bracht me aan het reflecteren over mijn eigen kindertijd. Ik had zulke problemen niet, waar SIRE zich sappel over maakt. Nee, nee, nee, lezer, wees niet bevreesd; ik zal niet aankomen met een verhaal over jeugdjaren in de crisisjaren, gesleten in bittere armoede, gedeeld met 14 zusjes en 13 broertjes, mijn moeder die een arme wasvrouw was, en mijn vader, een werkloos los werkman, die te veel spiritus dronk. Neen, mijn wieg stond in de jaren 50, en ik ben opgegroeid in een tijd dat SIRE-achtige organisaties al campagne voerden tegen het welvaartsprobleem en de overconsumptie. Ik mocht vrijwel overal op en in, van mijn moeder, maar het probleem was: ik wilde niets.

Het begon met de padvinderij. Wijlen mijn vader had die militante organisatie jarenlang gediend, en was in hun hiërarchie opgeklommen van welp tot hopman. Fotoalbums toonden hem in de bijbehorende, weinig flatteuze uitmonstering. Volgens het aanvechtbare principe dat een oudste zoon altijd in de voetsporen moet treden van een overleden vader, beweerden de mij omringende volwassenen dat deze jeugdorganisatie “echt iets voor Fransje” was. Maar ik had er een paar boekjes over bestudeerd, uit de nalatenschap van pappa, en zag mezelf nog niet in zo’n pakkie lopen, temidden van allerlei ruwe jongens, die sportieve, onverschrokken daden verrichtten waarvan ik me het liefst verre hield.

Toen kwam de opmars van judo; we schreven 1964. “Ik zit toevallig op judo, hoor!”, zo werd ik altijd bedreigd door sterkere jongens. Ik vond dat een bespottelijke formulering, en Anton Geesink zei me helemaal niets (en zegt me nog steeds niets, feitelijk, een mastodont, met een veel te groot lichaam voor zijn verstand). Toch heb ik ooit nog eens een demonstratie annex proefles bijgewoond, in een gymzaal bij ons in de buurt. Maar die jongens, ook ervaren judokas die al de zoveelste band behaald hadden, maakten zulke misselijkmakende smakken op de judomat, dat ik van deelname afzag.

Dan de muze. Aan het begin van het nieuwe schooljaar kregen we een aanmeldingsformulier uitgereikt voor de muziekschool. Iets zei me, dat ik dit formulier thuis beter niet kon afgeven. Onderweg at ik het op, op elke straathoek uitgekauwde papierproppen om me heen spuwend. Mijn moeder kwam toch achter het bestaan van dat formulier, via ouders van klasgenootjes. “Jij wil ook nooit wat!”, luidde het standje, en daar had ik weinig weerwoord op.

Ten einde raad stuurde ze me, op advies van de kinderpsychiater die erbij gehaald was, naar een club van gelijkgezinde jongens. Die kwam elke woensdagmiddag bijeen, en stond onder leiding van een doctoranda in de paedagogie, die wilde promoveren op gevallen als ik.

Zelden ben ik ergens met zwaardere schoenen heengegaan dan naar die woensdagmiddagclub. Je kunt je voorstellen hoe geanimeerd die clubbijeenkomsten verliepen, met als deelnemers louter geestverwanten van Fransje Mensonides. Het werd pas leuk, toen enkele jongens, tot het uiterste gekweld door verveling, ertoe overgingen, de juffrouw te bekogelen met de inhoud van de blokkendoos. Ik deed hieraan vanzelfsprekend niet mee, maar kon wel lachen om het gebeurde; opnieuw, nu ik dit opschrijf. Kort daarop ontving mijn moeder een gestencild schrijven, waarin vermeld stond dat de club “wegens onvoorziene omstandigheden” was opgeheven. Of het proefschrift van de paedagoge het licht nog heeft gezien, is mij niet bekend.

Wat deed ik dan wél? Tijdschriftje spelen. Ik trok acht blaadjes van een kladblok, vouwde die dubbel, zodat er een boekwerkje ontstond van 32 pagina’s, en schreef op de voorpagina: “JANUARIE 1966, JAARGANG 1 - NUMMER 1; VERSCHIJNDT MAANDELIJKS. Ik vulde dit boekwerkje met verhalen en tekeningen, en verkneukelde me al op wat ik in het februari- en maartnummer zou kunnen schrijven. Gek, hoe sommige dingen er al vroeg inzitten, bij kinderen!

Nee, SIRE, jullie maken je weer eens druk om niets; de jeugd regelt zijn zaakjes zelf wel, en komt doorgaans op zijn pootjes terecht. Hopelijk bedenken jullie in 2003 eens een campagne die hout snijdt, en werkelijk ergens over gáát; beterschap!



Aflevering gemist? Kijk in het overzicht van recente REFLEXXIONZZ! in de rechterkolom.

Daar is ook te zien: de uitsmijter van Fris Spr!ts.


Alvast een citaat uit een volgende aflevering:
Een enkele keer gaat mijn schaduw ’s avonds uit; met opluchting hoor ik de voordeur dichtslaan. Maar het wonderlijke is: ik vind geen rust in dit nu zo stille huis. Ik loop me af te vragen, wat hij aan het uitspoken is.
Pasfoto:

foto: Wim Scherpenisse


Colofon

REFLEXXIONZZ! biedt columns over openbaar vervoer en andere onderwerpen, reisverslagen, korte verhalen en geen gedichten.
Dit digitale magazine verschijnt in de regel twee keer per week; wie elke maandagmorgen en vrijdagmiddag een bezoek aflegt, zal meestal wel iets nieuws vinden.
Teksten: Frans Mensonides en/of Fris Spr!ts, tenzij anders vermeld.

REFLEXXIONZZ! maakt deel uit van de opgeheven site De digitale reiziger, waarvan het archief nog toegang verleent tot alle tussen 1996 en 2001 verschenen artikelen.

Wie op de hoogte gehouden wil worden van alle updates, kan zich aanmelden voor de nieuwsbrief Reiziger.

Op- of aanmerkingen, opbouwende of afbrekende kritiek, benevens suggesties zijn welkom in mijn brievenbus. Vrijwel alle brieven worden door mij beantwoord, zij het meestal niet per kerende post.


Overzicht meest recente REFLEXXIONZZ!

Mijn eigen Zeestraat van Huygens (3) - Willem V en I, paardentrams en deftige dames - Zo. 05.01.2003
- - - -
De omgekeerde prullenbak - Medley van in 2002 ongepubliceerde fragmenten - Do. 02.01.2003
- - - -
Jaaroverzicht - uitslag van de Wimpel-wissel 2002; top 15 REFLEXXIONZZ! van 2002 - Zo. 29.12.2002
- - - -
Winterzonnewende - Utrecht - Dordrecht: drie unieke busdiensten OV-reisverhaal- Do. 26.12.2002
- - - -
Roodneuzige rendieren en jengelende bellen - Gratis busvervoer in Dordrecht OV-reisverhaal - Zo. 22.12.2002
- - - -
Buch versus Büch - De autobiografie, een dubbele leugen - Do. 19.12.2002
- - - -
Mijn eigen Zeestraat van Huygens (2) - Panorama, Internetlectuur en vis - Zo. 16.12.2002
- - - -
Afdrukken voltooid - Een printer zonder inkt - Do. 12.12.2002
- - - -
Overzicht van ALLE verschenen afleveringen; 1998 - heden


Soundbites of the Sixties (2)


Nummer: Het land van Maas en Waal
Uitvoerende Artiest(en): Boudewijn de Groot
Tekst: Lennaert Nijgh
Jaar:1967
Veronica Top veertig: nr. 1
Radio 2 top 2000: nr232

Soundbite:

We zijn aan de koning van Spanje ontsnapt
Die had ons in zijn bed en de provisiekast betrapt
We staken alle kerken met brandewijn in brand
't is koudvuur dus het geeft niet en het komt niet in de krant

Het leed is geleden de horizon schijnt
wanneer de doden dronken zijn en Pierlala verdwijnt
dan steken we de loftrompet en ook de dikke draak
en eten 's avonds zandgebak op het feestje bij Klaas Vaak

Volledige tekst: klik hier of hier. Beide teksten zijn niet helemaal juist. In de ene is sprake van het circus "Jurenbosch" (kom nou!), in de andere van een dikke traan, die gestoken wordt in plaats van een draak; wat moet ik me daar bij voorstellen? Maar verder kloppen ze in grote lijnen wel.


Deze aflevering van “Soundbytes” vormt een eerbewijs aan Lennaert Nijgh, de Haarlemse tekstdichter, schrijver en journalist die onlangs op 57-jarige leeftijd is overleden. In een tijdperk dat Engels de voertaal was onder Nederlandse beatmuzikanten - die the kings English meestal afgrijselijk maltraiteerden - schreef hij een hele reeks hitteksten in onze eigen taal. Daaronder zijn klassiekers als “Malle Babbe”, dat door Rob de Nijs naar de top-10 werd gezongen, “Pastorale” van Liesbeth List en Ramses Shaffey, een diepzinnige, maar heel obscure tekst met louter ontsporende zinnen, en het uiterst pittige “Ik doe wat ik doe”. Het laatste nummer werd gezongen door zijn toenmalige echtgenote Astrid, die zich daarmee de bijnaam Astrid Hijgh verwierf. En natuurlijk deze: “Het Land van Maas en Waal”, gecomponeerd en gezongen door zijn jeugdvriend Boudewijn de Groot.

Lennaert en Boudewijn kenden elkaar van het lyceum in Haarlem. Hun samenwerking leidde in het midden van de jaren 60 tot een onafzienbare rij van hitnoteringen. De tekst van “Het Land van Maas en Waal”, met die over elkaar heen tuimelende barokke beelden en woordspelingen, werd door Boudewijn de Groot voorzien van een pakkende, vrolijke melodie. Nijgh heeft naderhand verklaard, dat ze zich bij het schrijven van dit nummer hadden laten leiden door de taferelen op de schilderijen van Hieronymus Bosch. Maar ik acht het ook niet onwaarschijnlijk dat de heren hun inspiratie vooral geput hebben uit de geestverruimende sigaretten die in bepaalde kringen toen heel erg “in” begonnen te raken.

Hoe het ook zij, “Het Land Van Maas en Waal” stormde in de begindagen van het hippie-jaar 1967 de hitparade binnen en bereikte in februari de eerste plaats; de enige gelegenheid dat Boudewijn de Groot die lijst heeft aangevoerd. Het was een absolute topper, al begreep niemand waar het over ging; iedereen floot en zong “Maas en Waal”, en onbedoeld door de schrijvers werd het dé carnavalshit van het jaar.

Ik dacht zelf, dat het nummer handelde over de tachtigjarige oorlog, die op school juist uitentreuren behandeld was. De koning van Spanje, en de beeldenstorm (alle kerken in brand); 1566, niet waar, en was er ook niet iets met Egmond?

Op het schoolreisje dat jaar, naar het juist uitgebreide Schiphol, het Muiderslot en de speeltuin Oud Valkeveen, werd het nummer in de bus onophoudelijk gezongen. Als ik het hoor, denk ik altijd weer aan die dag - en omgekeerd, want zo werkt het geheugen.

Ik wil de lezer de volgende tekstvariant niet onthouden, hoewel hij veel minder briljant is dan het origineel:

Onder de groene bomen, in het donk’re bos
Kun je neuken voor een kwartje.
Had ‘k ‘t maar niet geweten, had ‘k ’t maar niet gedaan
Want mijn ballen zijn versleten en mijn pik is naar de maan.

Jarenlang is dit contrafact nog gezongen op het schoolplein; alleen daaruit blijkt al de kracht van het nummer.


De uitsmijter, door Fris Spr!ts

Groen Links: kinderen verplicht naar school in eigen wijk

Geen witte, geen zwarte, maar allleen nog GROENEe scholen!!

Ha, ha, hi, hi, ho, ho: allemaal even lachen om alweer zo'n flauwe, smakeloze woord-bak van Hollands kortste en kleinste columnist, ingehuurd van de goedkoopste krant van ons land: uw aller Fris Spr!ts


© 2003, Frans Mensonides, Leiden


2mid/221(3)/359(78)(3)/114,8(5,5)