Nieuwe reexx - Aflevering 80 DONDERDAG 6 FEBRUARI 2003
Deze column is afkomstig uit het archief van REFLEXXIONZZ!
Klik hier voor de meest recente aflevering.

Lees ook de Soundbite of the late, late sixties; in de rechterkolom!



KORT VERHAAL


[Uitdraai, aangetroffen nabij een kliniek]

Ergens moet die lijst hangen. Ergens in de labyrintgangen van dit paviljoen: de lijst waarop de patiënten vermeld staan, die naar huis mogen. Mijn naam zal er beslist op voorkomen; ik ben feitelijk niet eens patiënt. Maar ik kan hem nergens vinden; ik heb gezocht op alle mededelingsborden, in de keukenladen zelfs, en, toen de deur even openstond, in de stafkamer. Alle papieren op de bureau’s heb ik door elkaar gekrabd; het leverde me nog een reprimande op, later, maar de deur had opengestaan. Overal onder gekeken, onder de klep van het kopieerapparaat, onder de scanner, of ze hem daar verstopt hadden, maar nee.

Vanmorgen heb ik het ten einde raad maar gevraagd aan die aardige verpleegkundige; die jonge jongen met die krulletjes; die staat aan mijn kant. Hij lachte een beetje verlegen. “Nee meneer Mulder, als zo’n lijst al bestaat, heb ik hem in ieder geval nog nooit gezien”.

Voorlopig zit ik hier gevangen dus, terwijl dat met mijn polsen al lang over is. Zijn ze vergeten, me te ontslaan? Het is allemaal de schuld van Brigitte, de teef!, en die twee lieve kindertjes van me: me zwaargewond de straat op sturen! Ik had beide polsen in het gips, hoe het precies is gekomen weet ik niet meer, gevallen op straat, gevallen in huis, iets met een trap of ladder; het staat me niet helder meer voor de geest. Maar het was teveel gevraagd om me een paar weekjes te verzorgen, na alles wat ik altijd voor mijn gezin gedaan heb als goed huisvader. Ik kreeg een paar adressen mee van opvangcentra voor daklozen; die hadden ze op Internet gevonden; aardig hè, dat ze daar nog aan gedacht hebben!

Nu ben ik beslist niet onbemiddeld; ik beschik over geld, een aardige som. Ik heb heel mijn leven hard gewerkt; ik heb een verantwoordelijke, leidinggevende functie op kantoor - al loop ik nu tijdelijk in de WAO -; jarenlang goed verdiend, en altijd zuinig geleefd; gespaard. Ik dacht: ik ga zolang in een hotel, een behoorlijk, luxe hotel hier in de stad, totdat het helemaal over is met die polsen van me.

De eerste avond voelde ik me uitstekend; ik had me een vorstelijk diner laten voorzetten, dat ik met enige moeite naar binnen kon werken. Als je een beetje oefent kun je ook met twee polsen in het gips wel wat vingervaardigheid ontwikkelen, en mes en vork hanteren. Alleen mijn biefstuk kon ik niet snijden; ik kon geen kracht zetten. Een vriendelijke serveerster heeft dat voor me gedaan.

Ik raakte in gesprek met een paar aardige, keurignette Engelse heren aan een ander tafeltje; zakenlieden die in de stad waren voor een congres. Het werd een heel genoeglijke avond, er is vrolijk gelachen. Ik zat daar aan tafel, en later in de lounge, gewond en wel, in een soort cocon; in een roze roes; ik kan het moeilijk duidelijker uitleggen. Ik heb niemand nodig, dacht ik steeds maar weer, ik kan mezelf uitstekend redden; ik ben weliswaar geblesseerd, ik kan niet alles zelf, ik ben de deur uitgezet, maar niemand zal me beletten, hier een plezierige tijd te beleven. Onkwetsbaar voelde ik me; niets zou me kunnen gebeuren; ik heb geld, ik kan het maandenlang uitzingen; geen mens zou mijn goede humeur kunnen bederven.

Maar de volgende ochtend: een hoop stampij van twee personeelsleden, en van de eigenaar, die ze erbij hadden gehaald. Ik zou overlast veroorzaakt hebben, midden in de nacht liggen schreeuwen; mijn bed hebben bevuild. En er was sprake van vernielingen die ik zou hebben aangericht op mijn kamer - met twee polsen in het gips, nota bene. Niets van waar, natuurlijk, ik ben toch goddomme geen beest? Maar ik werd eruit gegooid. Dat mijn creditcard geblokkeerd bleek, dat kon ik ook niet helpen; dat moet Brigitte gedaan hebben, om me te sarren.

* * *

Het is hier net een rariteitenkabinet, in deze kliniek; ik sta verbaasd van het slag mensen waarmee ik om moet gaan. De een is aan de drank geweest, de ander aan de drugs; er zitten ook… nu ja, ik heb op zich niets tegen buitenlanders, laat daar geen misverstand over bestaan, ik heb niets tegen een hardwerkende allochtoon die hier een eerlijke boterham verdient, en zijn bestaan heeft opgebouwd in dit land. Daar kan ik zelfs nog respect voor opbrengen. Maar dit zijn van die bolletjesslikkers-types, die op een of andere manier doorgedraaid zijn, en misschien door de marechaussee van Schiphol hierheen zijn gestuurd.

En de verhalen die je hoort. De eerste denkt dat hij Jezus is, de tweede Mohammed, weer een ander Elia de profeet, al naar gelang de religie waarin ze zijn opgevoed. Zelf… Ik ben niemand anders dan mezelf. Dat ik niet gek ben, moge blijken uit deze notities. Ik weet niet wie dit ooit zal lezen, maar diegene moet toch, al na een paar alinea’s tot zich genomen te hebben, wel beseffen dat hij niet te doen heeft met een brabbelende idioot. Let eens op die regelmatige zinnen, in grammaticaal correct Nederlands; ik zie weinig mensen in de kliniek zo’n verhaal op papier zetten. Ook de staf niet; laatst kreeg ik mijn tweewekelijkse voortgangrapport te lezen - dat schijnt voorschrift te zijn - en dat ritselde werkelijk van de spel- en stijlfouten. “De heer Mulder irriteert zich aan bepaalde zaken….”, hoe bestaat het! Ik heb het nog uitgelegd: iets irriteert je, of je ergert je aan iets, maar je kunt je natuurlijk niet áán iets irriteren. Maar het staat wel zwart-op-wit in een medisch rapport, hoor; dat noemt zich arts!

Er zijn hier mensen, die doen helemaal hun mond niet open. Je hebt Erik, een soort zombie die met een verwezen, verdaasde blik door de gangen strompelt, op weg naar nergens. In het begin groette ik hem netjes, als ik hem tegenkwam, maar hij lijkt dwars door je heen te kijken. Ik betwijfel of hij überhaupt wel kan praten. En er is een jonge vrouw, haar naam heb ik nog niet mogen vernemen, ze heeft zich niet aan me voorgesteld, die de godganse dag speelkaarten zit na te tekenen. Altijd met een spel kaarten in de weer; eerst dacht ik, dat ze me de tarot ging leggen. Ze zit aan de grote tafel in de recreatieruimte, en tekent alle poppen na: de boer, de vrouw, de heer, het aas. Set van 64 kleurpotloden op tafel; kopje thee erbij, en maar tekenen; heel minutieus. En als ze met de voorkant klaar is, draait ze zo’n kaart om, en begint ze het visgraatpatroontje aan de achterzijde te kopiëren; god, god, wat een onzinnig tijdverdrijf!

Gelukkig heb ik hier mijn kantoorwerk, anders zou ik stapelkrankjorum worden. Maandag de planning; vrijdag de evaluatie van de weekresultaten; de rest van de week vul ik met het schrijven van nota’s en alles wat in een druk bedrijf nu eenmaal op je weg komt. De staf is zo vriendelijk geweest, mij een oude PC ter beschikking te stellen, die ik ook gebruik voor deze notities; dat gaat tussen alle bedrijven door. En soms, als ik dringend iemand moet spreken, dan leen ik zo’n draagbare telefoon van een van de patiënten. De bel-kosten vergoed ik natuurlijk; ik registreer zorgvuldig hoe lang ik met wie gebeld heb; dat spreekt voor zich.

Er is één jongen hier, waarmee ik aardig kan praten. Robert, een knul van een jaar of 22; iemand van gegoede ouders, dat zie en hoor je gewoonweg. Goede opvoeding genoten, kan pianospelen, leest behoorlijke boeken. Ik speel soms schaak met hem. Hij hoort hier net zo min thuis als ik, dacht ik eerst, in dit milieu. Maar op een gegeven dag vertelt hij: “Ik was psychotisch. Ik dacht dat ik kon vliegen. Maar ik ben toch niet uit het zolderraam gesprongen”.
-“Dan was je een heel verstandige psychoot”, lachte ik. Maar hoe is het mogelijk, zo’n goede, beschaafde, begaafde jongen, en toch hier in de kliniek!

Het is maar hoogst zelden, dat iemand hier spreekt over wat hem of haar mankeert. Zeker tijdens het therapie-uurtje niet; als er een behandelend geneesheer in de buurt is, laat niemand het achterste van zijn tong zien. Je kunt je voorstellen, hoe boeiend die uurtjes zijn, als tien, twaalf man met vereende krachten zitten te zwijgen. Ik voer er zelf ook niet graag het hoogste woord. Maar na een paar van die stilzwijgende sessies heb ik toch de stoute schoenen aangetrokken, en mijn levensverhaal verteld. Dat moet toch moedgevend zijn voor die arme stumpers, te weten dat je met hard werken en met doorzettingsvermogen iets kan bereiken op deze wereld. Maar die psychiater, die de therapie zo’n beetje leidt, meende me de mond te moeten snoeren. “Het verleden doet er niet meer toe, meneer Mulder. Het draait hier om uw toekomst”.

En tijdens het bezoekuur natuurlijk het dagelijkse verzetje, Brigitte, die komt kijven en me allerlei onzinnige verwijten voor de voeten komt werpen. Op enig begrip hoef ik niet te rekenen. “Zou je nu niet eens ophouden met dat kantoorgedoe”, zei ze eergisteren, met zo’n bitse, scherpe, ontevreden stem. Brr, de rillingen liepen me over de rug. “Dat slaat helemaal nergens op, dat idiote ge-kantoor van jou. Dat hoeft nu toch niet meer, dat heb je nu al bijna dertig jaar gedaan, doe nu toch eens wat rustiger aan, anders word je nooit beter!”

Of het allemaal niets voorstelt, wat ik hier zit te doen. Of het allemaal maar kinderspel is! Geen enkel begrip voor het feit, dat sommige mensen graag verantwoordelijkheid nemen voor de goede gang van zaken. “De kaboutertjes doen het niet”, zeg ik, maar dit soort argumenten maakt nooit indruk op Brigitte.

* * *

Men heeft me een halve dag op proefverlof gestuurd, en ik ben met de bus naar de binnenstad gereden. Ik moet in de stad iets doen, heb een afspraak (met de tandarts, vertelde men mij achteraf, na mijn terugkeer in de kliniek, maar dat was me op dat moment finaal door het hoofd gegaan. Terwijl ik normaliter nooit iets vergeet, en ik juist altijd ontzettend secuur ben met afspraken. Het komt door die rotmedicijnen, die ik verplicht ben te slikken; ik raak meer en meer versuft).

Ik ben lang, heel lang, een onbepaalde, onmetelijk lange tijd niet in de stad geweest. De winkelstraten, de bonzende muziek die uit kledingmagazijnen barst, de uitmonstering van de voorbijgangers, hun gesprekken; moeilijk te geloven dat ik van die wereld ooit deel heb uitgemaakt. En dat, zonder er ooit in het bijzonder bij stil te staan, alsof het de normaalste zaak van de wereld was.

Een zee van indrukken, als in zo’n nerveuze videoclip op de televisie, in zo’n popprogramma, waaraan Jasper en Maaike hun kostbare tijd graag vermorsen. Muziekflard uit winkel, knetterende bromfiets die langs me heenstuift, flitsende lichtreclames, mededelingen in de etalages en op van die verende reclameborden, midden op straat, zodat je er bijna over struikelt; lokkend, schreeuwend: NIEUW, BETER, KOOP, AANBIEDING, NU!, KORTING, OPRUIMING, 30%, PRIJZENCIRCUS, KOOP NU - BETAAL IN 2004, PRIJZENKRAKERS, KIJK, WIN! Het is net als anders, dat is juist het bijzondere. Er is iets wezenlijks veranderd, al zal ik er nooit achter komen wát. Ik probeer het te grijpen, maar kan er de hand niet op leggen. Ik hoor er niet meer bij, zoveel is zeker. Doelloos dwaal ik rond, door straten, stegen en warenhuizen; ik moest hier iets doen, maar het is ver- […]

[de rest van deze pagina is eraf gescheurd]

[…] het kopje naar mijn mond, en ondertussen zie ik mezelf in slow motion door de etalageruit vallen. Hoe, dat blijft in het ongewisse, een duw, een struikeling, een val buiten ieder verband van oorzaak en gevolg, maar ik vál door die ruit, ruggelings, maaiend met de armen, afgrijzen op mijn gezicht, de mond geopend voor een angstkreet, langzaam, langzaam, een bijna gracieuze tuimeling, wentelende glasschilfertjes achter me aanzuigend, en ik nader in een fraaie, wiskundig te berekenen boog het harde straatoppervlak. Vijf meter slechts, hoogstens zes, ik zat één-hoog; er zijn nog overlevingskansen, het verhaal kan nog niet voorbij zijn, want het dient nog vastgelegd te worden op papier. Ik hoor de angstkreten van de mensen die me zien vallen, een dof gebrom, ook in slomo, en zie ze langzaam de hand voor de mond slaan. Van ontzetting, maar toch zijn hun ogen wagenwijd opengesperd, om maar niets te hoeven missen van mijn smak.

Tegelijkertijd zit ik nog achter dat raam, in die koffie-corner, ongeschonden, hoe is dit mogelijk, deze verdubbeling, verdubbeling??? Ik tik op het raam: solide glas. Onmogelijk dat je er doorheenvalt, zelfs al zou je willen, en er bijvoorbeeld met een aanloop tegenaan springen. Ik tik er nogmaals op, met een asbak nu; harder. Nog steeds kom er niet doorheen. Stevige, veilige, goede, brave ruit. (Mensen beginnen naar me te kijken). Ik bonk erop met mijn vuisten. Geen barstje, glas van opperbeste kwaliteit. Maar er komt een beveiligingsbeambte op me af, ik zie hem aan komen lopen door de zaak, walkie-talkie aan zijn oren, het ding kraakt, mijn naam is al doorgegeven; ik ben hier opgemerkt, men heeft gekeken met camera’s, we worden beloerd, ook hier, niet alleen in de kliniek, 24 uur per dag…

Schielijk sta ik op. “Stevig glas”, zeg ik tegen de mensen aan de tafeltjes. Ik wil het graag uitleggen. “Daar val je niet zo maar een twee drie doorheen”. En ik verlaat het warenhuis, gehaast, half rennend, voordat de mensen me weer moeilijkheden gaan bezorgen. Ik schijn de laatste tijd niet veel goeds te doen in de ogen der brave burgers.

Later: het spel. Ik ben op de speelgoedafdeling van […]

[enkele regels onleesbaar door een moddervlek]

[…] -belstenen; er is plezier… Op tafel staat… deze doos, waarmee ik in mijn handen sta. Merkwaardigerwijze staat op het spel het spel zelf afgebeeld. En op dat afgebeelde spel… er is een naam voor dat effect van steeds kleiner wordende dozen op steeds kleiner wordende dozen. Je zou er duizelig van worden, als je erover nadenkt. Weer de verdubbeling?

Ik denk er vruchteloos over, maar krijg ineens een heel heldere ingeving. Dit spel, dát is wat we nodig hebben in de kliniek! Er is kennis voor nodig, slimheid, staat achterop de doos, maar ook wat geluk. “Zonder geluk vaart niemand wel”, zei mijn grootmoeder altijd. Maar ligt het geluk niet opgesloten in het spel zelf? Heel duidelijk zie ik het nu voor me. In de recreatieruimte, aan tafel, iedereen rond het speelbord. Dobbelstenen kletteren. Er heerst jolijt, vrolijk gelach zoals nog nooit in dat paviljoen geklonken heeft. Ontdooien zullen ze, smelten: Erik de zombie, de kaartentekenares, Jezus, Elia, Mohammed, de bolletjesslikkers doen ook mee; allemaal; die zullen weinig gezelligheid gekend hebben in hun leven. En Robert vergeet dat hij kan vliegen… Iemand zal toch de verantwoordelijkheid moeten nemen voor die mensen, die zelf hun leven niet kunnen sturen. Ik ga ze vermaken, ver-maken, beter maken!

Ik neem het spel mee; ik zal ermee terugkeren in de kliniek, me grondig verdiepen in de spelregels, er zit vast wel een boekje bij, en iedereen uitnodigen, mee te spelen, meteen vanavond al.

Juist op het moment dat ik de winkeldeuren passeer, klinkt het alarm, een schel gepiep. Eerst zie ik niet eens het verband tussen beide gebeurtenissen: mijn vertrek en het afgaan van het alarm, maar natuurlijk: er schiet alweer een beveiligingsbeambte op me af. Begrijpt zo’n karpatenkop, excusez le mot, dan niet, dat ik de mensen alleen maar probeer te helpen??

“Zoudt u even met me willen meelopen?”, zegt de man, min of meer beleefd, nog - het kan immers een vergissing zijn, en ik ben in beginsel klant - maar hij heeft gesproken op de toon van iemand wiens wens een bevel is. Het is maar een miserabel ventje, bijna een kop kleiner dan ik, met gemillimeterd haar natuurlijk, dat vinden ze stoer staan. Een vervelende pummel, met een brutaal gezicht. Zo’n vak kies je toch, als je echt nergens anders voor geschikt bent.

Ik neem het rit aan; hij achter me aan. “Staan blijven!”, grauwt hij me toe. Waar ik de moed vandaan haal, begrijp ik niet, maar ik sta stil, grijp een fiets die staat neergekwakt tegen zo’n verend reclamebord, en werp hem die voor de voeten. Hij struikelt, schreeuwt. Ik gris de doos van het plaveisel - hij was gevallen - en zet het weer op een hollen. “Hée”, brult de bewaker, Hée, hou hem vast, godverdomme, die klootzak!”

Iedereen kijkt, maar geen mens reageert; ze laten het hem mooi zelf opknappen! Gaat hij nu op me schieten? Nee, daar zullen ze beslist niet toe bevoegd zijn, dat soort knulletjes, kom nou! Ik heb een voorsprong nu; ik slalom tussen het winkelende publiek door en hoor achter me de bewakingsman brullen. Hij zit me achterna; hij kan harder lopen dan ik, ongetwijfeld, hij is jonger en goed getraind, maar ik heb een voorsprong en die zal ik niet meer uit handen geven. Ik schiet straks een steeg in; dat mooie spel is voor mij! Maar, oh nee!, daar […]

[de rest van de pagina’s ontbreekt]

Frans Mensonides



Aflevering gemist? Kijk in het overzicht van recente REFLEXXIONZZ! in de rechterkolom.

Daar is ook te zien: de uitsmijter van Fris Spr!ts.


Alvast een citaat uit een volgende aflevering:
Tot mijn laatste snik zal ik opkomen voor het recht van mensen om zichzelf zo uit te dossen als ze wensen.
Pasfoto:

foto: Wim Scherpenisse


Colofon

REFLEXXIONZZ! biedt columns over openbaar vervoer en andere onderwerpen, reisverslagen, korte verhalen en geen gedichten.
Dit digitale magazine verschijnt in de regel twee keer per week; wie elke maandagmorgen en vrijdagmiddag een bezoek aflegt, zal meestal wel iets nieuws vinden.
Teksten: Frans Mensonides en/of Fris Spr!ts, tenzij anders vermeld.

REFLEXXIONZZ! maakt deel uit van de opgeheven site De digitale reiziger, waarvan het archief nog toegang verleent tot alle tussen 1996 en 2001 verschenen artikelen.

Wie op de hoogte gehouden wil worden van alle updates, kan zich aanmelden voor de nieuwsbrief Reiziger.

Op- of aanmerkingen, opbouwende of afbrekende kritiek, benevens suggesties zijn welkom in mijn brievenbus. Vrijwel alle brieven worden door mij beantwoord, zij het meestal niet per kerende post.


Overzicht meest recente REFLEXXIONZZ!

Wanneer komt nou Opheusen? - In memoriam: het onderzoek "NS zet bussen in" - Zo. 03.02.2003
- - - -
Waar zit de jeweetwel? - Neuken met Michel Houellebecq - Wo. 29.01.2003
- - - -
Partij der Ontevredenen - Waarom we niet mogen mopperen in dit land, en het toch zo graag doen - Za. 25.01.2003
- - - -
Stemwijzer der dwergen - Vijf kansloze partijen geportretteerd - Di. 21.01.2003
- - - -
Een Columnist als minister-president? - Gezocht: nieuwe vader des vaderlands - Za. 18.01.2003
- - - -
Boemelen met NS (10): Leiden - Utrecht op het tweede gezicht - OV-reisverhaal - Wo. 15.01.2003
- - - -
Mijn schaduw op zolder (kort verhaal) - gestalkt door een schim - Zo. 12.01.2003
- - - -
Tijdschriftje spelen - SIRE maakt zich druk: kinderen hebben het druk - Do. 09.01.2003
- - - -
Overzicht van ALLE verschenen afleveringen; 1998 - heden


Soundbites of the late, late Sixties (8)


Nummer: The Long and Winding Road
Uitvoerende Artiest(en): The Beatles
Tekst: Paul McCartney / John Lennon
Jaar:1970
Veronica Top veertig: nr. 9
Radio 2 top 2000: nr. 220

Soundbite:

The long and winding road
That leads to your door
Will never disappear
I've seen that road before.

Volledige tekst: klik hier.


Platenproducers worden doorgaans lang niet zo beroemd als de artiesten die op hun producties te horen zijn. Hun namen halen zelden het journaal, tenzij er iets noodlottigs met ze aan de hand is, zoals met Gus Dudgeon, die onlangs omkwam bij een auto-ongeluk, en Phil Spector die momenteel onder verdenking staat van moord. In Spectors woning nabij Los Angeles werd afgelopen zondag een doorzeefde juffrouw aangetroffen, en dan heb je de schijn al gauw tegen je.

Spector (New York, 1940) maakte furore met een opnametechniek die bekend staat als wall-of-sound, zo hebben alle journalisten elkaar de afgelopen dagen nagebauwd, zonder precies uit te leggen wat dat was. Het betrof het volplempen van opnamen met trompetten, violen en slagwerk, zodat er in ieder geval een hoop geluid uit de speaker stroomde. Muziek uit de begindagen van de popmuziek klonk vaak nogal iel en blikkerig, maar niet bij Spector, die beschouwd wordt als een van de grootste producers uit de historie. In de jaren 50 tot en met 80 werkte hij met onder andere The Crystals, The Ronettes, The Righteous Brothers, Ike and Tina Turner, The Ramones, en last but not least The Beatles, zowel de groep als de afzonderlijke leden. Zo was hij in 1970 verantwoordelijk voor de allerlaatste Beatle-singel: The Long and Winding Road.

In die tijd diende iedere muziekliefhebber kleur te bekennen: je was “voor” de Beatles of “voor” de Rolling Stones, net zo goed als je voor Ajax of Feyenoord was, of voor Den Uyl of Wiegel. Het leven vergde duidelijke keuzes; we leefden in een tijdperk van polarisatie.

Ik heb er nooit een geheim van gemaakt dat ik voor de Beatles was. De eerste singel die ik kocht, in 1969, was er een van het kwartet uit Liverpool (daar kom ik binnenkort nog op terug), terwijl ik aan de Stones, al hebben ze een paar heel beluisterenswaardige nummers gemaakt, nooit f 4,50 zakgeld gespendeerd heb.

Ook een fanatieke Beatle-fan moest zo tegen het einde van de jaren zestig wel toegeven dat het kwartet flink achteruit begon te kachelen. De heren konden nauwelijks meer met elkaar door één deur, stonden al jaren niet meer op één en hetzelfde podium, en bezochten dan nog wel dezelfde platenstudio’s, maar zelden op hetzelfde tijdstip. Dat alles had zijn repercussies op de muziek. The Long and Winding Road, een wat druilerig nummer, kon vrijwel geen mens meer bekoren. Ook de tekst deed de wereld niet op zijn grondvesten schudden. Vijf schamele weken in de hitlijst werd deze song gegund.

Weinigen wisten, dat het nummer al in de begindagen van 1969 was opgenomen, tijdens een sessie waarbij George Harrison ontbrak. De tape, geproduceerd door George Martin, was bedoeld als demo; Lennon en McCartney hoopten het nummer te slijten aan een andere artiest. Niemand trapte er in. Ruim een jaar later is de opname, op aandringen van Lennon, door Spector uit het archief gehaald. Die knalde er weer een lading violen en trompetten overheen, om het nummer rijp te maken voor de laatste Beatle-LP: Let it Be. Dit tot ongenoegen van McCartney, die de groep kort daarop verliet.

Wie er het fijne van wil weten, moet deze link maar volgen. Je krijgt de indruk dat Spector, voordat hij tot homocide overging, al zeer bedreven was in het vermoorden van muziek. Een erg ingewikkeld verhaal; de totstandkoming van de laatste Beatle-hit verliep via, inderdaad: een lange, kronkelige weg.


De uitsmijter, door Fris Spr!ts

Volgens de Chinese astrologie zijn we het jaar van de geit binnengegaan

Bèèèèèèèèh!

Ha, ha, hi, hi, ho, ho: allemaal even lachen om alweer zo'n flauwe, smakeloze woord-bak van Hollands kortste en kleinste columnist, ingehuurd van de goedkoopste krant van ons land: uw aller Fris Spr!ts


© 2003, Frans Mensonides, Leiden


6 mid/229(11)/367(86)(11)/128,7(19,4)