Nieuwe reexx - Aflevering 106 ZONDAG 11 MEI 2003
OV-reisverhaal, tevens literatiteraire beschouwing

Synopsis voor een lentedag


Binnen een vertelling kan drie jaar inderdaad de omvang van een witregel hebben, en omgekeerd een minuut de omvang van een bladzijde. En niets let je om zulke tijd-lengte proporties visueel weer te geven. Toch lijkt ons het nut van grafieken beperkt; uiteindelijk bestaat een verhaal alleen in de vorm van woorden.

Het Proza Boek


Lang niet iedereen weet, dat de gemeente Amsterdam voor ongeveer een kwart bestaat uit platteland. Ten noorden van Amsterdam Noord, om het maar zo te formuleren, omarmen de gemeentegrenzen een groot gedeelte van het Waterland, de drassige streek langs wat ooit de Zuiderzee heette. Daar vinden we de “parels van het Waterland”, vijf minuscule dorpjes waarvan de inwoners zich, behalve Schellingwoudenaar, Zunderdorper, Holysloter, Ransdorper respectievelijk Durgerdammer, ook met het volste recht Amsterdammer kunnen noemen.

Als we volledig zijn, moeten we ook Nieuwendam nog vermelden, maar dat dorp is al lang geïncorporeerd in de gelijknamige nieuwbouwwijk. Vanuit de andere dorpen heb je blijvend vrij uitzicht op water en wei; die zullen nooit verstedelijken, zo staat het vastgelegd in streek- en bestemmingsplannen.

De onvermoede landelijkheid van onze hoofdstad is het gevolg van de sport, genaamd: “gemeentelijke herindeling”, die bestuurders in dit land al eeuwenlang met verve beoefenen, totdat, ergens in 23-zoveel, heel Nederland uit Amsterdam bestaat. Waar het voor dient, weet ik niet; het eerste wat die nieuwe, grotere fusiegemeenten altijd doen is: dorps-, wijk-, deelraden en bijkantoren instellen om het bestuur dichter bij de burger te brengen.

Het zij zo. In 1921 besloot de gemeente Ransdorp zich op te heffen ten gunste van de grote buurman, en sleepte daarmee Holysloot, Durgerdam en Schellingwoude in zijn val mee. Ook Zunderdorp en Nieuwendam sloten zich in dat jaar aan bij Amsterdam.

Het kwintet dorpen, met in totaal naar mijn schatting niet veel meer dan 1000 inwoners, is keurig netjes bereikbaar per openbaar vervoer, al moet daarvoor in de avonduren en de weekeinden getelefoneerd worden. Dan rijdt de Waterland-taxi. Maandags tot en met vrijdag overdag verbindt GVB-bus 30 de vijf dorpen met elkaar en met het Buixxlotermeerplein in Amsterdam Noord, waar overgestapt kan worden op vele lijnen richting Centraal Station. In de spits heeft de bus de zelden voorkomende frequentie van 45 minuten; daarbuiten rijdt hij om het uur. De rit Zunderdorp - Holysloot duurt een klein uur en biedt groene en blauwe vergezichten op een niet bij iedere toerist bekend stuk Amsterdam.


Bekommerd

Ik word wat bekommerd wakker, op een onfatsoenlijk vroeg tijdstip in de morgen, met een landerig, donkergrijs, onbehaaglijk gevoel over de dag die komen gaat. Ik heb dat vaak; niet dagelijks, laat ik de zaken niet somberder voorstellen dan ze zijn, maar drie, vier keer per week toch zeker wel.

Wie dergelijke stemmingen niet kent, zal ze zich moeilijk kunnen indenken. Het voelt als teleurstelling, maar dan op voorhand al; “faalangst” zou een goed woord zijn, als er iets zou zijn om bang voor te zijn, en er sprake was van een onderneming die mogelijkerwijze zou kunnen mislukken. Niets van dat al. Ik heb een vrije dag, het wordt mild lenteweer, ik ga vandaag Landelijk Amsterdam bekijken en er een verhaal over schrijven. Daar zit hem net nou de kneep, trouwens, want dat verhaal zal niet uit de verf komen; ik weet het zeker, ik voel het aan mijn ochtendwater, op dit onzalige uur.

Later, veel later pas, ga ik op pad. In de sneltrein naar Amsterdam lees ik verder in een boek dat ik onlangs gekocht heb, en vermoedelijk de oorzaak is van mijn sippe stemming. Het boek gaat over hoe je een roman moet schrijven. Dat is bepaald geen sinecure. Bij de twee romans die ikzelf geschreven heb, ben ik doodleuk ergens in het midden begonnen, in de hoop dat de voorgeschiedenis en het vervolg zich vanzelf, schrijvenderwijze, wel aan me zouden openbaren. Dat gebeurde ook, tot mijn opluchting. Maar nu lees ik, dat ik het volkomen fout heb gedaan, en een waardeloze drol van een romancier ben. Ik had eerst een synopsis moeten schrijven.

Verder maakt dit boek zich sappel over dingen waar ik zelf nooit over nadenk als ik schrijf. Je moet je hoofdpersonen door en door kennen, een bewuste keuze maken of je wilt schrijven in het ik- of hij/zij-perspectief; je moet zeer zeker de documentatie niet onderschatten.

Je documenteren voor een fictionele roman? Jazeker. Er staat een verhaal in dat boek over een echt bestaande romanschrijver (een realistisch verhaal over fictie, dus) die een scène moet schrijven die zich afspeelt in de machinekamer van een schip, een grote tanker, de M.S. Telstar. Daar hij niet weet, hoe een machinekamer er van binnen uitziet, onderneemt hij van zijn woonplaats in de provincie Groningen een excursie naar de haven van Rotterdam, om er een te gaan bekijken. Scheepskapiteins vinden zo’n verzoek normaal, blijkbaar; vrijwel dagelijks stappen er zich documenterende boekenschrijvers over de loopplank.

In de eindversie van de roman neemt de scène op die boot slechts een alinea in beslag. Bovendien heet het schip dan geen Telstar meer; dat leek de schrijver ineens een heel rare naam voor een tanker.

Wat een gedoe! En bovendien: een verloren dag voor iemand die van de pen moet leven. Ik had die scène maar ergens anders laten spelen dan op een tanker; die tanker was helemaal niet essentieel, want de roman ging helemaal niet in de eerste plaats over scheepvaart.

Maar erg veel redenen heb ik niet, om me de dingen aan te trekken die in dat schrijfboek worden opgeworpen. Ik schrijf geen romans meer, maar doe alleen nog maar in non-fictie. Een reisverslagenschrijver heeft veel voor op iemand die het allemaal maar verzint. Mijn synopsis bestaat uit lijnen op een landkaart en aantekeningen over bus- en treinaansluitingen. Ik schrijf altijd in de “ik”-vorm, omdat ik degene ben die het meemaakt, en in het praesens historicum, omdat het écht is; de verleden tijd is de tijd voor sprookjes. En die “ik”, die meen ik door en door te kennen, al menen sommige anderen hem beter te kennen dan ik.

Ik hoef me als realist ook nooit te bekommeren over inconsequenties; als je de realiteit maar nauwkeurig genoeg beschrijft, houd je inconsequenties altijd buiten de deur. De werkelijkheid kan absurd zijn, of verschrikkelijk, of verschrikkelijk saai, ze kan je meeslepen naar hemelse hoogten of ravijndiepe afgronden (waarom zou je in vredesnaam een verhaal verzinnen??) maar nooit is zij met zichzelf in strijd.


Ondersteboven

Amsterdam CS, ik stop het boek in mijn tas, verlaat de trein en stap een paar minuten in bus 32, die me in een duizelingwekkend tempo onder het IJ door naar Noord vervoert. Het is een bus met ezelsoor-spiegels en comfortabele blauwe zetels, die we ook al tegenkwamen in dit artikel uit rampmaand september 2001, waarop dit als het ware een verlaat vervolg is.

Garage Noord heeft de meest wilde chauffeurs van Amsterdam in dienst, met hun voet vastgelijmd aan het gaspedaal. Ze kunnen hier maken wat ze willen, concurrentie is er toch niet meer, of nog niet. In 1956 verloor Amsterdam Noord zijn enige raillijn, de blauwe tram naar Volendam. Vanaf 2011 zal dit stadsdeel, met bijna evenveel inwoners als Zwolle of Leeuwarden, bereikbaar zijn met de Noord-Zuid metro.

“Op het ROC ASA leer je ondersteboven denken”, lees ik op een billboard. Foto erbij van man die een looping maakt op zijn skates. Zo lok je mensen naar een school. Schoolbanken, boeken en leraren oefenen geen wervingskracht uit, vrezic, zelfs niet in een reclame voor onderwijs.

Reu, reu, reu!, kreunt de busmotor, die tot het uiterste beproefd wordt. Ik stap al uit op het Waterlandplein, bij een busstationnetje, een van de eerste haltes in Noord. Ook hier kun je overstappen op die landelijke lijn 30.

Daar die bus nog een klein halfuur op zich zal laten wachten, loop ik alvast op eigen kracht naar Schellingwoude. In een park rond een “breek”, een grote plas, zitten twee schoolmeisjes op een bank. Met verveelde gezichten en trage handgebaren ledigen zij een zak chips, onder treurwilgen. Er vaart een eend voorbij met een sleep kuikens achter zich aan.

Aan Schellingwoude kun je niet afzien dat het een parel van het waterland is. De huizen langs het dijkje zijn nogal gewoontjes. Ze kijken uit op weilanden die uitkijken op het IJ. Het is al lang geen dorp meer; alleen nog maar de rand van de stad.

Ik tuur naar binnen bij het Keramiek Atelier van André Vos. Dit maakt deel uit van de atelierroute Kunst tussen Dijk en Die, die binnenkort verreden zal worden. Als ik de kunstenaar zelf wil spreken, moet ik aanbellen bij Marjoke, lees ik op een bordje. Mijn wijsvinger strekt zich als automatisch uit naar de bel, maar ik trek hem schielijk terug: interviews staan niet in mijn synopsis. Bovendien kwam er in een van mijn romans al een Marjoke voor, en dat was bepaald geen sympathiek typetje.


Hydrovoet

De twee bussen die vandaag zijn ingezet op lijn 30, kruisen elkaar op de dijk. Wagen GVB 013 rijdt richting Zunderdorp; het is een 24 persoonbusje, een kleine uitgave van de ezelsorenbus die me in Amsterdam Noord heeft gebracht. Die naar Holysloot is nog kleiner, een taxibus voor een dozijn opvarenden. Lijn 30 heeft afwijkend materieel; met lange bussen kan op deze smalle dijkjes niet goed gemanoeuvreerd worden.

Ik laat de bussen gaan, want ik wil eerst het sluizencomplex bekijken, dat ter hoogte van Schellingwoude het IJ scheidt van het IJsselmeer. Je hebt hier de Oranjesluizen, nog geopend door koning Willem III en onlangs gemoderniseerd; die zijn voor de kleine beroepsvaart en de spelevaarders. Daarachter de nieuwe Willem Alexandersluizen voor het grote werk. 15.000 schepen passeren hier per jaar; door de ene sluis, of door de andere. Het hele complex kan bewandeld worden, mits je de aanwijzingen van het personeel opvolgt, en je tussen de oranje geverfde relingen blijft.

De Oranjesluizen werken nog met ouderwetse klapdeuren om het water buiten te houden; de W.A. sluizen hebben glijdeuren die bij opening verzinken in de kust, en zich voortbewegen op een film van water, een zogenaamde hydrovoet. De sluizen liggen hier niet alleen om waterniveauverschillen te overbruggen, maar ook om het zilt uit het IJsselmeer te houden. Het IJ en het Noordzeekanaal zijn hoogstens zoutarm; beslist niet helemaal zoutvrij.

De wandeling schiet niet erg op, want voortdurend moet ik wachten op schepen, die hier voorrang hebben op voetgangers. Een regel, die ik kan billijken, in een sluis. Ik zie de IJtunnel de sluisdeuren passeren; althans een lange grindschuit die zo heet. Een rare naam voor een boot, weinig schepen zullen genoemd zijn naar een tunnel waar ze overheen varen. De bedenker van deze naam heeft gevoel voor humor. Ik laat de naam dus maar staan, en verzin geen andere.

Op de terugweg wordt de doortocht me versperd door vijf zeilboten, die allemaal tegelijk geschut worden. De Piper Rising heeft het gezin Hollands Welvaren als bemanning, vier helblonde mensen; pa met een brede Popeye-borst, een sportieve moeder en twee in zwemvest gestoken jongetjes, die helpen met het oprollen van touwen en doeken. Op de Faston uit Harderwijk maken ze er een rommeltje van; ze slagen er niet in, de tros om de dinges te mikken. Het touw valt steeds in het water. Uit een luidspreker, bevestigd aan een soort seinhuis, kraken geïrriteerde bevelen.

De sluisdeuren klappen toe, het voetgangerslicht slaat op groen, en ik loop verder. Ik keer terug naar Schellingwoude. Nu zie ik de witstenen kerk pas. Hij ligt een beetje teruggetrokken achter de dijk en wordt geflankeerd door een typisch Amsterdams rekwisiet, een “krul”, een pisbak van gebogen gietijzer.


Schedel

Ik stap op de 013, die ik net al gezien heb. De helft van de zitplaatsen is bezet. Tegenover me zit een forse, bejaarde man met een GVB-netkaart op schoot. Hij trekt een gewichtig gezicht en volgt de route nauwgezet door hem met een potlood op de kaart te krassen.

We laten de stad achter ons en bevinden ons tussen weilanden. Ook deze keer lukt het me niet, een overtuigende metafoor te verzinnen waarin een hoogspanningsmast voorkomt; het begint een obsessie te worden.

De route van lijn 30 is kronkelig. De chauffeur groet bekende instappers, en bekenden langs de weg; iedereen kent iedereen in de Amsterdamse dorpen.

Durgerdam, gelegen aan een dijk langs het Buiten-IJ, ziet er vanuit de bus een stuk leuker uit dan Schellingwoude; opnieuw heb ik een verkeerde keuze gedaan. Het dorp, ontstaan in de 15e eeuw, leefde ooit van de walvis- en de Oostzeevaart, en thans van de watersport. Er is een grappig kerkje met een rijke historie, het stikt er van de gezellige terrassen, en het is er druk; de chauffeur moet al zijn stuurmanskunst aanwenden om geen tegenliggers te schampen.

Een man ligt voor pampus op een vissteiger, op zijn rug, met een hoed over zijn gezicht. Er wiekt een reiger boven het water. Een musje probeert de bus bij te houden, wat hem gemakkelijk lukt.

“De wijde blik” als naam van een huis is hier even origineel als Alpenblick in Oostenrijk. Ook Ransdorp, 1 kilometer landinwaarts gelegen, bestaat uit niet veel meer dan één lange straat. De kerk, met een merkwaardig afgeknotte, afgebeten toren, staat hier op de kop af 500 jaar. Het is moeilijk te geloven, maar in die tijd was Ransdorp machtiger en rijker dan Amsterdam zelf.

Kilometers groen polderland hebben we voor de boeg; Holysloot is nog uit zicht. Het landschap zou me kunnen bekoren als ik daarvoor de juiste stemming had, quod non . Er hangt een mufheid, een dufheid over deze dag, die niet aan het land ligt, noch aan het weer, en zich dan wel aan de binnenkant van mijn schedel zal bevinden.

De busroute eindigt bij een kerkje. Ik stap uit, als laatste passagier. De man met de stafkaart was het alleen om het ritje begonnen; hij rijdt gewoonweg mee terug.


Sirene

In Holysloot leven de mensen gezond en wordt weinig gestorven. Het kerkhof telt niet meer dan een dozijn zerken. Ook naast deze kerk staat weer zo’n krul; een donkerblauwe.

Ik loop het dorp in, waarbij ik moet oppassen, er niet meteen weer uit te lopen. Een bordje belooft me “Gekoelde Frisdranken”, maar het bijbehorende terras, niet meer dan het erf van een particulier, is gesloten. Ook het pontje over de Holysloter Die is buiten gebruik. Het vehikel, een platte schuit, voorbewogen langs een kabel, vaart in het voor- en naseizoen alleen in het weekeind. Je hebt er weinig aan, zelfs als het vaart, want je komt terecht in opnieuw een groen stuk laagland. Na een wandeling van ruim een half uur bereik je dan Broek in Waterland, waarvan ik de verte de eerste huizen zie.

Ik loop de andere kant van het dorp op, dat zich uitstrekt langs de Die, en ontdek een tweede kerkje, meer een kapelletje. Het is opgericht ter nagedachtenis van de watersnood in 1916, die deze streek zwaar heeft getroffen. De kapel wordt gerestaureerd; werkmannen met kruiwagens lopen in en uit. “Zo, je zonden aan het overdenken?”, vraagt een van hen aan me. Ook in deze uithoek van de gemeente heerst de Amsterdamse ziekte: je bemoeien met alles en iedereen. Ik antwoord: “ja, daar komt het ongeveer wel op neer. Maar biechten kun je hier niet meer, zeker?”
-”Dit is gereformeerde boel hier, maar biechten kun je sowieso niet meer. Dat is afgeschaft door de paus. Alles mag vandaag aan de dag; de mensen hebben ook helemaal geen respect meer voor een anderman zijn eigendommen”.

Ik dank de man voor zijn informatie. Aan het oosteind van het dorp staat een sirene op een 15 meter hoge paal, voor het geval dat rampspoed ook zijn weg zal vinden naar Amsterdams Arcadia. Een bord roept de bewoners op, eventuele storingen aan de sirene te melden aan de brandweer. Het apparaat loeit momenteel niet; maar misschien is er toch een ramp, en tegelijkertijd een storing aan de sirene. Maar hoe kan je nou, als de sirene niet gaat, weten of… ; aan een picknicktafel ga ik een stijf kwartiertje zitten kouwen op deze weinig productieve gedachte.

Er gebeurt niets; het is stil; vogels kwinkeleren en kikkers kwaken. Ik sla het schrijfboek weer open, maar leg het meteen weer weg ook. Het is zo ingewikkeld als een leerboek over differentiaal- en integraalrekening, en onder ons gezwegen: ook ongeveer even boeiend geschreven.

Ik geloof er bovendien niet in. Schrijven kun je niet leren uit een boek. Ook cursussen, workshops, master classes, et cetera, helpen geen zier. Al die maniertjes en trucjes doden de creativiteit en werken eenvormigheid in de hand.

Ik las laatst een bloemlezing van jeugdverhalen, allen geschreven door deelnemers aan een workshop van Schrijfweb. Mensen dus, die ervoor hebben geleerd, maar wat viel het resultaat me tegen! Er zaten twee, drie verhalen bij die me echt boeiden, echt boven de middelmaat uitstaken; die ik zelf graag geschreven zou hebben. Over de rest van de bijdragen, hoe uiteenlopend ook, leek wel één en dezelfde grauwsluier te hangen. Op zich knap, om dat voor elkaar te krijgen. Ik ging alles, alle saaie, matige verhalen, woord voor woord herlezen, om erachter te komen waar het aan lag, en de goeie ook, wat er dan wel zo goed aan was, maar ook dat werkt niet: je kunt schrijven niet leren door een ander de kunst af te kijken.


Wassenaars

Holysloot is het einde van de wereld. Over land kun je het slechts langs één weg bereiken. Al wat er binnen komt rijden moet er weer uit via het lusje bij de kerk of dat bij de sirene. Een truck met oplegger probeert de krappe draai bij het kerkje te maken, en smijt een aantal vuilnisbakken omver.

Ik ga in de abri zitten. Twee hoogbejaarden dames schuifelen langs; ze delen een rollator. Het busje arriveert. Ook deze keer blijven de passagiers, een zevental wat deftige tantes, in de bus zitten. Deze lijn vervoert meer toeristen dan Waterlanders, denk ik. De chauffeur verklaart mijn stempeltje van anderhalf uur geleden nog geldig.

“U bent een echte Amsterdammer, zeker”, zegt een van het septet vrouwen tegen me. “U vindt zeker wel dat we raar praten, hè meneer. Dit is nou Haags.”
-“Mij lijkt het meer Wassenaars”, antwoord ik.
Ze lachen: “hoh, hoh hoh!”.
-“Is het hier nou niet eenzaam in de winter, meneer?” Ik maak een gebaar dat alles kan betekenen.

“Oh, prrachtig, prrrachttig mooi hier”, klokken ze, als we Durgerdam naderen. Zo prachtig dat ze hier even willen rondkijken; ze stappen uit.

Ik doe datzelfde op het Waterlandplein. En maak een weloverwogen sprong in ruimte en tijd.


Synopsis

Op de terugreis in de interregiodubbeldekker wordt namelijk mijn aandacht getrokken door mijn buurman, een late twintiger met baardschaduw op de kin, ouderwets lang haar, een superman-shirt, leren jekkertje, spijkerbroek en gympen. Niet zozeer deze dracht valt me op, als wel wat hij op zijn notitieblok heeft geschreven. Dat is namelijk [en ik neem het onopvallend over]:

House beat party.
Bianca flirts. Marsha’s first near shot. [wat moet ik me daar bij voorstellen?]
Bianca and Nobby fuck. [daar zie ik iets bij].
Water foetal [?] experience. [of feudal? Wat een rotpoot heeft die vent!]
Return to work. B. is very quiet about what happ. at the party.
Benny’s death.

En zo gaat het nog even verder. Ik snap er niet veel van, maar ik snap wel dat dit uitgerekend een synopsis is; voor een film, vermoed ik. Dit is toch stug: daar ben ik de hele dag onderbewust bezig met synopsissen, en daar zit ik nu in de trein naast iemand die er een zit te schrijven. Dit is zo zot, dit slot; dit ligt er zo bovenop; dat bedenkt niemand. Zoiets kun je alleen schrijven als realist. Het verzoent met mijn dag; het doet mijn duffe stemming verdwijnen.

Ik zwengel het raampje open en keil het boek naar buiten, tot verbazing van de scenarist, die het misschien voor zijn film gebruikt (man throws book out of a window).

Weg ermee! Over schrijven moet je niet nadenken; een goede schrijver laat zijn toetsenbord ratelen als een mitrailleur. Je moet simpelweg je hand laten leiden door de Muze, en je synopsissen laten schrijven door de Schikgodinnen; die kunnen er heus meer van dan wij mensen.

Frans Mensonides

“Een interregiodubbeldekker hééft helemaal geen raampje waar je iets door naar buiten kunt gooien!” Inderdaad lezer, goed opgemerkt. Toch nog betrapt op een inconsequentie!


Jansen, Bert, en Pim Wiersinga, Het prozaboek, 2e druk, Meulenhof / Stichting Schijven, Amsterdam, 2002
Bouman-Hesse, Renate Marlies, en Martin Muires (red.), Zwanenzang en nog veel meer. Een gezamenlijke start, Boekenplan, Hoofddorp, 2002 [te bestellen via Schrijfweb]

Aflevering gemist? Kijk in het overzicht van recente REFLEXXIONZZ! in de rechterkolom.

Daar is ook te zien: de uitsmijter van Fris Spr!ts.


Citaat uit een volgende aflevering:
TopPop was een programma waar je als popliefhebber voor thuisbleef, al was het alleen maar voor het ballet van Penney de Jager, die met haar trawanten, in een strakgesneden dansgevalletje, op de maat van de muziek stond rond te huppelen.
Pasfoto:

foto: Wim Scherpenisse


Colofon

REFLEXXIONZZ! biedt columns over openbaar vervoer en andere onderwerpen, reisverslagen, korte verhalen en geen gedichten.
Dit digitale magazine verschijnt in de regel twee keer per week; wie elke maandagmorgen en vrijdagmiddag een bezoek aflegt, zal meestal wel iets nieuws vinden.
Teksten: Frans Mensonides en/of Fris Spr!ts, tenzij anders vermeld.

REFLEXXIONZZ! maakt deel uit van de opgeheven site De digitale reiziger, waarvan het archief nog toegang verleent tot alle tussen 1996 en 2001 verschenen artikelen.

Wie op de hoogte gehouden wil worden van alle updates, kan zich aanmelden voor de nieuwsbrief Reiziger.

Op- of aanmerkingen, opbouwende of afbrekende kritiek, benevens suggesties zijn welkom in mijn brievenbus. Vrijwel alle brieven worden door mij beantwoord, zij het meestal niet per kerende post. Anonieme of met schuilnaam ondertekende mails gaan linea recta de prullenmand in. Ik behoud me het recht voor, om ontvangen reacties te behandelen in REFLEXXIONZZ!, dat zal dan geschieden zonder naamsvermelding van de afzender.


Overzicht meest recente REFLEXXIONZZ!

Hoeboer Opstand van busreizigers in Voorhout - Do. 08.05.2003
- - - -
Hollands hectaren (1) Griftpark, Utrecht - Zo. 04.05.2003
- - - -
Een onvertogen woord Slecht cabaret, en een reprimande van een lezer- Do. 01.05.2003
- - - -
Marathonmozaïk Rotterdam op een schaal van 1 tot 5 - Zo. 27.04.2003
- - - -
Clotoon (zij die de levensdraad spint) / Een dagje naar het strand Twee apartjes - Do. 24.04.2003
- - - -
Nunc est bulborum De geestlijn: Den Haag CS - Hoorn OV-reisverhaal - Zo. 20.04.2003
- - - -
Zeepbel met inhoud Anatomisch griezelen in Leiden- Do. 17.04.2003
- - - -
Lightrailtram Opnieuw: lightrail in het veen - Zo. 13.04.2003
- - - -
Overzicht van ALLE verschenen afleveringen; 1998 - heden



De uitsmijter, door Fris Spr!ts

Ook hobbykippen worden geruimd

Kip, ik nek je!

Ha, ha, hi, hi, ho, ho: allemaal even lachen om alweer zo'n flauwe, smakeloze woord-bak van Hollands kortste en kleinste columnist, ingehuurd van de goedkoopste krant van ons land: uw aller Fris Spr!ts


© 2003, Frans Mensonides, Leiden


20 beg/255(37)/399(118)(43)/179,1(69,8)