Nieuwe reexx - Aflevering 126 ZONDAG 27 JULI 2003
Deze column is afkomstig uit het archief van REFLEXXIONZZ!
Klik hier voor de meest recente aflevering.


Lees ook de gast-"soundbite" in de rechterkolom!

OV-reisverhaal

Halverwege zenit en nadir

Een half jaar geleden, toen de winter op een dinsdag viel, maakten we in Oss kennis met het halteloze stadsvervoer van busbedrijf MTI. Ook in Drenthe is het bedrijfje actief. Sedert 2000, respectievelijk 2002, kennen ook Hoogeveen en Meppel een busdienst met alleen routes, en zonder haltepalen. Vorig jaar wist MTI bovendien op de zittende streekvervoerder Arriva een concessie te veroveren voor exploitatie van een viertal streeklijnen in Zuidwest Drenthe: Meppel - Koekange, Meppel - Hoogeveen via Ruinen, Meppel - Zuidwolde en Hoogeveen - Dwingeloo. In september werden de haltepalen de grond uit gerukt; de grote bussen van Arriva maakten in deze dunbevolkte streek plaats voor de hardblauwe 13-persoonsgevallen van MTI.

Kort daarop klonken luidkeelse klachten uit een provincie, waarvan ik me tot kort daarvoor nooit gerealiseerd had, dat zij er zoiets als een zuidwesten op nahield. Passagiers voelden zich in het nauw gebracht en dooreengeschud door MTI, dat volgens een zurige commentator in een streekkrant vooral cowboys in dienst had. Dat waren dan nog de gefortuneerden onder de reizigers, die een plaatsje in de bus hadden weten te bemachtigen. Er bleven mensen achter op de stoep; ook in Zuidwest Drenthe is er soms een groter reizigersaanbod dan 13 man per uur.

Het chauffeurscorps, gedeeltelijk overgenomen van Arriva, was evenmin tevreden: de CAO bij MTI pakte nog beroerder uit dan ze bij Arriva gewend waren, en de chaos bij het samenstellen van werkroosters was onbeschrijflijk. In oktober 2002 brak een staking uit onder de MTI-chauffeurs.

Directeur Zwama pareerde alle aanvallen: er waren nu eenmaal kinderziekten, en men zou uiteindelijk de voordelen wel inzien van de MTI-filosofie. Want waar ter wereld trof men zo’n flexibel busbedrijf aan? Overal instappen waar je wilt; volop reizigersinspraak. Verder is elke chauffeur uitgerust met mobiele telefoon; als je hem tijdig belt, is hij zelfs bereid je hoogstpersoonlijk van huis af te halen.

Hoe gaat het negen maanden later met het busvervoer in Zuidwest Drenthe? Ik besloot een kleine steekproef te nemen.

Dwingeloo is om meerdere redenen een bezoek waard; ik ben er in het pre-Internettijdperk al eens geweest. Maar waarheen in Meppel en Hoogeveen? Ik zocht op stadsplattegronden. Het leek me aardig, naar de Joost van den Vondellaan te reizen, net als in Oss.

Meppel heeft Nederlands grootste dichter niet geëerd met een straatnaam. Daarom koos ik voor de Jan Tooroplaan, een schilder aan wie ik ook al eens wat alinea’s gewijd heb. Deze laan, in de buitenwijk Koedijkslanden, is twee keer per uur bereikbaar met stadslijn A.

Hoogeveen kent wel een Vondellaan, maar ook een ruimtewijk, met daarin een Zenitlaan en een Nadirlaan. Vooral de laatste is een curiosum onder de straatnamen, waarvoor in dit land toch al geldt, dat het idiootste nog niet idioot genoeg is.

“Zenit” is een uit het Arabisch afkomstige astronomische term voor het denkbeeldige punt op de denkbeeldige hemelbol dat zich recht boven het hoofd van de waarnemer bevindt. Je kunt dat woord volgens van Dale ook figuurlijk gebruiken; dan betekent het: het hoogtepunt, van wat dan ook. Het tegendeel van het zenit is het nadir. Dat punt is even denkbeeldig als het zenit. Je ziet het bovendien niet; de Aarde zit ertussen; het bevindt zich recht onder je voeten. Het zou dus geen naam hoeven te hebben, maar toch is er een naam voor, al kennen slechts weinigen die. Waaronder die ambtenaar ter secretarie van de gemeente Hoogeveen, die er behagen in schiep, een straat te noemen naar het absolute dieptepunt van de wereld.

Ik wil daar wel even rondkijken, als ik vanavond nog even tijd overheb. Eerst naar Meppel.


Tooroplaan

Dinsdag de 22e juli is een wat broeierige dag, die lang twijfelt tussen zon, bewolking en regen, maar uiteindelijk toch kiest voor het eerste. Het witte, oude stationsgebouw van Meppel koestert zich, ver weg van de Randstad-dynamiek, in de zomerzon. Een plukje reizigers verlaat de Intercity naar Groningen.

Ik loop naar het bescheiden busstationnetje op het voorplein, gedeeld door Arriva en MTI. Het laatste bedrijf heeft een informatiepaneel laten neerzetten over de stadsdienst, waarop ontbreekt wat zo’n ding echt duidelijk maakt: een plattegrond met routelijnen. De routes van de drie stadslijnen, A, B en C, staan nu vermeld als een opsomming van straatnamen. Lijn A gaat zoals gezegd naar de Koedijkslanden, en rijdt een keer per uur linksom en een keer rechtsom; B en C gaan eens per uur naar het oosten van de stad, waar onder andere het ziekenhuis, pardon, Medisch Centrum staat. De beloofde mobiele nummers van de buschauffeurs staan vermeld.

“Ik snap er niet veel van”, zegt een pinnige oude juffrouw die naast me is komen staan, “en ik kon toch al ruim voor mijn zesde verjaardag lezen en schrijven”. Dat kon ik ook; heel ruim; ik heb indertijd zelf mijn aanmeldingsformulier voor de kleuterschool ingevuld, maar ik loop dat meestal niet luidkeels op straat uit te bazuinen. Het is net zo onzegbaar als een darmkwaal; je loopt met zoiets niet te koop, vind ik. Nu ik het toch genoemd heb: mijn kleuterhand schreef - iets later dan ik daarnet suggereerde - alle letters en woorden in spiegelbeeld; de opmaat voor een wat aparterige en dwarse schrijfcarrière.

Ik neem bus A, waar een kaalhoofdige chauffeur mij - overduidelijk niet-autochtoon - wijst op het ontbreken van drukknopjes en haltes bij MTI. Van de Tooroplaan heeft hij nooit gehoord. Ik beloof, zelf te zullen opletten.

We krijgen gezelschap van een oude zoon met een nog oudere moeder.

-“’t Centrum, is dat ver loop’n of naait?”
-“Ja, wat is ver?”
-“’t Is al gauw te ver, hoor, met moeder! Daernet in ’t staetion, met die tsunnel, niet normael, we kond’n ‘r bijna naait afkoom’n”.
-“Dan zou ik ’t busje maer neem’n!”

De chauffeur legt uit dat we eerst naar Koedijkslanden gaan, en daarna pas door het centrum. “We krijg’n nog waer voor onze cent’n”, bromt de zoon tegen zijn moeder, die er allemaal niet erg veel van begrijpt.

Onderweg stapt nog een vrouw met boodschappentas in; na handopsteken. Ik volg de route op een stadsplattegrond die ik heb uitgedraaid. De Rembrandtlaan, we komen in de buurt. De bus draait de Jan Tooroplaan op, en ik neem afscheid van het gezelschap.

Koedijkslanden is een jaren-70 wijk met eengezinshuizen. We zitten hier al aan het eind van het stadje. Rechts heb ik uitzicht op weilanden, een zwembad en een minigolfbaan. Ik bezwijk niet voor de verleiding, een balletje te gaan slaan. Ik haat dat spel; het eindigt ongetwijfeld met vloeken, razernij en het smijten met het spelmateriaal.

Kinderen roepen me “Hoi!” toe vanaf hun fiets. In Leiden doen ze dat als ze vinden dat je er raar of eng uitziet; in Meppel omdat het zo hoort, uit respect tegenover een vreemdeling die verdwaald is, zeker.

Ik kruis de singel en beland in een oude villawijk die aangenaam ligt te lommeren onder het bladerdak van… lindebomen, schat ik. Nog even rechtdoor, volgens mijn plattegrond, en inderdaad: daar schijnt het wit van het stationsgebouw alweer door de boomtoppen heen; ik heb amper een kwartier gelopen. Tussen 1996 en 2002 heeft Meppel het moeten stellen zonder stadsdienst. Wie goed ter been is, heeft er ook geen behoefte aan. MTI vervoert momenteel in totaal een krappe 2000 passagiers per week op die drie lijntjes, veel minder dan de ringlijn in Leiden, die moet verdwijnen.

Ik loop nog een ronde door de binnenstad, die me meevalt, en de levendigheid heeft van een watersportpleisterplaats in de zomer. Op de muur van een pand bij de vaart staat de “Gemeentelijke verordening op de invordering van de sluisgelden” uitgespeld; alweer een verschil met mijn eigen woonplaats, waar vooral gedichten op de muren staan. De verordening is, zoals behoort, door de gemeentesecretaris ondertekend voor gelijkluidend afschrift, en dateert van 1912; zelfs voor de invoering van de euro is zij niet gewijzigd.

Als er geen kermis is, moet het plezierig wandelen zijn in het centrum van Meppel. Nu is er wel een kermis, en uit de luidsprekers bij de botsauto’s hoor ik dé hit van 2003 denderen:

I say
Hey-hey hey-hey-hey
Hey-hey
Ha-hi ha-hi hi-hi.

De uitvoerende artiesten zag ik laatst op TV; drie spichtige huppelkutjes uit een Zuid-Europese natie, die al playbackend op de maat der muziek op en neer sprongen.


Gas

Snel terug naar het station. Ook de streeklijnen staan hier niet overduidelijk aangekondigd. De bus naar Zuidwolde deelt een halteperron met Arriva; van die naar Koekange en Hoogeveen moet je maar raden waar ze vertrekken. Mijn bus gaat om 13.30; om 13.29 zie ik er één aan komen rijden; dat zal hem dan wel zijn. Ja, het is die naar Hoogeveen; ik zit goed.

Mijn medepassagiers zijn deze keer een scholiere die pas haar rijbewijs gehaald heeft, en een echtpaar van ruim middelbare leeftijd, waarvan ik de man even later zonder duidelijke aanleiding hoor opmerken: “Die brune mens’n moet’n niet denk’n dat ze hier de baes kunn’n speul’n over ons. Als ik op Aruba ben, kan ik ook de baes niet speul’n over die brune mens’n daer.” Zijn vrouw zwijgt.

“Hebbie nog geen auto ‘ekocht?”, vraagt de chauffeur aan het meisje. Hij weet er nog wel een: “Nog geen 100.000 kilometer ‘eloop’n, groen metalliek, met een trekhaekje d’r achter. En hij heeft net een grote beurt ‘ad!”
Zelf heeft hij in tien lessen zijn rijbewijs gehaald. “Ik mocht als kind altijd al de waeg’n van mijn vaeder uit de garaege rijd’n. En nooit schaede ‘ad!”

Wij rijden het platteland op, langs boerderijen en langs gewassen waarvan ik ook al niet weet hoe ze heten. Het wordt snel heet in dit soort stolpvormige busjes, die iets hebben van een rijdende broeikas.

Het voertuig ontwikkelt nog een flinke snelheid, waarbij de motor een hoog gegier produceert. Ze hebben beslist minder comfort dan een standaard-streekbus; je zit dichter bij het wegdek, waarvan je elk hobbeltje voelt. De chauffeur, aan wiens rijstijl je die korte opleiding wel kunt afzien, slalomt al toeterend om een trage personenauto heen. “Tsoerist’n”, oordeelt de man. “Gevaerlijk, dat langzaeme rijd’n. Je weet niet wat die mens’n wilt.”

In Ruinerwold stapt een studente in, die veinst, niet te weten dat de Studenten OV-kaart in de zomervakantie niet geldig is voor vrij reizen. De chauffeur is er zeker van: “’t staet overal aengekondigd in de garaege, op grote plakkaet’n”. De discussie geeft enig oponthoud. Voorbij het dorp verschiet de chauffeur van kleur na een blik op zijn horloge. “Tswee minuut’n tse laet! Dat moe’n we eev’n inhael’n! Hij trapt het gaspedaal bijna door de vloer heen, en met een gegier als van spaceship Enterprise stuiven we op Ruinen af.

Ik druk uit de macht der gewoonte op de stopknop, een nutteloos attribuut in een MTI-busje; ze zijn hem vergeten te verwijderen. Mijn bellen heeft dan ook geen effect; er gaat geen lampje branden of zoemer loeien. Ik schraap de keel, verzoek de chauffeur me er op de Brink uit te zetten, en sta even later aan de voet van een ANWB-wegwijzer die aangeeft dat Dwingeloo 10 kilometer van hier is.


Radiostilte

Snel op weg maar; de middag is al aardig op streek. Dwingeloo is de plaats in Nederland die het dichtst bij het heelal ligt. Er staat een radiotelescoop, die sedert 1956 als een enorm oor het firmament afluistert. Indertijd was het de grootste telescoop ter wereld. Verder is er de volkssterrenwacht Planetron gevestigd, waar de bezoeker op heldere nachten naar de sterren kan kijken, en waar je onder alle weersomstandigheden kunt genieten van een voorstelling in het ruimtetheater.

Ik kies een betonplaten fietspad langs een smalle, stille B-weg. Al snel bereik ik de ingang van het Nationale Park Dwingelderveld, en gaat de B-weg over in een smal, drukbeklant pad. Dwingelderveld is het grootste natte heidegebied op ons continent. Zoals je verwacht tegen augustus, begint de heide vaag te purperen.

Aan de rand van het Dwingelderveld bevindt zich de schaapskooi, een plat, langwerpig gebouw waaruit me een zware, vette mestgeur tegemoet waait. “Vertrek 10:00; aankomst 17:00”, meldt een bordje bij de ingang. Dit slaat niet op alweer een MTI-lijntje (die hebben geen haltes, en dientengevolge ook geen tijdenlijstjes) maar op de uit enkele honderden dieren bestaande schaapskudde. Hun vertrek en aankomst vormen dé toeristische attractie in deze streek, elke morgen en namiddag bekeken door honderden camping- en hotelgasten.

Nu, rond 15.00 uur, hebben de eerste toeschouwers hun posities al ingenomen. Met zo’n geldinworp-kijker kun je de horizon afspeuren, of de schapen er al aan aankomen. Rond en door de schaapskooi fladderen kleine, frêle vogeltjes, op opvallend wijde wieken. “Zwaluwen”, zegt een vrouw die er nogal stads uitziet, en er vast niet meer vanaf weet dan ik; “één zwaluw maakt nog geen zomer, maar er zitten er hier zoveel…”

Ik neem het fiets- en wandelpad door de heide, dat ongeveer even druk is als de Donkersteeg op zaterdagmiddag. Het is een schelpenpad; knerp, knerp hoor ik onder mijn voeten, hectometer na hectometer. De zon is er nu echt goed door; de lucht zindert. Heel in de verte trilt het staal van de radiotelescoop; een gedeelte ervan komt boven de boomtoppen uit. Borden gebieden volstrekte radiostilte binnen een straal van circa 3 kilometer rond het instrument. Gemotoriseerd verkeer is hier uit den boze (ook beter voor de rust in de natuur), en draagbare telefoons dienen uitgeschakeld te worden, opdat de astronomen je mobieltje niet aanzien voor een zwart gat, of een nieuw soort quasar.

Ik stop voor een verbale foto. De aarde, een dunne schijf, omringd door de horizon, halverwege zenit en nadir. Van heidegebied valt niet veel meer te zeggen dan dat het vlak is, en leeg. Een lint van kleuren in de verte: een groep fietsers. Aeolus waait alle grashalmen dezelfde kant uit; een golvende zee van geel. Een eenzame, verwaaide, wat afgeplatte boom is het enige voorwerp binnen een vierkante kilometer dat zich boven de heidestruiken verheft; drie maal raden waar de blixxem inslaat, als het gaat onweren.

De schapen zie ik niet, noch hun herders. Schaapsherder in Drente, het was ooit het ideaal van een bepaald slag gestresste romantici uit de Randstad. Er waren wachtlijsten voor. Mij lijkt er absoluut niets aan.

Ik doe duizend passen, en kijk opnieuw om me heen. Het uitzicht is niet ingrijpend gewijzigd, en ik kan dan ook volstaan met een verwijzing naar de tweede alinea hierboven; natuurwandelingen leiden tot aangenaam bondige reisverhalen.

De telescoop is nu wat duidelijker zichtbaar; hij wijst naar het zenit. (Radio)astronoom; dat heb ik nog wel een tijdje willen worden. Waarom ik ervan heb afgezien, weet ik niet eens precies meer. Ik herinner me, dat dat kille, lege, donkere heelal, waarin wij mensen slechts een onbeduidende microbensoort zijn, me angst begon in te boezemen. Ik ging werken op kantoor, om eens rustig te overpeinzen wat ik dan wel precies wilde. Mocht ik daar ooit nog achter komen, dan zal ik het jullie beslist laten weten.

Na nog een stijf half uurtje doorstappen sta ik aan de voet van de radiotelescoop. De schotelantenne, opgebouwd uit een soort kippengaas, is 25 meter in doorsnee. Hij is vandaag niet in werking; het gevaarte staat stil en ik zie geen mensen in de machinekamer.

De bekende Nederlandse sterrenkundeprofessor Jan Hendrik Oort (1900-1992) was de drijvende kracht achter de bouw van het apparaat. Oort geldt als een van de belangrijkste astronomen van zijn eeuw, en was de aartsvader van de Nederlandse radioastronomie. Hij heeft zich verdienstelijk gemaakt bij het in kaart brengen van de structuur van de melkweg, en knobbelde ook nog uit hoe het precies zat met het ontstaan van kometen.

14 Jaar later werd in Westerbork, niet ver van hier, een hele batterij radiotelescopen opgesteld, eveneens op instigatie van Oort. Mede dank zij deze installatie werd Nederland een vooraanstaande natie in de radio-astronomie, een tak van sterrenkunde die je ook bij bewolkt weer kunt beoefenen.

De telescoop van Dwingeloo is ook nog steeds in gebruik. Een paar jaar geleden is het instrument nog ingrijpend gemoderniseerd. Hij kan nu bijvoorbeeld heel gemakkelijk afgestemd worden op andere golflengten dan de populairste in het heelal, de 21-centimeterband.


Drift

Door het donker van een woud loop ik naar Dwingeloo, en kom een grote familie tegen die wat landerig rondrijdt in een schommelende huifkar. Dat moet toch ook wel verrekt snel gaan vervelen.

Dwingeloo is gebouwd rond een brink, een grasland waarop vroeger de boeren hun vee lieten weiden. Als ze in Zuidwest Drente “nei de brink” gaan, bedoelen ze dit dorp, dat verder nog een kerk aan het monumentenerfgoed bijdraagt met een opmerkelijke uivormige spits; “De Siepel”, in de volksmond.

De Brink wordt omgeven door fraaie boerderijen en dorpshuizen, in vele waarvan eetgelegenheden gevestigd zijn. Maar ik heb er nu even geen oog voor, want waar vertrekt nu mijn busje naar Hoogeveen? Ik kan natuurlijk midden op de Brink gaan staan, en hard zwaaien en roepen als ik het MTI-blauw zie, maar iets zegt me dat ik mijn bus dan mis. Er staat een halte van Arriva langs de weg, die natuurlijk niets vermeldt over de vertrektijden van de concurrent.

Rijdt er überhaupt wel een bus naar Hoogeveen? Ik ga aan alles twijfelen, neem daarom plaats in het gras en bel de OV-reisplanner. Van Dwingeloo naar Hoogeveen, dan moet ik met de belbus van Arriva (maar daarvoor ben ik al te laat), of met lijn 20 naar Dieverbrug, daar overstappen voor Meppel, en daar de trein nemen.
-“Nee, nee, nee, ik wil met het busje van MTI. U weet wel, het busje zonder haltes”.

MTI? Nee, daarvan heeft de informatrice nooit gehoord, noch haar computer. Wat nu? Enigszins verdwaasd loop ik naar de VVV.
-“Ja hoor, u kunt hier gewoon langs de Drift gaan staan en uw hand opsteken; hij gaat om tien voor half zes”. Ze wijst. Er blijkt zelfs een MTI-foldertje te bestaan waar alles instaat, met een postzegelgroot lijnennetkaartje dat niet zonder vergrootglas geraadpleegd kan worden.

Een zeer ruim halfuur nog. Ik sla die tijd stuk op het terras van Hotel De Drift, waar rust heerst, en een on-Hollands hoffelijke bediening, in een allesbehalve driftig tempo. Het heeft wel wat, op een terrasje te zitten wachten op een bus. Helaas kan ik vanachter mijn tafeltje de weg niet goed zien. Om kwart over vijf sta ik toch maar op, en ga langs de rand van de weg staan, waarbij ik prikkende blikken van de hotelgasten in mijn rug voel; wat staat die rare snuiter daar te staren?

Gelukkig komt de bus er nu aan; hij stopt inderdaad op mijn zwaaien. Halteloos wachten, ik kan er moeilijk aan wennen, maar dat is wellicht conservatisme van een vastgeroeste veertiger die al zijn hele leven al houvast zoekt aan haltepalen.


Gezegd

“Op de Brink zit het ook gezellig”, zegt mijn enige medereiziger, een bejaarde vrouw met talloze wratten, tegen de buschauffeuse.
“Nou, ga je morgen daar toch zitten”, zegt de laatste, gemelijk geeuwend. Die is natuurlijk in de loop van haar dienst compleet sufgeluld. Zo’n klein, knus busje dwingt je als het ware tot spreken met de bestuurder.
-“Nee, nee, dat gaat niet, ik krijg morgen mensen”, zegt de passagier.

Aangezien niemand verder iets zegt, blijf ik wat doordenken over dat laatste zinnetje. “Mensen krijgen” is een prachtuitdrukking voor het ontvangen van bezoek. Immers met het werkwoord “krijgen” kun je altijd twee kanten op: de positieve (“een cadeautje krijgen”) of de nare (“ik kríjg er wat van!”). Bij visite weet je nooit hoe het uitpakt; het brengt altijd vreugde, volgens een oude tegeltjeswijsheid, zo niet bij het komen, dan wel bij het afscheid.

Waar las ik dat trouwens nou: een naar Nederland geëmigreerde Amerikaanse probeerde zich onze idioomrijke taal eigen te maken, en dacht dat het zinnetje: “we krijgen zondag mijn schoonmoeder te eten” duidde op een geval van kannibalisme.

Het eerste stuk van dit ritje verloopt met veel geschud en gebonk; een hobbelige kronkelweg voert door allemaal dorpen, waaronder opnieuw Ruinen. Daarna begint het aangename gedeelte van deze circa 20 kilometer lange bustocht: geasfalteerde rechte lanen in de boswachterij Ruinen, door een tunnel van bomen.

Bij het station van Hoogeveen staan de bussen A, B, C en D in het gelid om ons verder te vervoeren door deze gemeente, die een maatje groter is dan Meppel. Ik moet lijn A hebben voor die Nadirlaan, maar heb daar helemaal geen zin meer in, in dat voorspelbare dieptepunt. Ik kan me niet onttrekken aan de gedachte dat ik vandaag, zeker op het gebied van informatievoorziening, het nadir van het openbaar vervoer in dit land al heb meegemaakt. MTI heeft bijvoorbeeld nog steeds geen website, terwijl vrijwel alle andere OV-bedrijven in dit land uitgebreide reisinformatie verstrekken via Internet.

Verder weet ik, na er twee afleveringen aan gespendeerd te hebben, nog steeds niet wat ik aanmoet met dat systeem van MTI. Ja, je kunt met die busjes van A naar B reizen, waarmee voldaan is aan de basiseisen die je aan OV mag stellen. Het is beter dan niets. Dat geldt dan zowel voor MTI, als voor mijn matig onderbouwde conclusie over dit bedrijf; ik heb gezegd.


Aflevering gemist? Kijk in het overzicht van recente REFLEXXIONZZ! in de rechterkolom.

Daar is ook te zien: de uitsmijter van Fris Spr!ts.


Citaat uit een volgende aflevering:
Zal ik nog ergens vandaan moeten toveren, tussen nu en donderdag
Vorig jaar om deze tijd stond in REFLEXXIONZZ!
Nee, uiteindelijk word je alleen rijk, echt rijk, van eerlijk werk; je handjes laten wapperen, in plaats van er geld mee te tellen.

Aflevering 22; 26 juli 2002


Pasfoto:

foto: Wim Scherpenisse


Colofon

REFLEXXIONZZ! biedt columns over openbaar vervoer en andere onderwerpen, reisverslagen, korte verhalen en geen gedichten.
Dit digitale magazine verschijnt in de regel twee keer per week; wie elke maandagmorgen en vrijdagmiddag een bezoek aflegt, zal meestal wel iets nieuws vinden.
Teksten: Frans Mensonides en/of Fris Spr!ts, tenzij anders vermeld.

REFLEXXIONZZ! maakt deel uit van de opgeheven site De digitale reiziger, waarvan het archief nog toegang verleent tot alle tussen 1996 en 2001 verschenen artikelen.

Wie op de hoogte gehouden wil worden van alle updates, kan zich aanmelden voor de nieuwsbrief Reiziger.

Op- of aanmerkingen, opbouwende of afbrekende kritiek, benevens suggesties zijn welkom in mijn brievenbus. Vrijwel alle brieven worden door mij beantwoord, zij het meestal niet per kerende post. Anonieme of met schuilnaam ondertekende mails gaan linea recta de prullenmand in. Ik behoud me het recht voor, om ontvangen reacties te behandelen in REFLEXXIONZZ!, dat zal dan geschieden zonder naamsvermelding van de afzender.


Overzicht meest recente REFLEXXIONZZ!

Buikpijn ...is geen goede inspiratiebron - Do. 24.07.2003
- - - -
Dit heeft Nuth Drielandentocht (3) OV Reisverhaal - Zo. 20.07.2003
- - - -
S/P/A/M!!!! - Het vervolg - Een heel bijzondere mail - Do. 17.07.2003
- - - -
Bokkenrijders en Braadworstmannen Drielandentocht (2) OV Reisverhaal- Zo. 13.07.2003
- - - -
S/P/A/M/!!! Die vervelende reclame per e-mail - Do. 10.07.2003
- - - -
Hoopjes in Lüttich Drielandentocht (1) OV Reisverhaal - Zo. 06.07.2003
- - - -
Volgen Sportevenementen op TV - Do. 03.07.2003
- - - -
Over dieselblikken, Jaap en de Coebel Leidse stadsdienst (2) - Zo. 29.06.2003
- - - -
Overzicht van ALLE verschenen afleveringen; 1998 - heden




Soundbites of the Seventies (39)

Door Wim Scherpenisse

Nummer: The City of New Orleans
Uitvoerende Artiest(en): Arlo Guthrie
Tekst: Steve Goodman
Jaar: 1972
Veronica Top veertig: nr. --
Radio 2 top 2000: nr --

Soundbite:

And the sons of Pullman porters and the sons of engineers
Ride their fathers' magic carpets made of steel.
Mothers with their babes asleep are rockin' to the gentle beat
And the rhythm of the rails is all they feel.

Good morning America, how are ya?
Say, don't ya know me? I'm your native son.
I'm the train they call The City of New Orleans
I'll be gone five hundred miles when the day is done.

Volledige tekst: klik hier of hier of hier of hier.


Iedere Nederlander die de jaren zeventig bewust heeft meegemaakt, kent de melodie van het hier te bespreken Amerikaanse lied, want het is dezelfde waarop Gerard Cox 't Is weer voorbij die mooie zomer zong, een nummer dat in het winterseizoen 1973/1974 hoog scoorde op de vaderlandse hitlijsten. Cox' lied behandelt het verschijnsel dat na het voorjaar de zomer komt, die op zijn beurt weer wordt gevolgd door de herfst, en dan is die zomer, ja, hoe moet je 't zeggen, nou ja, voorbij dus.

Goed, vergeet die tekst maar onthoud de melodie, dan hebt u al de helft van het nummer The City of New Orleans van Arlo Guthrie (te vinden op diens fraaie album Hobo's lullaby). Guthrie, geboren in 1947 als zoon van de beroemde folkzanger Woody Guthrie, werd eind jaren zestig op slag beroemd met het cabaretteske Alice's Restaurant, dat later is verfilmd door Arthur Penn. In 1972 had Guthrie een hit in Amerika met The City of New Orleans, een lied van Steve Goodman.

'The City of New Orleans' is de naam van de trein die de verbinding onderhoudt tussen Chicago, de winderige industriestad aan het Michiganmeer, en het zwoele, carnavaleske New Orleans, bijna veertienhonderd kilometer zuidelijker gelegen aan de Mississippi, op nog geen honderd kilometer afstand van de Golf van Mexico. Door het personeel van het Amerikaanse spoorwegbedrijf Amtrak wordt de trein ook wel de chicken bone express genoemd, vanwege het grote aantal kippenkluifjes dat onderweg wordt genuttigd, vooral in noordelijke richting. Bij het schoonmaken van de wagons worden de botjes met vuilniszakken tegelijk afgevoerd.

Om als Nederlander veertienhonderd kilometer per spoor af te leggen moet je minstens tweemaal op en neer van Groningen naar Middelburg, maar om een enigszins vergelijkbaar gevoel te krijgen zul je een internationale nachttrein naar Zwitserland of Italië moeten nemen. Je lééft dan echt een etmaal in de trein, en dat is precies wat dit lied beschrijft. Amerika is nu eenmaal het land van de superlatieven, en het is dan ook geen wonder dat deze langeafstandstrein in het refrein America's native son wordt genoemd.

Het eerste couplet beschrijft het slaperige vertrek in de vroege ochtend van het station Illinois Central in Chicago, met vijftien wagons, vijftien 'rusteloze reizigers', drie conducteurs en vijfentwintig postzakken. Daar gaan we, op weg naar Kankakee, langs huizen, boerderijen, velden, opslagplaatsen en autokerkhoven.

Het tweede couplet beschrijft het leven 'aan boord': kaarten, drinken, de bedienden in de luxe slaapwagon, een moeder met een slapende baby die heen en weer wiegt op het ritme van de wielen op de rails.

In het derde couplet is Memphis (Tennessee) bereikt. Er is achthonderd kilometer afgelegd, we zijn iets over de helft, en de nacht valt. De steden en mensen buiten het treinraam lijken te vervliegen, als in een nachtmerrie, en de conducteur zingt zacht een liedje. The passengers will please refrain, zingt Guthrie. Dat is een verwijzing naar verbodsbordjes: The passengers will please refrain from... vul maar in: spitting, littering, fighting, cursing... Maar The passengers will please refrain betekent hier natuurlijk ook: u wordt allen vriendelijk verzocht het refrein mee te zingen.

En dat refrein volgt dan ook, alleen met good night in plaats van het eerdere, opgewekte good morning. We rijden de nacht in en hopen op een behouden aankomst.


De uitsmijter, door Fris Spr!ts

Consumentenbod ontdekt (wat wij altijd al vermoed hadden): Spawater in restaurants is vaak afkomstig uit de kraan

Misleidingwater!

Ha, ha, hi, hi, ho, ho: allemaal even lachen om alweer zo'n flauwe, smakeloze woord-bak van Hollands kortste en kleinste columnist, ingehuurd van de goedkoopste krant van ons land: uw aller Fris Spr!ts


© 2003, Frans Mensonides, Leiden


31 beg/275(57)/419(138)(63)/220,5(111,2)