Stolpen en bollen. Dit is het beeld dat Noord-West Nederland laat zien op een lentedag in april. De digitale reiziger toerde diagonaal door Noord Holland.
Een beetje kribbig zit ik in de sneltrein naar Amsterdam. Ik heb vanmorgen bij mijn vertrek besloten om alle ballast thuis te laten die ik doorgaans met me meetors: kranten, boeken, tijdschriften en uitdraaien van half voltooide verhalen waar ik dan de hele dag in ga zitten strepen en knoeien. Goddank heb ik ook nog geen GSM-telefoon. Dat heb ik dus allemaal niet bij me. Vanwaar dan de irritatie? Simpel: Ik verveel me. Buiten is niet veel meer te zien dan mist. Ik moest maar eens een Psion aanschaffen, daar zit tegenwoordig een complete tekstverwerker in. Kan ik onderweg alvast beginnen met het reisverslag.
Het enige dat ik vanmorgen in mijn zak heb gestoken is de NZH-dienstregeling Noord, die ik
gisterenavond heb geraadpleegd om een reisschema uit te stippelen. NZH levert tenminste nog
een kloek busboek, en geen veredelde lijnenfolder. Op de omslag staat, ook na het vertrek van
Testa, nog steeds een strip. Die striptekenarij is eén van de vele verbeteringen die Testa bij
NZH heeft doorgevoerd. Een tweede wil me zo gauw niet te binnen schieten.
Stolperig
Als ik even na 10 uur in Amsterdam ben aangekomen, is de bus naar Hoorn, lijn 114, net weg. Het Ajax-supporters Home naast de Nicolaaskerk is hermetisch afgesloten met zware rolluiken. Geen wonder na de pijnlijke nederlaag tegen Juve van gisterenavond.
Ik neem nr. 110 naar Edam. Zodra we door de IJ-tunnel zijn, begint het Waterland al. Amsterdam-Noord maakt hier en daar een zeer landelijke indruk, ook al is het een wijk met ongeveer 80.000 inwoners. De wijk is stiefmoederlijk bedeeld met railvervoer: van de 17 Amsterdamse tramlijnen waagt er geen een de sprong over het IJ. De metro zal hier na 2006 wel stoppen.
Voorbij Amsterdam de eerste stolpen, boerderijen met een vierkant grondvlak en een piramidevormig dak, vaak bedekt met riet. Ik zal er honderden zien, vandaag. Op het stolp-thema kan eindeloos gevarieerd worden. Zo zie ik in Volendam stolp-vormige nieuwbouw. Ook staat daar een kerk die er erg stolperig uitziet. Op Texel, niet opgenomen in het reisschema van vandaag, zie je mini-stolpjes die dienstdoen als voorraadschuur.
In Lijn 110 zitten vooral slapende studerenden. Dat geldt voor alle bussen die ik vandaag van binnen zie. Verontrustend. Niet zozeer dat jongeren zo veel slapen (al zullen ook daardoor wel mensen verontrust raken) maar veeleer dat het OV op het platteland lang niet alle leeftijdscategorieën aan zich weet te binden.
In Edam sluit alles op alles aan. Ik stap over op lijn 114 (Amsterdam - Hoorn). Deze lijn rijdt
in halfuurdienst met gelede bussen. Een plezierige, snelle lijn. Een rit Amsterdam - Hoorn
duurt 55 minuten; een kwartier langer dan de trein erover doet.
Vogels en bunkers
We passeren het Weidevogelgebied Zeevang. Een succesvol natuurbeheersproject: het krioelt er werkelijk van de gevederde vrienden, die groeien en bloeien en mij absoluut niet boeien. Ik herken ze allemaal. De huismus, de zeemeeuw, de wilde eend en de zwarte kraai. Exact dezelfde soorten als in mijn achtertuin.
De bus stopt in Oosthuizen en Scharwoude, twee plaatsen die doorsneden worden door de spoorlijn Amsterdam - Enkhuizen, maar niet in aanmerking komen voor een station.
De Hoornse wijk "Grote Waal" kun je het best met je ogen dicht doorkruisen. Gebouwd ten tijde van de koude oorlog. Waar je ook bent in Nederland, je herkent die atoombunker-stijl direct. Een in-en-in chagrijnige tijd. We liepen te hoop tegen de neutronenbom, de Amerikaanse uitvinding die de mens zou verdelgen, maar zijn afgrijselijke bouwsels zou laten staan.
Het centrum en het havenkwartier van Hoorn zijn wel de moeite waard. Mijn favoriete
wandeling door deze kleine stad duurt 80 minuten. Wandel ze!
Taxi
De wachtruimte op het busstation van Hoorn vormt een compromis tussen het design van Enschede en de functionaliteit van Oude-Tonge. De abri langs de busperrons is zo'n 3,5 meter hoog, ziet er aardig uit en biedt enige bescherming tegen de elementen - als het tenminste niet al te hard regent of stormt. De abri zit vol met scholieren. Na uitgebreide discussie is één van hen bereid de anderen een gulden te lenen voor een ijsje. De snackbar doet goede zaken. Een meisje van 16 zit, met een verveelde uitdrukking op het gezicht, haar biologieboek te bekladden.
Op het perron van bus 121 staat een acht persoons taxi van Jonk Cars klaar. Volgens een geel bordje is het wel degelijk de 121 naar Ursum. Ik ben passagier nummer 5. Nummer 6 knalt de deur achter zich dicht, inde zekerheid dat er niemand meer bijkomt. Alle passagiers, behalve ondergetekende, kennen elkaar en de chauffeuse persoonlijk. Dit is volgens mij zo'n bus waar je moet afbellen als je een dag verhinderd bent, zodat de anderen zich niet ongerust hoeven te maken over je afwezigheid. Er wordt vrolijk gekwetterd, in het plat-Amsterdams dat je overal hoort tussen De Cocksdorp en Weesp, en dus beter plat Noord-Hollands zou kunnen heten.
We volgen een ongebruikelijke route - naar het schijnt, het is mijn eerste rit op dit traject. Ze zijn de Keern aan het asfalteren zegt de chauffeuse (met veel gevoel voor rijmkunst) en het is niet helemaal duidelijk welke route nu gevolgd moet worden. Die ene halte sla ik over. Daar staat toch nooit iemand. Het kantoor staat er achter hoor; ze zeiden: als daar iemand staat heeft hij pech gehad. Tja, we zitten nog steeds in het NZH-vervoersgebied.
Naarmate de rit vordert, worden de wegen smaller. Na Bobeldijk gaat de tocht over een soort
karrenspoor waar je met een standaardstreekbus niet zou kunnen rijden. We rijden langs
stolpen. Hele luxe, met allerlei uitbouwen. Het gesprek in de bus gaat over geld (als je het niet
hebt, kun je het niet uitgeven) en over Spierdijk, een plaats die in geen enkel opzicht kan
opboksen tegen Ursem.
Zo maar zitten in Ursum
Daar aangekomen draait de chauffeuse het bordje om; de bus gaat meteen terug naar Hoorn. Ik stap uit. Over een uur zal ik met lijn 161 verder rijden naar Heerhugowaard; in Ursem heb ik mijn lunch gepland. Het plaatsje is geen restaurant rijk en het café zit nog dicht. Gisteren was hier Ajax-Juventus te zien, op een groot video-scherm. Na lang zoeken naar iets eetbaars, vind ik een mobiele vishandel. Een broodje haring kan ook best als lunch dienen. Op een bank vlak bij de bushalte ga ik zitten om het broodje te verorberen. Nu moet ik hier nog een half uur doelloos blijven hangen. Had ik maar een Psion! Je hebt pas nog een dure kleurenprinter gekocht, en nu weer een Psion! zeurt mijn zuinige geweten.
Zou dat wel goed gaan, een Randsteling die zomaar een half uur lang niets zit te doen? Ik
besluit het te proberen. 30 minuten lang alleen maar kijken, meer niet. Ik zit tegenover huis
nummer 20, waar de familie Vlaar domicilie heeft gekozen. Onder mijn bank doen ca. 250
mieren zich tegoed aan een gevallen zuurtje. Passanten kijken me bevreemd aan (wie is die
vent???) en groeten me hartelijk. Als dat gegroet in die dorpen is geen beleefdheid maar angst.
Dit is alweer een conclusie; het heeft met kijken niets te maken. Er stopt een auto. De
inzittende vraagt of ik hier bekend ben. Ik moet hem teleurstellen. Een kleuterklas komt
voorbij en zingt een lied getiteld: springen springen springen met je voeten. Waarmee anders,
denk ik. De kinderen springen fanatiek, en de juf doet er niet voor onder. Ik deed als kleuter
nooit mee bij dergelijke gelegenheden. Toen begon het al. Even later gaat de school uit. Twee
jongens drukken op de bel van nummer 20 en maken zich snel uit de voeten. Na enige tijd
verschijnt mevrouw Vlaar in de deuropening. Misprijzend kijkt zij in mijn richting. Zou zo'n
volwassen kerel nou niets beters te doen hebben dan belletje trekken zie ik haar denken. Twee
stratenmakers vragen of die grote auto van mij is; hij staat lelijk in de weg. Een moeder blaft
tegen haar zoontje van 5: ga maar gauw van die fiets af; je kan er immers toch niks van.
Draconische straffen worden hem in het vooruitzicht gesteld als hij nog één keer op die fiets
klimt. Saggerijnig kolerewijf!, denk ik. Een bejaarde vrouw vindt het best lekker in het
zonnetje. Het ligt niet op mijn weg om dit te ontkennen. Gelukkig, daar komt de bus. Het is
geen taxi, maar een wat grotere bus met 24 zitplaatsen, van het type dat in Leiden rondrijdt op
de ringlijn 13/14.
Mensonides weg?
In Hensbroek zie ik vanuit de bus een straatnaambord. Mensonidesweg meen ik in het voorbijgaan te lezen. Dat bestaat niet, denk ik. Even verderop blijkt het toch zo te zijn. Vermoedelijk de enige weg in Nederland die mijn familienaam draagt. Hensbroek moet ooit een vrij arme plaats geweest zijn: de stolpen zijn klein en sober.
De scholieren die uitstappen in Hensbroek groeten de chauffeur hartelijk. Eén zegt zelfs
bedankt he. Er is in de kop van Noord-Holland alle reden om de chauffeur in ere te houden: ik
zie vandaag geen wegpiraten, doodrijders en horken achter het stuur. Hier geen busdiscussies
in de zondagspers. Ik besluit de gewoonte, om de chauffeur te groeten bij het uitstappen, over
te nemen. Althans vandaag, op deze mooie lentedag in de kop van Noord-Holland.
Privévervoer
Na Hensboek zit ik alleen in de bus, nooit een onverdeeld plezierige ervaring. De bus heeft zijn eindpunt bij het station van Heerhugowaard. Daar hoor ik omroepen dat de trein naar Den Helder, wegens invalidenvervoer, zal vertrekken van spoor 1. In Heerhugowaard is rond het station niet veel te zien of te beleven.
Om 15.15 pak ik lijn 153 naar Schagen. Een rit van 50 minuten in alweer een vrijwel lege bus.
Het uitzicht bestaat nog steeds uit grazige weiden met hier en daar een stolp. Na Lutjewinkel
zit ik ook in deze bus helemaal alleen. Dit blijft zo tot in Schagen.
Stolpen in Stolpervlotbrug
Na een korte wandeling door het centrum neem ik om 16.21 lijn 152 richting Callantsoog. Ik wil in Stolpervlotbrug overstappen richting Den Helder, het doel van mijn reis. Misschien eerst nog een half uurtje rondkijken in Stolpervlotbrug, als er iets te zien is. Dat laatste is niet het geval, constateer ik als de bus het dorp (nou ja...) nadert; het is niet meer dan een rijtje huizen langs de weg naar Den Helder. Ik zie de aansluitende bus gereed staan. Meteen overstappen, besluit ik. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat mijn bus tegenover die naar Den Helder zal stoppen, maar de halte blijkt 150 meter verderop, de hoek om. Als ik uitstap, zie ik bus 150 wegtuffen. Goed, blijkbaar is dit geen gangbare overstap en moet hij ruim van te voren bij de chauffeur aangevraagd worden.
Ik loop een stukje over een landweg. De stolpen
zijn hier omringd door bloeiende bollenvelden.
Over de naam van deze plaats verschillen de
meningen. Volgens het busboekje is het
Stolpervlotbrug; het plaatsnaambord vermeldt
simpelweg De Stolpen.
Geestgronden
Lijn 150 rijdt van Alkmaar naar Den Helder over de geestgronden. Om 17.05 stap ik in voor mijn zevende en laatste busrit van de dag (de stadsdienst van Leiden niet meegerekend). De aardigste rit van de hele expeditie. De bloembollen, die in de "echte" Bloembollenstreek steeds verder teruggedrongen worden door de verstedelijking, krijgen hier nog volop de ruimte, onbespied door buitenlandse toeristen. Die komen niet verder dan de files rond Lisse. Er heerst droogte en er wordt intensief gesproeid. Overal zie ik brede waaiers van water.
Ten zuiden van Julianadorp rijdt de bus over het grondgebied van een inrichting. De
paviljoentjes, met lullige namen, staan verspreid over het terrein. Er is geen mens op straat.
Blijkbaar wordt binnen momenteel het diner geserveerd. Het ziet er allemaal wat troosteloos
uit.
Een goede dag
Den Helder, inclusief Julianadorp, bestaat uit landelijk aandoende woonwijken, afgewisseld met bollenvelden en oude fortificaties. De stad is ruim opgezet. Kilometer na kilometer leggen we af. Plotseling doemt toch nog het station op. Einde van de rit.
In Het station zitten twee mannen landerig achter hun verschaalde biertje. Een vrouw nuttigt een kopje koffie met een appelpunt. Het meisje achter de toonbank leeft helemaal op als ik een maandschotel bestel. Het lijkt haar hele dag goed te maken.
Frans Mensonides
12 april 1997