Wanklanken als stijlkenmerk

Bart van Lierde schrijft vanuit de onderbuik

 

Dubbeltonaliteit, dat is het. Die vogels zingen allemaal in hun toonsoort hun eigen melodie.[…] Wat altijd fout heeft geklonken, daar ga ik een stijlkenmerk van maken. 

 

Deze woorden komen uit de mond van Leichner, een componist die met zijn opera’s revoluties kan ontketenen. Het lijkt tevens de literaire beginselverklaring van zijn schepper, de Vlaamse acteur en zanger Bart van Lierde (1974), wiens romandebuut Violist van de duivel onlangs in de boekhandel is verschenen.

 

Van Lierdes schrijfstijl doet sterk denken aan het disharmonische vogelgekwetter waaruit Leichner zijn inspiratie pleegt te putten. Vóór lezing van het geciteerde fragment ben ik een paar keer bekropen door de gedachte dat Van Lierde eens een workshop voor beginnende prozaďsten zou moeten bezoeken. De over elkaar heen tuimelende verwikkelingen en avonturen in Violist van de duivel worden opgedist in afgebeten zinnetjes van vijf tot tien woorden, pagina na pagina. Zoals in het volgende fragment. De hoofdpersoon, sterviolist János Szapinsky, is een kostbare viool kwijtgeraakt tijdens één van de weerzinwekkende seksorgieën waarop Van Lierde zijn lezers trakteert:

 

Vlug trok hij andere kleren aan. Niets om me ongerust over te maken, probeerde hij zichzelf aan te praten. Hij was verrassend helder in zijn hoofd geworden. Snelde naar beneden. Negeerde de blikken van de gasten.

 

Je gaat er van hyperventileren. Probeert Van Lierde het eens met een wat langere zin, dan ontspoort die vaak halverwege. Een schrijfdocent zou een rood potlood kunnen verslijten met het aanstrepen van alle onbeholpen taaluitingen in Violist van de duivel, en een tweede met het onderlijnen van het soort termen waarmee jongetjes in hun anale fase de taal zo graag verrijken. Deze roman klinkt, om in muzikale termen te blijven, als punk: rauw, rudimentair, lelijk en smerig.

 

Toch kan Van Lierde ook mooi schrijven, als het moet. In enkele dialogen uiten de romanfiguren ineens ronkende volzinnen die in een filosofisch traktaat niet zouden misstaan. Veelal zijn dergelijke passages muziektheoretisch van aard. Deze bespiegelingen onthullen vast en zeker de bedoeling van de roman. Spijtig, dat ze op muzikaal ongeschoolden overkomen als onbegrijpelijke prietpraat.

 

De plot van Van Lierdes eersteling is al even ‘dubbeltonaal’ als zijn schrijfstijl. Het verhaal is feitelijk te ingewikkeld, te bizar en te onwaarschijnlijk om het te kunnen navertellen. Desondanks een poging.

 

De mismaakte, gebochelde violist János Szapinsky, aan het begin van de 19e eeuw geboren in Hongarije, onderneemt op last van zijn vader een concertreis langs diverse Europese hoven. Hij belandt in de kringen van de meer-dan-decadente prinses Carolyne, en wordt een graag geziene gast op haar sado-masochistische soirees, waarbij hij op zekere dag een viool aanbrengt in een vrouwelijke lichaamsopening. Tijdens zo’n avondje leert hij zijn latere echtgenote Marie kennen; van binnen en van buiten.

 

Marie is in het bezit van een zeer bijzondere viool. Deze is vervaardigd door de excentrieke Frédéric Cégretin, die snaarinstrumenten bouwt naar beeld en gelijkenis van zijn vrouwelijke cliënten, na een zorgvuldig inwendig onderzoek. Szapinsky huwt Marie; niet uit liefde, niet om geld, maar alleen om die wonderbaarlijke viool in handen te krijgen. Onmiddellijk na de geboorte van hun dochter gaat hij er met het kleinood vandoor. Overal speelt hij de sterren van de hemel. Totdat het snaarinstrument tijdens de zoveelste orgie beschadigd raakt.

 

Hoe bijzonder de viool is, blijkt in het atelier van een reparateur. Zonder dat deze er een hand naar heeft uitgestoken, treedt een regeneratieproces in werking. Het instrument herstelt zichzelf; een gods-, zo niet een duivelswonder! Kort daarop verliezen we de viool uit het oog; zoals gezegd raakt Szapinsky hem kwijt.

 

Daarna brandt het verhaal goed los. We volgen Szapinsky en enkele van zijn collegae. Rivaliteit maakt plaats voor eendracht, als de heren zich gaan toeleggen op muzikale vernieuwing. Successen en writers blocks wisselen elkaar af. Er wordt gehuwd, gescheiden, ge- en verneukt (het lievelings-stopwoordje van Szapinsky); er zijn een paar zelfmoorden en uitgestoken ogen te betreuren. De verhaallijn vertoont parallellen met die van Leichners eveneens schier onbegrijpelijke opera’s.

 

Per hoofdstuk gebeurt er verschrikkelijk veel, in een boek dat uitnodigt tot alles behalve terugbladeren en herlezen. De schrijver lijkt dit bezwaar onderkend te hebben. Hij last daarom enkele intermezzi in met flashbacks naar voorbij jaren. Zo doet Szapinsky, tijdens een kort droomvisioen, het hele verhaal nog eens dunnetjes over.

 

Aan het eind van de roman laat Van Lierde de verloren gewaande wonderviool plotseling weer boven water komen. Verder weet de oud-conservatoriumleerling als geen ander dat een goede compositie een treffend slotakkoord nodig heeft. Dit klinkt op de laatste pagina daadwerkelijk, en wel uit Szapinsky’s endeldarm.

 

Een zeer geschikte roman voor lezers bij wie het esthetische gevoel in de onderbuik zetelt.

 

Frans Mensonides 

18 oktober 2003

 

GA TERUG!