OV in Oostenrijk

Een busritje van 1600 meter; omhoog

Door: Maarten Batenburg

Ik ben op zomervakantie geweest in Oostenrijk. In de omgeving Zell am See / Kaprun, om precies te zijn. Uiteraard heb ik daarbij uitgebreid van het OV gebruik gemaakt, wat tot wisselende ervaringen leidt.

De nu volgende plak tekst is vooral een complilatie van mijn ervaringen, niet noodzakelijkerwijs chronologisch.

Normaalspoor-trein

Vanaf Nederland reden we met de slaaptrein Donauwalzer naar München. Daar kwamen we aan om 06:30, zondagochtend. Uit eerdere ervaringen wisten we al dat dit een alles-behalve rustig tijdstip is. Het complete station staat vol met ICE's, Eurocity's, Talgo's (luxe slaaptreinen), en andere lange afstandstreinen. Het krioelt er van de rugzak-toeristen.
München Hbf zelf is een reusachtig kopstation. Er zijn 35 perronsporen, en nog een aantal doorgaande S-bahnsporen ondergronds. Het emplacement is zo groot, dat er zelfs haltes zijn; voordat je met de slaaptrein met emplacement verlaten hebt rijd je al lang 140 km/u. Je passeert twee ICE-werkplaatsen: de opgestelde ICE's lichten wit op door de glazen wand, vreemd stil en in tegenstelling tot hun dagelijks werk.

Vanaf Salzburg namen de lokale ÖBB-sneltrein, met de productnaam Cityshuttle. Het is een getrokken of geduwde trein bestaande uit drie rood-grijze rijtuigen. Hoewel de stoelen niet bijster comfortabel zijn, is de aankleding van de trein verder uitstekend. Gezeten aan de kop van het rijtuig, had ik een goed zicht op de tussendeur. Hij is te vergelijken met de tussendeur van de DM'90; gaan makkelijk open, en sluiten zichzelf daarna zachtjes. Opmerkelijk is echter dat de deur ook automatisch opent, als het electronisch oog een hand waarneemt in de buurt van de handgreep. Filmliefhebbers die What Lies Beneath hebben gezien, begrijpen wat ik bedoel.

Smalspoor-trein

Van Zell am See naar Krimml loopt de Pinzgauer Bahn, een smalspoortje van 1000 mm. De trein rijdt elke twee uur naar Krimll, ma-za aangevuld met elk uur tot Mittersill. Tot de rand van de Zeller-agglomeratie (wat heet...) rijdt ma-vr elk uur een pendeltreintje, waardoor een halfuurs-dienst ontstaat. De lange ritten worden gereden met een dieselloc en vier rijtuigen die prima in een museum passen; krap & een onrustige loop. Er rijdt een goederenwagon voor fietsen mee. De korte pendels rijden met een soort mini-wadloper, die ook te zien zijn in het Zillertal. Sommige ritten tot Krimml rijden met deze Waddie's met een aangekoppeld rijtuig.

De maximum snelheid is slechts 60, maar er zijn genoeg stukken waar maar 35 gereden wordt. De ritduur van anderhalf uur is slopend bij warm weer, en het rijcomfort doet daar geen goed aan. Hobbel-hobbel, Wiebel-schok-hots.
Als museum-lijntje misschien leuk, maar als OV compleet achtelijk.

Bus

Het busvervoer is in Tirol/Salzburgerland niet ingewikkeld. Alle dorpen liggen immers in een dal, en die zijn per definitie lang en smal. Je komt dus automatisch alle dorpen tegen. Zijdalen worden aangedaan door buslijnen die vertrekken uit het hoofdal, waardoor een vertakt OV-net ontstaat met een hoog kerstboom-gehalte.
Er zijn twee grote vervoersmaatschappijen: Postbus en de Bahnbus. De Bahnbus is onderdeel van de ÖBB en rijdt vaak parallel aan de spoorlijnen met magere frequentie. De Postbus doet alle andere verbindingen. Het ontstaan van deze maatschappij laat zich makkelijk raden: In Oostenrijk viel meer te verdienen met het rondbrengen van post dan personen, maar je mocht uiteraard tegen betaling best mee. Het is ook nu nog zo dat bijna elk dorp een bushalte PA heeft (Postamt; Postkantoor). De bussen rijden rond in dezelfde kleuren als de echte Post.
Er zijn ook nog diverse private ondernemingen, zoals de Zillertalbahn.

De frequentie is akelig laag, een uurdienst is al een luxe. Als je kijkt naar het aantal personen dat meegaat, is een vervierdubbeling soms best gerechtvaardigd. De bussen zelf zijn best comfortabel. Sommige typen zijn bekend van Nederland, al zit er dan een veel stevigere motor in, en dat is te horen ook.
De kwaliteit en de vriendelijkheid van de chauffeurs zijn net zo wisselend als in Nederland, maak je wat dat betreft geen illusie dat Nederland slecht is.
De vertragingen lopen de spuigaten uit, echt walgelijk. Verbaas je niet als een chauffeur 10 minuten te laat met zijn rit begint. Er is geen touw aan vast te knopen. Wél positief is het feit dat de bussen desgewenst op elkaar wachten. Dus ook al heb je vertraging, je aansluiting haal je wel. Zo blijven de gevolgen van een vertraging van vijf minuten, ook echt vijf minuten. Je zou kunnen pleiten dat dit systeem beter is dan het Nederlandse: op tijd rijden, bij vertraging geen aansluiting geven.

Grossglockner Hochalpenstrasse

Er is een buslijn van Zell am See naar de Kaiser Franz Jozef Höhe. Het eerste ligt op een hoogte van zo'n 790 meter, het laatste op 2.418 meter; een hoogteverschil dus van zo'n slordige 1.600 meter. De bus doet er twee uur en tien minuten over.
Bijzonder aan de route is tevens dat deze door het natuurgebied Hohe Tauern voert. De weg, de Grossglockner Hochalpenstrasse, is een belevenis op zich. Het is de enige bovengrondse noord-zuidverbinding voor 150 km in de oost-westbreedte. De weg is niet openbaar, maar een dure tolweg die alleen toegangelijk is voor toeristisch verkeer, en enkele autobussen.

De bus arriveert met een vertraging van tien minuten uit Zell am See. Als we de buskaartjes inclusief tol betaald hebben, rijden we zelfs achteruit en stapt de chauffeur uit. Na zes minuten blijkt waarom. De praatzieke vrouw voorin was haar paraplu in een andere bus vergeten. Onze chauffeur neemt het 'estafette-stokje' van de uitrukkende bus over, en overhandigt dit aan de nu dolblije vrouw.

Het is niet druk in de bus. Zo'n zes mensen, verdeeld over de eerste helft van het interieur. Bij het plaatsje Bruck komen er nog twee bij; de één zwaait hevig naar de bus, rent het stationsgebouw binnen, en komt even later naar buiten, haar echtgenoot meeslepend. Die dacht blijkbaar nog wel even naar de WC te kunnen.

Na Bruck komt het plaatsje Fusch an der Glocknerstrasse, volgens mij de enige plaats die genoemd is naar een door die plaats lopende straat. Rotterdam aan het Hofplein?
Het uitzicht begint hier al aardig mooi te worden. Rijdend in een steeds smaller en minder diep dal, met aan weerszijde hoog oprijzende bergwanden, met daar weer boven hoge pieken gehuld in dun wolkendek.

Na zo'n vijf minuten kom je plotseling weer in de drukte, en draait de bus een parkeerterrein op. Hier is het wildpark Ferleiten gevestigd. De vrouw mét paraplu vraagt aan de chauffeur of we er zijn. "Nein nein, jetzt geht los!" antwoord hij quasi-verontwaardigd.

En inderdaad, zodra we de tolpoorten zijn gepasseerd (waar de chauffeur gewoon toegang moet betalen, niks geen OV-uitzondering) stijgt het hellingspercentage net zo snel als de bus. De bus rijdt langs de oostwand van het dal omhoog. De snelheid is er direct uit. De chauffeur pakt de microfoon en ontpopt zich als een heuse toergids. Zo verteld hij dat er 34 haarspelbochten zijn. Dat klinkt misschien niet veel, maar geloof me: je wordt er helemaal kierewietel van. Al na de zesde bocht passeer je de boomgrens.

De bus bestaat uit een luxe Setra, een soort Mercedes Intergro, maar dan wat strakker in interieur en exterieur. De bagagerekken zijn voorzien van luchtblazers, die in de weldadig koele airco-lucht trouwens niet nodig zijn. Straks op de terugweg hebben we wel een Integro, die wat minder luxe is; er zijn bijvoorbeeld geen bagagerekken en blazers.
Ondanks dat het een moderne stille bus is, hoor je de motor af&toe flink brullen. De chauffeur wist te vertellen dat de eerste auto die over de in 1935 gereedgekomen weg reed, er zeven uur over deed; de motor was telkens overhit. De maximale stijging die we vandaag tegenkomen is 12%.

We halen regelmatig fietsers in die óf nagenoeg stilstaan met het zweet op hun kop, óf met een noodgang naar beneden sjeezen. Ook veel motorrijders, hier en daar stilstaand om van het uitzicht te genieten. En wat voor uitzicht! Na een half uur parkeert de bus zich bij een cafeetje, waar de mogelijkheid is tot toiletbezoek. Vanaf hier kun je even rustig de omgeving in je opnemen, zonder telkens je nek te hoeven draaien, omdat je weer door zo'n Kehre gaat.
We zijn nu aangekomen aan het eind van het dal. De bergen aan de overkant laten nu hun eeuwige sneeuw, terwijl in het groene dal de koeien nog grazen. En in een andere hoek is een machtige grijze rotswand te zien; de rauwere kant van de natuur.

Het wordt nu zaak van het ene dal naar het andere dal te rijden, en dat kan hier alleen maar door over de scheidende berg heen te rijden. Nog verder omhoog dus. Na nog een half uur ben je op het hoogtepunt van de reis, en ga je toch echt een stukje door de smalle Hochtortunnel, waarin je zeker geen andere bus moet tegenkomen. Vlak voor de tunnel is een parkeerplaatsje waar ouders en hun kinderen met de plakken sneeuw en ijs spelen. De grond is hier al lang niet meer begroeid, maar uit grove en scherpe stukken gebroken rots. Het lijkt bij tijd&wijlen wel een soort onbewoonbare planeet.

Aan de andere kant van de tunnel gaat het meteen steil naar beneden. We hebben uitzicht op de vele haarspeldbochten in de zig-zaggende weg onder ons. De weg is zes meter breed, in de bochten tien meter, voor de bussen. We zijn nu aan de andere kant van de Alpen, waar onder andere Heiligenblut en Lienz liggen; Bondsstaat Karinthië.

Het dalen geeft even rust voor mijn oren. Als de luchtdruk zo daalt, moet je vaak slikken of gapen om je Buis van Eustachius te openen, en zo de luchtdruk aan beide zijden van je trommelvlies gelijk te stellen. Maar dat helpt niet echt als je -zoals ik- zwaar verkouden bent, en dus je Buis van Eustachius vol met snot zit. Ik zat dan ook half-doof en met oorpijn in de luid grommende bus.

We komen weer onder de boomgrens. We volgen de curve in de berghelling naar het westen; de weg heet vanaf hier officieel de Gletscherstrasse. Hier hebben we voor het eerst zicht op de Grossglockner, met 3.798 meter de hoogste berg van Oostenrijk en een behoorlijke attractie. De berghelling voor ons is getekend door een galerij waarin onze bus over enkele minuten ook zal rijden. Aan het eind van de galerij bevind zich het eerste plateau met een parkeerterreintje erop. Het is hier behoorlijk druk. Er zijn hier veel gebouwen op de berghelling gebouwd, waaronder voornamelijk restaurantjes, maar ook een verschrikkelijk lelijke parkeergarage.

Behalve de bus uit Zell am See komt hier ook de lijndienst uit Heiligenblut, en rijdt er een 10-minuten pendeldienst naar de verder gelegen parkeerterreinen (gereden door een lage-vloers 10 meter Mercedes O405, voor de liefhebbers).

Het uitzicht is hier overweldigend. Het is weliswaar geen Grand Canyon, maar toch. De Grossglockner en zijn iets lagere broertje torenen hoog boven het stuwmeer (Margaritzenstausee) en de ijs- en sneeuwmassa in het lager gelegen dal. De met een kabeltreintje bereikbare Pasterzegletsjer maakt het feest compleet.

Na een maaltijd en een bezoek aan het informatiecentrumpje gaan we met het kabeltreintje naar de gletsjer. Deze is in de laatste decennia zo geslonken, dat het nog een wandeling van een kwartiertje is om van het dalstation werkelijk op het 'bewegende' ijs te komen. Zo hard gaat zo'n gletsjer gaat natuurlijk niet (ik meen 78 cm/jaar), maar het is wel grappig. Het gedeelte waar de meeste mensen komen is vuil van het meegelopen zand. Als je de daardoor ontstane modderlaag wegveegt, zie je eronder weinig substantieels, het is doorzichte rots: ijs. Er waar je ook om je heenkijkt, overal steken de honderden meters hoge rotswanden omhoog.

Op de terugreis stapt een familie in met twee kinderen. Ze moeten naar Heiligenblut. Helaas, de laatste bus naar dáár rijdt op zaterdag wat vroeger. De chauffeur zet ze af bij de afslaande weg naar Heiligenblut, en wenst ze sterkte bij de fikse bergwandeling van een uur, als het niet meer is. Bovendien trekt de lucht dicht, het lijkt er op alsof het gaat regenen. Veel plezier...

Kaprun Hochgebirgs-Stauseen

Het plaatsje Kaprun ligt aan het begin van een zijdal. In het dorp is nog het tracé te herkennen van een vroegere tram- of spoorlijn uit Bruck. Nu rijdt er slechts nog een uursdienst vanuit Zell am See van de Postbus. Er zijn nog wel wat andere lijnen, waaronder die van de Bahnbus, maar de frequentie daarvan laat te wensen over. Overigens is ook een uursdienst schandalig laag, in Nederland zou met zulke reizigersaantal allang minstens een kwartierdienst gereden geworden. We moesten dan ook mensen achterlaten bij haltes. Het is dus ook in het buitenland geen koek&ei.

Na het drukke centrum rijdt de bus het zijdal in, langs de Kapruner Kraftwerken, de Maiskogel Seilbahn en Kitzsteinhornbahn en de voormalige U-Alpin (inderdaad, dát treintje, waarover later meer).

Via een kronkelige weg kom je aan het openbare eind. Auto's moeten de oerlelijke parkeergarage in, bussen mogen nog even verder naar het Kesselfall Alpenhaus. Hier moet iedereen kaartjes kopen voor de vervolgreis per bus. Zo'n verplicht Transferium werkt dus wel! Rond het Alpenhaus (een restaurant) staat een stoet Postbussen klaar. De weg naar boven bestaat uit slechts één rijbaan en we moeten dan ook wachten op de tegenliggers. De weg is met stoplichten beveiligd, en er is zelfs een heuze verkeersleiding. Als de neergaande bussen voorbij zijn, gaan we met drie bussen in een stoetje de enkelsporige weg op. De weg verdwijnt even in een dicht bos, maar dan rijden we een tunnel in.
De tunnel, eveneens met één rijbaan, is onverlicht, onverhard en bijzonder krap. De buschauffeur doet niet eens de moeite om zijn koplampen aan te doen. Met zo'n 40 km/u rijden we in het donker door iets dat nog het meest lijkt op een kolenmijn. Aan de zijkanten is hooguit een meter speling, boven is er nog een halve meter vrij. Bijzonder spectaculair. De chauffeur is dit duidelijk gewend; hoezo rondje om de kerk?

Als we de tunnel uit zijn, moeten we overstappen op iets dat het Lärchwand Schrägaufzug heet, en zich het best laat omschrijven als een groot platform dat rechstandig de berg oprijdt. De gemiddelde helling is 51%, de grootse 81%. De inhoud van de drie bussen kan in één keer mee: het platform is oorspronkelijk gebouwd -en wordt nog steeds gebruikt- voor het vervoer van goederen (lees: complete vrachtwagens) en personen naar de stuwmeren, die alleen via dit 'ding' te bereiken zijn.

431 meter hoger staan weer bussen klaar. Deze rijden tot aan de stuwmeren, nog weer zo'n vierhonderd meter hoger. De wederom enkelsporige weg voert door sappige bergweiden (almen), diverse tunnels, en griezelige afgronden. Aan linkerkant is het eerste stuwmeer te zien met de voor-de-hand-liggende naam Stausee Wasserfallboden. Het water kleurt helder turkwaas tegen de donkergroene berghellingen.

Halverwege deze etappe is een inhaalplek, waar we wachten op de tegemoet komende bussen die we in de verte al op de berghelling zien rijden. Er is hier ook een halte voor wandelaars, waarbij het altijd de achterste bus is die halteert. Als we verder rijden komen we langs diverse haarspeldbochten, waarvan sommige recht achter/onder de tweede, 112 meter hoge stuwdam. Overigens is het niet een erg hoge dam, de Zillergründl Staumauer bij Mayrhofen is ruim 150 meter hoog, met een kromming in de 'hoge' zijde, waardoor je een beetje over het randje moet hangen wil je bovenop de voet zien...

Eenmaal boven aangekomen, kun je beide bovenste stuwdammen bewandelen. Het bovenste meer, Stausee Mooserboden, wordt namelijk afgeschermd door twee dammen, van elkaar gescheiden door een grote rotsformatie in het midden, de Höhenburg (2.108 meter). De belangrijkste dam is zoals gezegd 112 meter hoog, al lijkt het aan de waterzijde slechts 15 door de stand van het water. Het uitzicht is zoals gebruikelijk op deze hoogtes (2.040 meter) geweldig.

In & op de rots tussen beide dammen is een informatiecentrum, en de werkplaats van de Kapruner Kraftwerken, het energiebedrijf dat de eigenaar is van dit hele gebeuren. Aan de waterzijde is de betonnen rand tussen beide dammen opvallend lager. Er direct achter is een soort verdiepte betonweg, waar je als voetganger met een brug overheen loopt. Typisch genoeg loopt de weg zonder hekwerk over in het 120 meter diepe dal aan de andere kant. Het duurt me niet lang te bedenken wat dit is: Een reusachtige overloop zoals in een gootsteen. Mocht de normale afvoer naar de waterturbines bij Kaprun verstopt zitten en de omringende ijs en sneeuw collectief in vloeibare toestand overgaan, dan verandert deze vijf meter brede goot is een kolkende wildwaterbaan.

Na een uur rondgekeken te hebben en na een beklimming van de Höhenburg, wandelen we rustig naar beneden via een voetpad. Diverse keren zien we het bus-drietal naar boven of beneden kronkelen, slechts drie gele streepjes afstekend tegen de grote onbegroeide hellingen waar alleen mos en enige struiken gedijen.
We drinken melk bij het boerderijtje bij de bus-passeerplaats, ondertussen de bussen in de gaten houdend, wat makkelijk gaat als de bus nog tweehonderd meter heeft te dalen. Dit werkt nog beter dan de Antwerpse waar-is-mijn-tram-nu?-systeem.

U-Alpin

Hier eindigt het OV-gedeelte.
Ramptoerisme is niet bepaald mijn favoriete hobby. Een 'bezoek' aan de verongelukte U-Alpin is dan ook niet het reisdoel van deze dag. Maar als je naar de Kitzsteinhorn (3.204 meter) wil, een van de hogere bergen in de omgeving van Zell am See en Kaprun, ontkom je er niet aan dat je blik de kabelspoorbaan naar boven toe volgt, richting de dichtgespijkerde ingang van de tunnel.

In Nederland wordt een rampgebied -en daar hebben we de laatste jaren helaas geen gebrek aan- hermetisch afgesloten. We gooien er een triplex wand omheen, laten dat door kinderen beschilderen en laten dat dan jaren zo staan. Zoniet bij de Oostenrijkers. Al een dag na de ramp mochten wandelaars en ski-ers (er is boven een bekend eeuwige sneeuwgebied) weer omhoog, weliswaar met de parallel-lopende kabelbaan. Geld voor alles. Elke herinnering aan de ramp is zorgvuldig uitgewist. Je zal vergeefs zoeken naar enig tijdelijke herdenksteen, plakaat, of zelfs maar een aangeplakt A4'tje. Op de meeste (verkeers-)borden, plattegronden en wandelroutes is de naam afgeplakt, of weggekrast. Dit maakt het eigenlijk nog liguberder dan het al is. Daar tegenover staat dat op ansichtkaarten -die echt overal te koop zijn- het treintje nog steeds vrolijk prijkt.
Het perron van het treintje werd op die dag dat wij er waren gesloopt, om plaats te maken voor het dalstation van de vervangende tweede kabelbaan. Zouden ze het verdringen, die Oostenrijkers?

Boven aangekomen met twee kabelbanen (overstappen), zijn er restaurantjes en kabelbanen nóg verder omhoog. Één gebouw staat er wat los bij, hoewel je er doorheen moet lopen richting de gondelbaan naar de top en er kaartjes te koop zijn. Het duurde even voordat ik besefte dat dit het topstation was de U-Alpin. Een wand van de centrale hal heeft twee glazen ruiten met elk een leeg halletje er achter. De andere zijde van deze voormalige wachtruimten is afgeschermd met een discreet gordijntje, de perrons afschermend. Dit is het gebouw waar de verstikkende rook de tunnel uitkwam. Dit is het gebouw dat niemand ooit meer bereikte.
Perongeluk had ik zicht op de afgesloten achterzijde van het gebouw, met een klein stukje tunnel. Achter de ronde ruiten -die veel weg hebben van die van een schip (...)- was het tweede, intacte treintje te zien. Brrr. Vegen ze alle verwijzingen naar het treintje uit, vergeten ze dát detail.

Hoe dan ook, met de derde kabelbaan kom je bovenop de Kitzsteinhorn. De kabelbaan wordt gedragen door Europa's hoogtse kabelbaanmast, zo'n 105 meter. Hangend aan die centimeters dikke kabel heb je een prima uitzicht op het rauwe landschap. Het lijkt verdorie wel IJsland, grote en kleine rotsen: allerlei grijstinten te midden van de glooiende sneeuwvlakte. Wat troosteloos. Het is met dit lege landschap moeilijk te schatten hoe hoog je hangt, er is dat een bekende grootte heeft om mee te vergelijken.
Eenmaal boven kun je je desgewenst nog verder laten vervoeren. Vanaf het bergrestaurant (~3.100 meter) vertrekt een treintje zo'n honderd meter naar beneden (!), waar ski-ers vertrekken richting de pistes. Er is ook een voettunnel van een kilometer lengte, waar het waterkoud is, de condens staat op de rotsige wanden.
Het is bizar om anderhalf uur nadat je uit het warme en zonnige dal bent vertrokken, je nu door de sneeuw loopt te glibberen. Wat niet wil zeggen dat het hier niet warm is. Je loopt hier goede kans sneeuwblind te worden door de overweldige felle zon en haar weerkaatsing in het sneeuwwit. Ik loop dan ook afwisselend met mijn ogen dicht en met toegeknepen ogen. De voorspelling die ik deed, dat ik de volgende dag compleet rood-verbrand zou zijn, viel echter reuze mee. Mijn huid wordt gewoon bruin; mij zul je dus niet vinden tussen die velen die zomers vergeefse moeite aan de lange overvolle Nederlandse westkust. Dát is een hele andere manier om je zomervakantie door te brengen. En daar kun je slecht reisverslagen over maken.

Maarten Batenburg, 25 augustus 2001