De digitale reiziger (34)
Het sterrenbeeld Lier (Zimmertoren; HSL in de lage landen).

 

‘Het gulden getal voor dit jaar is 14, de epacta bedraagt 23, de zondagsletter luidt: FE’. Zulke teksten stonden altijd in de Sterrengids, die ik vroeger meestal cadeau kreeg voor Sinterklaas. Je had die gegevens nodig om de kalender voor dat jaar uit te rekenen en de paasdatum. Dat was niet meer nodig, dat hadden anderen al gedaan, maar het was toch leuk om die feitjes te weten.

Nog veel meer termen stonden erin: declinatie, rechte klimming, azimut, meridiaan, ecliptica, tijdsvereffening, zenit, nadir, culminatie, conjunctie, oppositie, burgerlijke schemering, grijze nachten, elongatie, aphelium, perihelium, hemelevenaar, circumpolair, ecliptica (had ik al gezegd), sterrendag, draconitische maand, solstitium, equinox, lentepunt, dalende knoop… Lekker geheimzinnig! Het leken bezweringsformules van sjamanen, maar ze verwezen alleen maar naar de ijzeren regelmaat van het Grote Uurwerk: de aarde, de maan, de zon, de planeten en de sterrenhemel. Die kreten staan tegenwoordig trouwens allemaal in de Wikipedia.

De Zimmertoren in het Vlaamse Lier maakt al die zaken aanschouwelijk, en dat was precies de bedoeling van de schepper ervan, de uurwerkmaker en amateur-astronoom Louis Zimmer (1888-1970). Je kunt op zijn creatie ook gewoon zien hoe laat het is, welke dag en datum we schrijven, hoe de maan erbij staat (ook als hij onder is, of achter de wolken) en of het hoogwater zou zijn in Lier, als Lier aan zee zou liggen.

Ik ben al eens een keer langs die opmerkelijke astronomische klok gelopen, en ben hem ook nog eens voorbijgereden per bus. Maar ik weet pas sinds kort dat je er ook ín kunt, en dat er binnen nog een stuk of 50 andere wijzerplaten te bewonderen zijn. Een reis waard. Ik wil beslist vóór het noenuur aankomen op het Zimmerplein.

Juli brengt regen, zoals zo vaak. Ik waag het er toch maar op, hoewel ik het hemelwater vannacht bij bakken tegen de ramen heb horen kletsen, en vanmorgen in de brievenbus een vormeloze prop papier-maché aantrof, die het ochtendblad moest verbeelden. Op de voorpagina onderscheidde ik een paar megakoppen over de Belgische premier Leterme en de zoveelste politieke crisis in dat land.

Ik ben maar opgehouden met afscheid nemen van de Beneluxtrein. De ingebruikname van de HSL (HogeSnelheidsLijn) Schiphol – Antwerpen wordt maar uitgesteld en uitgesteld. Optimisten denken nog steeds aan 2008, maar het zal wel 2009 worden.

Ik ben nooit een fanatieke voorstander geweest van zo’n snelle lijn in twee ministaatjes, maar ik ben dan wel zo: als hij eenmaal af is, wil ik er ook op reizen. Je ziet de HSL overal: bij Nieuw-Vennep, bij Bergschenhoek, bij Blijdorp, bij Barendrecht, bij Lage Zwaluwe, bij Breda, bij Luchtbal, maar een trein zie je er nooit op rijden.

Hoe komt dat nou? Ik ga het niet helemaal uiteenrafelen, maar het is zoiets als een geluk bij een ongeluk bij een nog groter ongeluk. Er is iets mis met de treinen, die wel besteld zijn, maar nog niet afgeleverd. En er is iets mis met het Europese beveiligingssysteem ERTMS, dat zó Europees is, dat er verschillen zijn tussen de Nederlandse en de Belgische versie. Gelukkig hebben treinenbouwers en beveiligers elkaar niets te verwijten; ze zijn beide te laat.

En er is ook iets met stofwolken in de HSL-tunnel onder het Groene Hart. Dat is het geringste probleem: een paar keer stofzuigen, en je hebt nergens last meer van. Maar dat stof is een mooi excuus, want als je daardoor de HSL-baan niet kunt berijden, heb je ook geen treinen nodig en ook geen beveiliging.

Het wordt nu wel tijd dat die Beneluxtreinen verdwijnen. Ik stap deze keer pas over in Roosendaal, om er zo kort mogelijk in te hoeven zitten. In de restauratie van Roosendaal heb ik gezellig zitten loungen in een stemmig zitje met comfortabele fauteuils, onder het genot van koffie en cake. Maar die wijnrode trein vormt weer een afknapper: hij is, zoals gewoonlijk, mudvol. Langs het andere perron staat de ruimschoots met graffiti besprenkelde stoptrein naar Antwerpen gereed. Die is vast leger, maar daarmee haal ik Lier niet meer voor de middag.

Dus vecht ik me toch maar naar binnen op een balkon van de Beneluxtrein. Dat deel ik met onder andere een liefdeskoppel, een gezin met een baby en een horde rugzakvluchtelingen. Het eerste bestaat uit een grijze top-baviaan die recentelijk een jonger wijfje veroverd heeft. Met een verzaligd gelaat plukt zij telkens grijze haren uit zijn oorschelp, hetgeen hem gelukzalig doet kirren. Ik onderdruk een aanval van projectielbraken (dat het er met een straal uitkomt) en kijk maar naar het voorbijschietende landschap.

De baby probeert met zijn voetjes denkbeeldige voorwerpen te grijpen, als een aapje. Tijdens onze groei van eicel tot volwassene doen we de complete evolutie over, heb ik eens gelezen, van amoebe tot Darwin. Als het voetenspel de baby verveelt, begint hij te huilen. ‘Nu begint hij te emmeren, nu pas’, zegt de moeder trots. ‘En we zitten al anderhalf uur in die volle, benauwde trein. Grote jongen, hoor! Flinke jongen’.

Ik zou ook wel een flink potje willen emmeren over deze barre reisomstandigheden, maar ik ben vandaag alleen op reis gegaan. Voor emmeren heb je, net als voor de tango, twee personen nodig. Emmeren in je eentje is een beetje… nee. Het woord ‘emmeren’ is vast niet gangbaar in het Vlaams; Vlamingen emmeren so wie so al een stuk minder dan wij. Onder cavaleristen betekent ‘emmeren’ ook: bestialiteit bedrijven met een merrie, zo meldt Van Dale. Je kunt het zo ziek niet verzinnen, of er is een woord voor. Voor met een hengst is vast ook een term.

Gelukkig zijn wij na krap 25 minuten al op Antwerpen Centraal. Nu gaat het er om spannen. Het is 11:02. Haal ik de 11:04 naar Turnhout nog? Hij vertrekt van de tussenverdieping, die in de tussentijd voltooid is; vorig jaar hamerden hier de pneumatische boren nog. Ik ren over roltrappen en gewone trappen, omhoog en omlaag, en zie hem net wegrijden.

De 11:14 naar Mol, dan, die vertrekt van de bovenste verdieping. Het is een mooie, moderne, air-geconditionde dieseltrein, één van de nieuwe Reeks 41. Ze schijnen ‘wasmachines’ genoemd te worden, wegens hun getril en gedreun, maar het valt mij niet zo op.

De trein wordt bestormd door een horde scouts, begeleid door leidsters met een soort heksenmutsen. Padvinderij lééft in België; op zaterdag kom je ze overal tegen. Ze stappen gelukkig in een andere wagen, en gaan daar flamingantische liederen zingen – vrees ik. Het was gisteren de Feestdag van Vlaanderen, ter herdenking van de Guldensporenslag in 1302 en uit blijschap dat men nog slechts met dunne federale draadjes verbonden is met de Walen.

We maken zo’n typische Vlaamse rit langs achtertuinen. Boechout, daar ben ik ook eens geweest; ik weet niet meer wanneer en waartoe.

 


In Lier regent het alweer mot, maar het zal me niet deren; het is half twaalf en ik ben ruim op tijd. Het stadje, aan de rivier de Nete, heeft smalle winkelstraatjes waar de voetgangers de kasseien moeten delen met passerende bussen van De Lijn.

Een uitzendbureau heeft emplooi voor Poetspersoneel. Even verderop lees ik: ‘ Een wrang wringstuk om u een stuk in uw frak te lachen’. Het is een aanbeveling(?) voor een kluchtig toneelstuk. Maar daar wil ik niet bij stilstaan. Als ik maar op tijd op het Zimmerplein ben, liefst iets eerder dan twaalf uur, om niet tegen honderden ruggen aan te kijken.

Op de markt wordt het zicht op het stadhuis met het belfort me ontnomen door een reeks marktkramen. De kaasboer Beemster zal wel een landgenoot zijn. 'Kaas marcheert altijd', het is werkelijk waar. En ‘den beulingspecialist’ verkoopt worst; het woord ‘beuling’ is bij ons al eeuwen in onbruik maar betekent hier nog iets.

Loop ik wel goed? Ja, hier is de Eikelstraat; die staat op het plattegrondje dat ik heb uitgedraaid. En dan, om de hoek, ja hoor, daar staat dat mooie torentje. De ontroering van de reiziger, als hij in het oog krijgt, waarvoor hij van huis is gegaan.

De belangstelling valt wat tegen. Er zijn slechts acht toeschouwers; naast mijn persoon een ouder echtpaar en een gezin met drie kindjes. Ach, de inwoners van dit stadje kijken er niet meer naar.

Twaalf uur. Aan de zijkant van het torentje slaan vier figuren op de klok: het kind, de jongeling, de volwassene en de bejaarde. Een memento mori, dat is wat deze toren is. Na de twaalfde slag opent zich een luik. Daarachter verschijnen achtereenvolgens de portretten van de drie eerste koningen van België, gevolgd door het wapen van Lier en door zes ex-burgemeesters van de stad.

Het luik klapt weer dicht, om pas morgen om 12:00 uur weer open te gaan. Ik heb het gezien!, ik was op tijd; deze dag is daarmee nu eigelijk al geslaagd. En tevens halverwege. De drie kinderen vieren het door rond te gaan rennen over het zonnestelsel, dat is aangebracht op het plaveisel van het plein.

In de verte hoor ik alle klokken van Lier bonzen; deze dag is doormidden. Het jaar is ook alweer over de helft. Op kantoor ben ik altijd degene die eraan denkt, op woensdag de week doormidden te zagen.

Alle dingen lijken wel twee helften te hebben. Volgens sommige astronomen komt zelfs het gehele heelal ook eens op de helft van zijn bestaan. Daarna gebeurt alles in de omgekeerde volgorde. Het universum krimpt, de klokken lopen achteruit – behalve die ene Chinese klok in de Zimmertoren; die loopt dan juist goed. Mensen zullen verrijzen uit hun graf om weinige decennia later in de moederschoot opgenomen te worden. Maar dat valt dan niet op, omdat iedereen het doet. Het eindigt allemaal in een big crunch.

Louis Zimmer was ook op de helft van zijn lange leven toen hij werkte aan deze klokkentoren. ‘De Jubelklok’ noemde hij het geheel; hij werd in 1930 voltooid en diende ter opluistering van het eeuwfeest der Belgische natie. Kort geleden profeteerde ik, dat de scheve toren van Delft omver zou vallen op de laatste dag dat de Oranjes aan de macht zijn. Ik vrees ook voor het voortbestaan van de Zimmertoren, als straks de onvermijdelijke splitsing van België zijn beslag zal krijgen.

12:00 uur is tevens de sluitingstijd van de toren en het witte paviljoen ernaast, dat ook aan Zimmer gewijd is. Om 13:30 gaan ze weer open. Ik breng de tussentijd door op een terras met zicht op de toren, waar ik onder een parasol zit die vandaag dienst doet als regenscherm. Spa Rood heet hier Gerolsteiner Bruis; Spa Blauw Gerolsteiner Plat.

Ik kan mijn ogen niet afhouden van dat prachtige torentje, dat ik zes keer hoor slaan; hij slaat elk ‘kwartuur’, zoals ze hier zeggen. De Zimmertoren is veel ouder dan Zimmer; hij stamt uit de middeleeuwen, heette oorspronkelijk Corneliustoren en maakte deel uit van de stadswallen. Het gebouwtje stond aan het begin van de 20ste eeuw op instorten, maar werd gerestaureerd om plaats te bieden aan Zimmers levenswerk.

Als ik ooit naar Vlaanderen emigreer, ga ik in Lier wonen om elke dag even naar die toren te kijken en elke dag tijdens mijn avondwandeling de datum te zien verspringen. Ook na maanden met minder dan 31 dagen springt de wijzer automatisch naar 1. Zimmer heeft het allemaal voorzien en heeft er in voorzien; niemand hoeft in te grijpen.

Twee wijzers verspringen maar eens per jaar. Het zijn die van de epacta, die de ouderdom van de maan op 1 januari aangeeft, en die van de zondagsletter, die bepaalt hoe de jaarkalender eruit ziet. Zou hier nou in de nieuwjaarsnacht een hele menigte staan te wachten op het verspringen? Of zouden de Lierenaren helemaal blasé zijn van dat ding, het symbool van hun stad? Ik kan het me niet voorstellen.

Halftwee. Ik mag de toren in, na een kaartje gekocht te hebben in het paviljoen, en bezoek twee etages vol wijzers: klokken die de tijd aangeven in verschillende wereldsteden, de waterstanden in wereldhavens, de zon boven Lier en de standen van de planeten. Het hele mechaniek werkt op één slinger. Die zie je in de nok van het tien meter hoge torentje, waar je aankijkt tegen de achterkant van die twee grote bollen. Een ingewikkeld geval. Eens per zes seconde komt er een soort vliegwiel in beweging, met een mechanisch geratel, krrrrrrrrt! Ik kijk er gefascineerd naar, maar snap er niet veel van.

Het gewicht wordt twee keer per dag opgehesen door een elektromotor. Ook de koningen en burgemeesters worden elektrisch aangedreven. Verder werkt alles mechanisch. En nou weet ik wel: je hebt tegenwoordig atoomklokken die veel nauwkeuriger zijn, en computers die in een fractie van een seconde kunnen uitrekenen wat die wijzers hier laten zien. Maar die had je in 1930 nog niet, en ze doen daardoor niets af aan de prestatie van Zimmer, die ereburger werd van deze stad en naar wie een planetoïde vernoemd werd.

Zimmer maakte zelfs wijzers voor tijdrekensystemen die niet bestaan. Er is een curieuze tienurige klok te zien in de toren. Tijdens de Franse revolutie wilde men een decimale tijdrekening invoeren, met per dag tien uren van elk 2 uur 24. Elk uur zou onderverdeeld worden in 100 minuten en elke minuut in 100 seconden; precies 100.000 seconden per dag, in plaats van die rare 86.400 waar we het nu meer moeten doen. Maar niemand wilde eraan; revoluties kunnen ook te ver gaan.

Een andere vlieger die niet opging, was de dertiende maand. In Zimmers tijd circuleerde een plan, jaren in te voeren met 13 maanden van 28 dagen. Dan zou elke maand even lang zijn, en elke dag altijd op dezelfde dag van de week vallen. Elk jaar zou afgesloten worden met één of twee naamloze schrikkeldagen om de 365 of 366 dagen vol te maken. Het ging niet door, maar Zimmer had er alvast twee wijzers voor gemaakt. Het is vandaag 12 juli 2008 in onze tijdrekening, maar we hebben vandaag al de 26ste in dat nooit ingevoerde systeem.

In het witte paviljoen zie je de Wonderklok. Het is niets anders dan de mobiele versie van de Jubelklok. Het is Zimmers reiswekkertje, als het ware. De klok, in een mooie houten kast, weegt nog altijd twee ton. Medio de 20ste eeuw maakte hij een wereldtournee, van wereldtentoonstelling naar wereldtentoonstelling. Daarna keerde hij terug naar Lier om daar voorgoed te blijven.

Ook deze klok wordt aangedreven door één slinger. Hij bevat een wijzer die 26.000 jaar doet over een omwenteling. Die wordt aangedreven door het langzaamst bewegende raderwerk ter wereld.

Deze ongelooflijk trage wijzer geeft de precessie aan, met precisie. De precessie – je ziet het hier heel duidelijker in het videootje - is een tollende beweging van de aardas. De aardas draait zelf als het ware ook nog eens om een as, en een zo’n omwenteling duurt 26.000 jaar.

Wat drijft iemand ertoe, een wijzer te maken die 26.000 jaar doet over een omloop? Een gok: Zimmer hoopte, dat de mensheid, Vlaanderen, Lier en zijn toren lang genoeg zouden voortbestaan om één omwenteling vol te kunnen maken. Maar het zou al aardig zijn als die klok het 12.000 jaar uitzingt. Dan is Wega de poolster en wijst de aardas naar het sterrenbeeld… Lier!

Lier is een aardige dwaalstad. Ik scheur me los van die fascinerende uurwerken en maak nog wat foto’s in de binnenstad.

 

Lier, met: een stukje van de Sint-Gummaruskerk - Gummarus zelf, de kluizenaar die in de 8ste eeuw de stad gesticht zou hebben - het uitgestrekte Begijnhof - de Nete - tweemaal de Grote Markt – nog tweemaal het Begijnhof - Lier.

 

Blik op het stadhuis met belfort, als de marktkramen verdwenen zijn en een waterig zonnetje tevoorschijn is gekomen.


Bij deze kinderkledingwinkel hebben ze tijdens de ‘solden’ zozeer huisgehouden, dat ze zelfs de etalagepoppen de kleren van het lijf hebben gereten.


Op de terugweg wil ik het Vlaamse gedeelte wel eens zien van de HSL, die bij ons HSL-Zuid heet, en in België juist HSL-Noord of HSL-4. De spoorbaan loopt tussen Antwerpen en Breda grotendeels parallel aan de snelweg A1 / E19. Ik neem bus 19 van Arriva, die het Zeeuws-Vlaamse Hulst een keer of zeven, acht per dag verbindt met Breda. Het grootste deel van de route voert door België, maar de bus stopt slechts twee keer in dat land: op de Halewijnlaan en de Noorderplaats in Antwerpen.

De Halewijnlaan ligt op de linker Scheldeoever, temidden van steenkolossen, en is vanuit de binnenstad bereikbaar met de tram. Er staat een eenzame Veolia-haltepaal. Het ruitje voor de vertrekstaat is vermorzeld en het tijdenlijstje ontbreekt. Hollanders, hier opstellen! Ik kan in het enkelvoud spreken, in sta er in m’n eentje te wachten op de bus van 18:54 naar Breda, die tevens de laatste is van deze zaterdag.

Ik kan me niet voorstellen dat hier straks een Nederlandse bus zal komen voorrijden. Maar het gebeurt toch. Het is die naar Hulst, maar even later verschijnt ook die naar Breda. Hij bevat enkele Zeeuws-Vlamingen die in Antwerpen of Breda gaan boemelen, om met de eerste bus van zondag terug te keren. Iemand vraagt de chauffeur, hoe laat die zal vertrekken, maar hij moet het antwoord schuldig blijven. Er is een tijd geweest dat busbestuurders zulke dingen uit hun hoofd wisten.

Via tunnels, over bochtige snelwegen en langs de Strijkcentrale (‘Deponeer uw mand’) verlaat ik Antwerpen. En daar dan, links van de weg, die ongerepte HSL-baan, zonder HST's (HogeSnelheidsTreinen). Veel zie je er niet van. Hij ligt grotendeels in een uitgraving, een diepe bak, waar de passagiers straks gezellig naar een betonwand kunnen kijken. Soms verdwijnt hij helemaal uit beeld en duikt hij in een tunnel. De automobilisten blijft dan de aanblik bespaard van die treinen, die eerder op hun bestemming zullen zijn dan zij.

De snelweg leidt door een vrij dunbevolkte grensstreek, met op de borden plaatsnamen als Sint-Job-in-‘t-Goor en Wuustwezel. Uitgerekend ter hoogte van het nietige Brecht komt het HSL-station Noorderkempen. Ik zie het langsschieten, en druk net op tijd af. Het station ligt niet op een gekkere plek en is niet overbodiger dan Haute-Picardie, halverwege Parijs en Lille op de Franse steppen en toendra’s. Brecht is tenminste nog een woonplaats en je kunt hier straks bovendien overstappen op bussen naar alle uithoeken van deze streek.

De stop-HST’s zullen t.z.t. niet harder rijden dan 200 km/uur, en zullen op station Noorderkempen van de hoofdbaan afbuigen naar zijsporen waarlangs de perrons liggen. Dit om te voorkomen dat passagiers van het perron worden geblazen door een passerende snel-HST die wél de volle 300 km/uur rijdt.

We passeren de Transportzone Meer, en even verder de grens. De HSL verdwijnt maar weer eens onder de grond, om even later aan de rechterzijde van de weg weer op te duiken. De bus deed een klein uurtje over de rit Antwerpen - Breda; de HST zal deze circa 50 kilometer straks afleggen in niet veel meer dan 20 minuten.

Einde reeksen? Dit was juist het begin, deel nul, van een nieuwe reeks: één over de HST in de lage landen.

Frans Mensonides
22 juli 2008
Er geweest: zaterdag 12 juli 2008
Twee dagen later viel het Belgische kabinet en bleef de Zimmertoren overeind.


 

© Frans Mensonides, Leiden, 2008.


<< naar thuispagina Frans Mensonides