Phileas neemt binnenkort weer deel aan het straatbeeld
(Mededeling die al een jaar lang te lezen is op de Phileas-website)
Als ik ergens een hekel aan heb, zijn het wel websites die beginnen met een Flash-animatie. Je raadpleegt zo’n site in negen van de tien gevallen om informatie te verkrijgen, niet om je te vergapen aan wat het handige neefje van de directeur allemaal kan met Flash. Dat weet zo’n neefje ook dondersgoed, dat de meeste bezoekers niet wezenlijk in zijn Flash-presentatie geïnteresseerd zijn. Daarom biedt hij de meer op kennis dan schoonheid beluste Internetgebruiker altijd een ontsnappingmogelijkheid. Klik op ‘skip intro’ en je dringt meteen door tot de kern, waarmee die site eigenlijk gewoon had moeten beginnen.
De site van de Phileas is zo’n soort site. Phileas, dat is die Eindhovense wonderbus, die kan rijden zonder stuur en zonder chauffeur, maar toch een stuur en een chauffeur heeft.
Ook na het intro geskipt te hebben, word je niet veel wijzer van de Phileas-site. O, een prachtig vormgegeven site, over een schitterende bus, maar de webpagina verzwijgt dat die bus zelden of nooit heeft gereden sedert zijn introductie, die nu ruim een jaar geleden is.
Ik schreef er in oktober 2004 over, niet op De digitale reiziger, die toen in een non-existente fase verkeerde, maar in een mail aan enkele trouwe lezers, die als titel had: ‘Zonderwijk zonder Phileas.’
De mail luidde:
Ik wilde de Phileas wel eens zien, die geavanceerde Eindhovense bus, die automatisch stuurt, waarover ik in 2000 al schreef, en die nu eindelijk officieel in gebruik is genomen. Althans, zoiets had ik gelezen. Ook had ik iets gelezen over kinderziekten, bussen die uit de vaart genomen waren, daarin weer teruggezet waren; proefritjes met een of twee bussen… Ik wist de stand van zaken niet meer, en besloot naar Eindhoven af te reizen om me er hoogstpersoonlijk van op de hoogte te stellen.
Om half twaalf ben ik ter plaatse, klaar voor een middagje geavanceerd 21e-eeuws OV. In het kantoor van Hermes in de stationshal zijn prachtige glossy folders verkrijgbaar over de zelfsturende bus. Hij rijdt vanaf Eindhoven NS langs het Evoluon naar de nieuwe wijk Zandrijk. Daar splitst de busbaan zich in een tak naar Luchthaven Welschap en een naar Veldhoven. De bus rijdt per tak elk kwartier; en dus 8 keer per uur op het gemeenschappelijk traject. Je kaartje betaal je met de chipknip; 42 cent per strip; even duur als bij gebruik van een 45-strippenkaart. Haltedisplays met dynamische reisinformatie; het kan allemaal niet op in Neêrlands innovatiestad nummer één.
Maar waar staat-ie nou? Niet op het reguliere busstation. Borden wijzen naar de taxistandplaats aan de zijkant. Daar staat inderdaad een plukje mensen. De displays ontbreken hier; gewoon een ouderwets geel bordje. De Phileas ontbreekt ook; er komt een ouwe, lawaaierige stadsbus voorrijden richting Veldhoven. Ik stap in, maar voel ernstige nattigheid over het verloop van deze middag. Zeven man volgen mijn voorbeeld; nog steeds begrijp ik de gekte niet om elke 7,5 minuten een Phileas van 18 meter lengte te laten rijden, als je een stadsbus met 30 stoelen al niet eens half vol krijgt.
We vertrekken; 4 minuten te vroeg of 11 te laat; het is niet duidelijk. De rit verschilt niet hemelsbreed van die ik in 2000 maakte. Deze chauffeur mist die verkeerszuil op een haar na – waar zijn collega vier jaar geleden nog tegenaan reed – maar kan ook niet sturen, en verzuimt geen enkele stoep mee te nemen die op de route ligt.
Scherp let ik op tegenliggers. Die kom ik, volgens verwachting, elke 3:45 minuten tegen op die mooie, dure busbaan. Maar het zijn allemaal stadsbussen, vergelijkbaar met die waarin ik zit. Geen Phileassen op de weg, vandaag.
Zandrijk is weer ietsje opgeschoten sedert 2000; in Veldhoven is inmiddels ook die flat voltooid die veilig wonen beloofde, met een parkeergarage in de kelder. Zou die ezel in dat weilandje nog te koop staan?
In Veldhoven houdt de mooie busbaan op en begint een kronkeltraject door een vrij gewone, wat oudere buitenwijk, de Zonderwijk. Hoe krijgen die Eindhovense chauffeurs, die niet kunnen sturen, die lange Phileas hier straks heelhuids doorheen? De Phileas kan zichzelf alleen besturen als hij rijdt op die speciale busbaan met elektronische geleiders onder het wegdek.
We stoppen ergens bij een flat; enkele minuten pauze voordat het rondje wordt voortgezet. Ik blijf gewoon zitten; Veldhoven is geen plaats die uitnodigt tot uitstappen. Na vertrek belanden we helemaal buiten, op een soort landweg met kastanjes; de laatste plaats waar je een innovatieproduct zou verwachten. Dat is er dan ook niet; Zonderwijk zonder Phileas.
Met een boog belanden we weer in het centrum van Veldhoven. Nog steeds geen Phileas als tegenligger. Ineens snap ik waarom: die ene testbus die volgens de geruchten rijdt, zit natuurlijk vandaag op de andere tak, naar Welschap. Voorbij Zandwijk stap ik uit; als ik nu 7,5 minuut wacht, zal de Phileas uit Welschap voor me komen voorrijden.
7,5 minuut om die prachtig vormgegeven halte te bekijken. Het perron is 30 cm hoog; even hoog als straks de vloer van die Phileas, die er op de millimeter nauwkeurig langs parkeert. De rand van het perron is uitgerust met knipperende lichtjes. De huidige stadsbussen, die een nog lagere vloer hebben, rijden er overigens aan voorbij, en zetten de klanten 40 meter verder af; in de blubber.
Het dynamische informatiesysteem is alles behalve dynamisch; het geeft de vertrektijd van de bussen volgens dienstregeling aan, en niet de werkelijke vertrektijd. De dienstregeling op zondagen en in de avonduren, daar is óók over nagedacht: er komen twee bussen achterelkaar met een interval van 5 minuten, en dan 25 minuten niks.
Daar komt de bus uit Welschap; weer een stadsbus. Ik deel hem met enkele Franssprekende zakenlieden, zojuist geland, en misschien afkomstig uit de stad die zich met meer recht Lichtstad noemt.
Tot zover mijn mail uit 2004. In de nazomer van 2005 bereikten me berichten dat de Phileas weer voorzichtig was losgelaten op die dure busbaan en op de Eindhovense OV-gebruiker. Op zondag 2 oktober 2005 besluit ik, me opnieuw naar Eindhoven te begeven.
Opnieuw moet ik vaststellen, dat er geen Phileassen rijden. Toch is er iets veranderd in de loop van een jaar: die oude benzineblikken zijn vervangen door mooie nieuwe bussen met een aardgastoeter op het dak.
Als ik zo’n niet-Phileas sta te fotograferen, wordt ik aangesproken door iemand die ik nog ken uit mijn ROVER-tijd. Hij zegt me dat het echt hommeles is met die krengen; ze staan, na een paar weken dienst, allemaal al weer met mankementen in de garage. Onlangs was er in Eindhoven een vergadering van ROVER-hotemetoten. Er was een proefritje Phileas beloofd, na afloop, maar dat ging niet door. Het monster stond ergens met pech; wat een afgang!
Goed, geen Phileas, dus. Ik besluit van de nood een deugd te maken, door een verrassingstocht te ondernemen. Ik zal de eerste de beste streekbus nemen die vertrekt; waarheen hij ook gaat.
Terwijl ik me naar het busstation begeef, wijd ik een korte overpeinzing aan de stad Nijmegen, waar men ook een futuristisch bussysteem wil introduceren. In die stad is men verstandig; men gaat niet voor die vermaledijde Nederlandse Phileas, maar neemt een bussysteem uit een buitenland – dat is te zeggen: een systeem dat dáár niet werkt.
Wie het intro geskipt heeft, belandt hier, evenals degene die gewoon heeft doorgelezen. Die laatste weet, dat ik op het busstation van Eindhoven sta, op een zondagmiddag, en van plan ben, de eerste de beste streekbus te nemen. Het wordt de 121 naar Uden.
Ik reis vandaag op een OV-dagkaart. Dit is een al tientallen jaren door NS verkocht kaartje, waarmee je, behalve per trein, ook kunt reizen per bus, tram en metro. Daar geen enkele buschauffeur ooit van dit kaartje gehoord heeft, staat er in niet mis te verstaan Nederlands op vermeld:
Dagkaart NS: ook geldig in bus, tram en metro, waar met de nationale vervoersbewijzen kan worden gereisd.
De chauffeur van lijn 121 is te moe om geluid te geven, en trekt bij het zien van mijn kaartje alleen een verbijsterd gezicht. Ik wijs hem, eveneens zonder woorden, op de tekst. Nu haalt hij de schouders op, en wijst naar achteren, naar tientallen lege banken die nog voor me beschikbaar zijn.
Lijn 121 wordt nog altijd geëxploiteerd door de Brabantse Buurtspoorwegen en Autodiensten. Zoals ik laatst al schreef, is BBA bij een aanbestedingsprocedure verdreven van zijn geboortegrond, maar dat gaat pas in per 1 januari 2006, en de Brabantse vervoerders laten het er bovendien niet bij zitten; BBA vecht de beslissing van Gedeputeerde Staten aan bij de rechter. In afwachting van de verbanning zet BBA alvast stokoude bussen in.
De rit van Eindhoven naar Uden voert door een dunbevolkt gebied in Oost-Brabant; een heel grote maas in het spoorwegnet. 56 minuten staat in de dienstregeling uitgetrokken voor dit zondagsritje. Mijn bus vertrekt vier minuten te laat uit Eindhoven, rijdt bepaald niet in een zondags tempo, maar zal toch ook vier minuten te laat in Uden arriveren. De dienstregeling is gemaakt op racen, in plaats van ontspannend gesukkel langs de dorpen. Het ritje schiet voorbij als een al te hectisch leven. Gedurende die 56 minuten zie ik langsflitsen:
Het dorp Nuenen, waar Van Gogh nog gewoond heeft (de schilder, dan); ‘Bussluis; ga terug’; mensen in oranje hesjes (wielerwedstrijd?); cilinders vol beton dichtbij, en nog een paar van die dingen aan de einder; Lieshout (‘gewoon dorp’, volgens mijn aantekeningen; zelden zie je een ongewoon dorp vanuit een streekbus); standbeeld van trommelslagers; loopbrug over weg bij Bavaria Brouwerijen; Stadegaard Landbouwwerktuigen; oude kerk met nieuwe spits erop; een dorp dat Beek en Donk heet; het groen dorpsleven (?, niet al mijn aantekeningen zijn begrijpelijk); Beekse Akker; zamhaars i.p.v. gelukkige wensen (niet al mijn aantekeningen zijn leesbaar); ‘u rijdt 74’ (toe maar!); hinderlijk: niet weten waar; ‘Uden 16’; alweer boerderijen; troep Brabants uitgedoste schutters in traditionele uniformen tijdens wat, naar ik vrees, de Gemertse schuttersdagen zijn; beeldengroep van vendelzwaaiers; ‘Vrede, maak het nou!’; regen die tegen de voorruiten smakt; Boekel; wolk als een aambeeld, cumulonimbus, nog onweer ook?; Trendy Kaffee ’t Stuupke; houten molen (‘laat me draaien’); nog een houten molen; onze terugkeer in de beschaafde wereld; Formido; Praxis; ‘Let op eenden’.
Ergens bij Gemert is tot me doorgedrongen dat ik al eens eerder ben geweest in deze godverlaten streek. In Gemert werd nl. ooit ROVER opgericht, welk feit ik in dit stukje van 7 jaar en 7 maanden geleden meende te moeten memoreren. Het lijkt wel 77 jaar. Ik schrijf dit soort stukjes al sedert 1996, kort na de uitvinding van het WWW.
Indertijd was het busstation van Uden gevestigd op het marktplein. Tegenwoordig is het 500 meter verderop; een geheel nieuw pleintje met patattent en een abri of 7. Ze zijn nu allemaal verlaten; er is weinig te beleven op het Udense busstation, vijf minuten over héél, op een zondagmiddag.
Alleen die ene abri: een echtpaar, muzelman en muzelvrouw, zij in sluiers en hij met een gehaakt mutsje en een oudmodische wollen trui. Ze wachten op de bus naar Oss, zittend in wat gebogen houding, de handen op de knieën, zwijgend. Maar die bus rijdt alleen van maandag tot vrijdag; de arme sloebers! Als goed burger twijfel ik tussen ze waarschuwen, en snel weglopen om morgen ergens schande te kunnen spreken over onze onaardige houding tegenover vreemdelingen. Maar hij komt al op me af. ‘Oes?’
‘Nee, deze bus rijdt niet op zondag; morgen pas weer Oes!’ Ik schreeuw, om niet geheel opgehelderde reden, als tegen iemand die aan de overkant staat van een halve kilometer breed kanaal, en priem met driftige vingers op het tijdenlijstje aan de halte. Hij schijnt het te begrijpen, en gaat de boodschap overbrengen aan zijn eega, in een lange zin waarin ik van tijd tot tijd het woord ‘Oes’ hoor opduiken.
Inmiddels heb ik een perron gevonden waarvandaan vanmiddag nog wel een bus naar Oss vertrekt; over 12 minuten zelfs al. Ik wenk ze, wijs als een mimespeler op het tijdenlijstje en maak een hoofs gebaar naar het zitbankje. Ze verkassen aarzelend, knikken me weliswaar vriendelijk toe, maar vertrouwen het zaakje maar half.
Ik blijf rondhangen op het busstation; ik ben nu ‘eigenaar’ van het probleem (zo drukte men dat uit bij een bedrijf waar ik ooit gewerkt heb, en waar er nooit één werd opgelost) en ken geen rust voordat ik ze in de bus heb zien stappen – en dat moment vastgelegd heb op de foto. In de tussentijd heb ik de gemeentekaart bestudeerd, en daarop vreemde namen gezien van dorpen en buurtschappen, zoals Bedaf, Odiliapeel, Slabroek, Voederheil en Kleuter.
Uden ontstond rond 1200 in een veenstreek die tot na de Tweede Wereldoorlog wat armoeierig en achterlijk zou blijven. Toen werd de gemeente aangewezen als groeikern, waarna zij doorgroeide naar een inwonertal van 40.000, en bovendien een groot regionaal koopcentrum kreeg, dat in topweken 150.000 bezoekers trekt.
Slechts 2 daarvan komen op zondagmiddag: mijn persoon en een oude dame die een rollator voortduwt. Mijn voetstappen echoën tegen de gevels. Bij de spijkerbroekenhal is een ruit ingeslagen. Wezenloze koppen van etalagepoppen staren me overal na. Wat puntloos, zo’n zondagmiddagwandeling 100 kilometer van je huis!
Pas in de zondagsrust zie je goed wat er lelijk is aan een plaats als Uden. Gigantische patatzakken en ijsco’s domineren het dorpsbeeld; moderne varianten van het aloude uithangbord. Nee, geen variant, veeleer een uitbreiding. Uithangborden wijzen alleen maar de weg; deze monstruositeiten brengen een mens in verleiding.
Ik weersta die van Peppers Saté Saloon. Hier is het uitgaanscentrum; met kranten dichtgeplakt op zondag. ‘Iedere woensdagavond gangbang’, belooft een grote poster aan een glazen deur, waarachter rode gordijntjes. In het pand is tevens ‘Lectuur’ voorhanden, en zijn er ‘Cabines’; blijkbaar is er een leeszaal met studiecellen gehuisvest.
Het moet nogal wat zijn, zo’n gangbang: heren betalen er 50 euro voor; dames niets. Blijkbaar krijg je er dorst van; één drankje is inbegrepen bij de entreeprijs.
In het Google-tijdperk is er geen excuus meer voor onwetendheid. Gangbang betreft: een bijslaap door meer personen dan het daarvoor vereiste minimum van twee. Maar liefst 5 miljoen webpagina’s zijn wereldwijd aan dit tijdverdrijf gewijd, waarvan sommigen verlucht met illustraties.
Ruim honderd voetstappen verderop staat een ommuurde en met bomen omringde abdij. Daar is het enige museum gevestigd uit de wijde omgeving, het Museum voor Religieuze Kunst – maar ook dat lees ik pas thuis, gezeten achter mijn Google-scherm. Niks verrassingstochten meer; je moet zulke tripjes van te voren plannen, anders ontgaat je een hoop. Ik ben zo iemand die alles graag van te voren plant; achteraf plannen, met terugwerkende kracht, is trouwens niet erg zinvol. Dat museum steekt wel wat braafjes af bij al dat gegangbang op een steenworp ervandaan.
Het marktplein, daar is lief noch loof aan. Het lijkt wel wat op zo’n marktplein in Vlaamse dorpen: een gapende open vlakte van vele hectaren, die zich vertakt, en zich graaiend en woekerend een weg lijkt te banen naar de stegen, straten en wijken eromheen – totdat de hele stad bestaat uit Leegte. De streekbussen zijn zoals gezegd verdreven; thans is het een levensgroot parkeerterrein voor wie hier per auto perse wezen wil.
Het voormalige raadhuis huisvest hotel-restaurant Het Raadhuis. Aan de overzijde van de vlakte is een casino. Enkele vereenzaamde Udenaren zitten gevangen in het hypnotiserende lichtgeflikker van een gokautomaat. Geen zonde blijft in Uden onbeoefend; je moet toch wàt op zondagmiddag, als de leeszaal dicht zit.
Het Mondriaanplein is ook al weer zo’n parkeervlakte. Wat een naar, akelig, rommelig dorp is dit! Ook ik wil nu erg graag naar Oss.
De chauffeur van bus 157 visiteert mijn OV-dagkaart, en zegt streng: ‘Dit kaartje is niet gestempeld!’
‘Nee, dat hoeft niet’, zeg ik. Er staat een datum op; “geldig op 02-10-2005”, duidelijker kan het toch niet!’
De man laat zijn stempel met een bonk op het kaartje neerkomen.
‘Ik weet toch wel bijna zeker, dat je zo’n kaartje moet stempelen!’
‘Je weet geen sodemieter, man; nergens van!’, antwoord ik, want ik generaliseer graag.
Deze keer kijk ik niet naar buiten, maar luister naar wat er binnen gezegd wordt.
‘Er is nog niets vastgelegd’ (een kommervolle jonge vrouw door de telefoon), ‘er kan nog over nagedacht worden, er hoeft nu nog niets beslist te worden. Maar dat wil ook niet weer zeggen, dat het niet onvermijdelijk is. (…) Nee, dat moet je wel realiseren: dit is ónontkóómbaar! (…) Ja, onomkeerbaar, zei hij. En je moet één ding weten: IK breng het niet op. (…) Nee hoor, ik breng dit echt niet op! Ik ben gehecht aan dat beest, ik heb van die kat gehouden; IK ga dat arme beest niet naar de dierenarts brengen voor zijn laatste spuitje’.
‘Ha, ha, ha!’, (een forse, wat luidruchtige man achter me, tegen zijn vriendin), ‘ik dacht altijd al: het gebeurt nog eens, dat er iemand naar cursus komt met een eigen machine. En ja hoor; daar kwam hij ermee aanzetten. Niet te gelóóóve! Hij rolde hem naar binnen op zo’n steekkarretje. Je houdt het toch niet voor móóóógelijk! En iedereen lachen, natuurlijk. Hijzelf lachte het hardst. Hij had er een zekere… dat ze er als het ware… een soort trots dat ze zo’n machine thuis hebben. Niet iedereen heeft tenslotte zo’n machine thuis. Ha, ha, ha, een eigen machine meenemen naar cursus, gewoonweg niet te fíííílme! Maar, ja, je hebt natuurlijk altijd mensen, die werken het liefst met hun eigen machine. En ze mógen van mijn part in principe met een eigen machine werken, op cursus.’
‘Nee, die nieuwe vogelgriep, die breekt ons nog zuur op’ (iemand anders); ‘het gaat op de mens over; van mens op mens. Je stikt in je eigen snot; een rot-dood!’ Met dat vrolijke vooruitzicht rijden we Oss binnen.
Om van Oss in Leiden te komen, moet ik drie treinen nemen. In al die treinen kijkt de conducteur met verbijstering naar mijn kaartje, waarop nu een datum staat, én een stempel. Dit valt niet meer uit te leggen. Ze zouden in de OV-sector eens personeel aan moeten nemen met een IQ van boven de 25.
‘Van de meta-literaire kluchtigheid naar inhoudelijke kluchtigheid is maar een kleine stap’. Zo is dat; ik las het vandaag in een artikel dat in mijn tas zat, om onderweg te lezen. Wat het beduiden moet, snap ik niet, maar het is een perfecte slotzin.
Frans Mensonides
11 oktober 2005
Toch wel mooi: de uit 1886 daterende, en momenteel in restauratie verkerende neo-gotische kruisbasiliek St. Petrus
© Frans Mensonides, Leiden, 2005
PS: daar de Phileas momenteel niet aan het straatbeeld deelneemt, heb ik de foto’s ervan gejat van de Phileas-site, na het intro geskipt te hebben.