Weinig plekken in mijn vaderstad zijn deprimerender dan het filiaal van Super de Boer aan de Stationsweg. Eigenlijk is dat verrassend. Als je doet wat je nooit doet bij een supermarktketen - hun website raadplegen - , zie je de vrolijkheid bijna van het scherm spatten: gezonde, levenslustige, jonge mensen; blije, speelgrage kindertjes. Super-de-boeren oogsten, ‘met hart en ziel’, spinazie; allemaal voor ons, consumenten die zich ook graag zo gezond-vrolijk willen voelen.
Ook deze afbeelding hangt er om je te mis-, zo niet te verleiden. Een struise, maar zeker niet ongezond dikke deerne van om en nabij 25 lentes jong, blikt je aan met een merkwaardig mengsel van ondeugendheid en vervoering. ‘Passie, passie, meer passie!’, hoor ik de fotograaf tot haar hijgen; ‘het gaat om stókbroden, wil je er rekening mee houden!’ Die plaat intrigeert me: wat wil de reclamefotograaf dat ik denk dat zij thuis met die stokbroden gaat uitspoken?
Vanwaar mijn somberte, hier? Misschien komt het doordat ik het filiaal alleen’s avonds om halfzeven betreed, per trein teruggekeerd van een lange, lange werkdag. Misschien komt het door mijn enige, zielige boodschap: een magnetronmaaltijd, omdat ik geen zin heb om thuis ook nog eens te gaan koken, na zo’n dag. Misschien komt het door die zee van kwakfietsen van treinreizigers, waar je doorheen moet waden om de schuifdeuren te bereiken.
Misschien komt het door de straatkrantventer die onvermijdelijk achter die deuren staat. Hij is vanmiddag om halfdrie uit z´n nest komen druipen. Nu staat hij mij ‘goedenavond’ te wensen, en honderden andere forenzen, die een dag keihard werken achter de kiezen hebben. Dat doet hij niet uit vriendelijkheid, maar omdat hij dat waardeloze rotvodje van ‘m wil slijten. Ik zeg dan ook nooit iets terug, en veins hem niet te zien staan. Maar vanuit mijn ooghoeken heb ik hem waargenomen. Hij leunt als altijd met zijn luie godverdomme tegen de wand, alsof die zonder zijn hulp niet overeind blijft staan.
Binnen loop ik eerst aan tegen de afdeling met feestelijke drankflessen en vervolgens tegen die met gezelligheidszoutjes en –kaasjes. Maar mijn stemming wordt meer bepaald door die geplunderde broodmanden, waarin op dit tijdstip nog slechts twee bleke kadetjes liggen te wachten op een radeloze koper.
En vanzelfsprekend de schappen met diepvriesmaaltijden. Je hebt wel honderd verschillende, maar ze smaken allemaal eender. Waar zouden we zijn zonder magnetron? Nou, dat weet ik niet, maar we zouden in ieder geval een smakelijker maaltijd verorberen dan thans. Er gaat niets boven vers; je proeft tóch het verschil. Inderdaad, meneer, mevrouw, ik ben het volkomen met u eens, maar wie eet er nog zeven dagen per week vers, tegenwoordig, of zelfs maar vijf, of drie?
Nooit zie je hier iets wat over de datum is. Maar wel had ik laatst een pak zuurkool in handen dat vóór mij al een andere hongerige eter had verlokt. Die had het pak kapotgetrokken en het worstje (‘de echte Unox-rookworst’, onze nationale eenheidsworst) eruit bevrijd. Dat kan allemaal maar zo; de bewaker – op dit tijdstip wakend met de blik van een reeds lang overleden diepzeevis – had het blijkbaar niet gezien.
Achteraansluiten in een rij van ongeveer twintig man bij de kassa. Het doet me denken aan de verhalen die mijn moeder nog wel eens vertelt over de gaarkeukens in de Hongerwinter.
Hier heb ik pas echt goed tijd om de sfeer in me op te nemen. Super de Boer doet alles om gezelligheid te suggereren, maar het blijft een treurige, schelverlichte koophal vol consumptiegoederen.
Veel studenten komen hier ook. De koop- en wachtmuzak is afgestemd op wat reclamemakers denken dat bij jongeren in de smaak valt. Het is kraak- en smaakloze moderne popmuziek, vol gejammer van zangeressen die aan chronische darmklachten lijken te laboreren.
Zo nu en dan wordt de muziek onderbroken door een droevig riedeltje, getokkeld op de virtuele snaren van een synthesizer. Er wordt weer eens een aanbieding gedaan die we niet kunnen weerstaan. Vooral vorige maand had je het vaak, tijdens de Super Toeter Weken. Het ging dan om Super Toeter Voordeel: bijna een halve euro op een kilo appels, een paar dubbeltjes op een pak rijstwafels. Het lijkt weinig maar is voor de smalle beurs heus niet te versmaden. Nee, tijdens de Super Toeter Weken was het snarenriedeltje niet vervangen door een Super Toeter; dat zou pas echt erg geweest zijn.
Tijdens mijn wachttijd staat er net altijd iemand te klunzen met zijn chipknip, in plaats van gewoon met baar geld te betalen. We staan hem met vereende krachten dood te wensen.
Ikzelf broed intussen op wanhoopsdaden. Eindelijk die baan opzeggen en maar zien wat dat oplevert – in ieder geval meer tijd om vers voedsel te koken. Me eindelijk aanmelden voor dat apies-kijkprogramma van de KRO dat niet bestaat, maar bedacht zou moeten worden: Intellectueel zoekt vrouw. En dan de speciale reeks voor volstrekt hopeloze gevallen. Daar behoor ik toe, in elk denkbaar opzicht; ik zag het daarnet duidelijk in de weerspiegeling van de etalageruit.
Ik heb de maaltijd afgerekend en pak hem nu in een vliesdun plastic zakje – onder het wakend oog van de bewaker, die zelfs dat al heel verdacht schijnt te vinden. Let maar liever op je Unox-worsten, oetlul!
‘Goedenavond’, brengt de krantenman me andermaal toe. ‘Ach, vent, sterf!’, sis ik half hoorbaar tussen de tanden door. Maar ik weet zeker dat hij er de volgende keer weer staat.
Frans Mensonides
8 februari 2008
Er geweest: veel vaker dan me lief is.
© Frans Mensonides, Leiden, 2008