Deze maand bestaat de Internetrubriek De digitale reiziger ongeveer exact 9 jaar, onderbrekingen en naamswijzigingen daargelaten. Ongeveer halverwege die periode schreef ik een artikel over een tocht door Syntus-land. De Gelders- Overijsselse vervoersmaatschappij Syntus had kort tevoren twee spoorlijntjes overgenomen van NS: Arnhem-Winterswijk en Winterswijk-Zutphen. Bij mijn reis daarheen bleek dat er veel mis was met de nieuwe spoorwegexploitant, vooral op het gebied van informatievoorziening bij geplande en onverwachte storingen.
De kritiek op Syntus is later wat verstomd; je hoort er niet veel meer over, wat meestal een goed teken is. De laatste jaren is het railnet van Syntus sterk uitgebreid, zonder dat je echt kunt spreken van een ‘net’. Syntus heeft er enerzijds Zutphen – Oldenzaal bijgekregen, en anderzijds het Betuwelijntje Arnhem-Tiel. Daardoor is er nu één lange, slingerende spoorlijn ontstaan met een totale lengte van 208 (tarief)kilometer en een reistijd van 3 uur en 56 minuten - inclusief drie keer overstappen.
Als je het kaartje ziet dat hangt in de buffeltreinen en LINT’s van Syntus, lijkt het net van Syntus nog een beetje op een net. Dat komt doordat ook de buslijnen ingetekend zijn. Een nauwe aansluiting van trein op bus behoort nog steeds tot de filosofie van de streekvervoerder. Het complete spoorweg’net’van deze maatschappij – behalve het traject Tiel–Arnhem – kan dan ook bereisd worden met strippenkaarten, terwijl daarnaast het NS-tarief geldig is.
Alleen maar van Tiel naar Oldenzaal sporen is niet erg spannend. Ik besluit een bezoek in te lassen aan het Achterhoekse boekenstadje Bredevoort (dat overigens noch per bus, noch per trein bereikbaar is) en even uit te stappen in Delden, waar ik 42 jaar geleden een mooie zomerdag heb doorgebracht. Die geplande excursies hebben meteen tot gevolg dat ik mijn Syntus-reis door Betuwe, Achterhoek en Twente moet spreiden over twee dagen. Hier volgt het verslag van dag één.
Bredevoort
Ik merk het meteen als ik in Tiel mijn camera tevoorschijn haal: kwaad daglicht, helaas. De vandaag overvloedig aanwezige zon veroorzaakt overal waar ik kijk: naar huizen, treinen, pleinen en reizigers, wit-uitgebeten taferelen, grondig bedorven door inktzwarte slagschaduwen. Mensen dragen bleke poppengezichten; huizen schreeuwen je toe; herfstbomen verspreiden poelen van duisternis. Waarop ik mijn camera ook richt: altijd kijk ik tegen de zon in, die me tegemoet schijnt in autospiegels en ruiten (hiernaast in Bredevoort).
Iedereen die wel eens fotografeert, en iedereen die woont of werkt met vrij uitzicht op de kim, kan het beamen: het licht is geen twee uren per jaar hetzelfde. Een bevredigende verklaring voor dit fenomeen is nog niet gevonden; het onderzoek staat nog in de kinderschoenen. Kan er niet eens een flinke scheut subsidie ingestoken worden? Kan het KNMI er niet eens toe overgaan, dagelijks de lichtberichten om te roepen? ‘Vandaag heerst overal in Midden- en Oost Nederland kwaad daglicht; camera’s thuislaten en niet zonder zonnebril de straat op!’
Maar ook het KNMI kan niets beginnen met dit fenomeen. Het onttrekt zich aan voorspellingen, daar het geen gewoon natuurverschijnsel is. Het kan best, dat morgen in deze streek exact dezelfde atmosferische omstandigheden heersen als vandaag: temperatuur, bewolking, wind, en dat het licht toch compleet anders is. Dat je overal waar je je fototoestel richt, schitterende verschieten ziet, vol pastel- en aquareltinten. ‘Alle lichtwaarschuwingen zijn ingetrokken’.
Goed, we hebben vandaag nu eenmaal kwaad daglicht, en zullen het ermee moeten doen.
Ik ben in het verkeerde halfuur aangekomen in Tiel, en moet nu wachten tot vier over half, voordat de LINT Kuipers Rietberg zal vertrekken. De stationsomgeving in het Betuwse stadje is weinig boeiend. De zieneres en genezeres Jomanda, die hier ooit grote spoorwegdrukte veroorzaakte, en inzet van extra treinen, is verdwenen. Zij heeft haar schaapjes op het droge; ze heeft, gedreven door de beste bedoelingen, een bekende TV-presentatrice om zeep geholpen, en is met de noorderzon vertrokken. Volgens haar site verblijft zij in het buitenland…
De LINT’s, met hun fotogenieke snoekensnuiten, zijn prettige treinen, die schier geruisloos voortdieselen. Hier in de Betuwe hoef je vermoedelijk zelden te staan in de trein; NS was blij, van het verlieslatende lijntje af te zijn. Deze streek van het land bestaat uit wat verspreide dorpjes, die elk onlangs verrijkt zijn met een kuddetje bijeengedreven VINEX-huizen. Niet ieder dorp ligt bij een station, en niet ieder station ligt bij een dorp. NS zette ’s avonds altijd bussen in op dit noodlijdende traject, maar Syntus blijft tot middernacht dapper doorrijden met treinen.
De Betuwe wil het liefst bekeken worden in het voorjaar, met bloesems. Het is even wennen om de bomen nu eens met geelbruine blâren te zien. Ook bij die misvormde lage lollystokboompjes, waaraan tegenwoordig ons fruit groeit, worden in oktober de bladeren gewoon bruin.
De zon brandt genadeloos op deze trein met zijn grote panoramaramen. Een hittegolf in de laatste week van oktober; het zal steeds normaler worden bij de klimaatsveranderingen die we ons op de hals hebben gehaald.
Bij Elst willen we het NS-net op, maar in de ProRail-verkeerstorens lijken ze ons vergeten te zijn; we staan tien minuten in het weiland, voor een rood sein.
Met tien minuten vertraging komen we aan in Arnhem. Meteen maar door naar Winterswijk, of liever: Doetinchem, want evenals bij mijn vorige reis door Syntusland zijn er deze week werkzaamheden tussen Doetinchem en Winterswijk. Deze staan niet aangekondigd in de ProRail-stremmingsfolder, maar wel op de site van Syntus, dat iets schijnt te hebben bijgeleerd over informatievoorziening.
Er staan drie gekoppelde LINT’s klaar voor de rit naar Deudekom, maar daar is iets mee aan de hand; functionarissen in gele hesjes lopen er met zorgelijke gezichten langs. Met een man of 200 worden we gepropt in één Buffel-stel.
Syntus streeft naar twee uitbreidingen van zijn net, dat ook daardoor geen echt net zal worden. Het regionale railbedrijf heeft plannen om de trein die nu nog eindigt in Oldenzaal, door te trekken naar het Duitse Bad Bentheim, dat nu per dag slechts een handjevol treinverbindingen met Nederland heeft. En men wil een trein laten rijden op het traject Arnhem – Emmerich. Het Duitse grensstadje snakt naar betere verbindingen met het land waardoor het omarmd wordt; het ligt dichter bij Amsterdam dan bij Berlijn, en ook dichter bij Arnhem dan bij Oberhausen, laten we wel wezen!
In het EuroCity-tijdperk had Emmerich 9 treinverbindingen per dag met Nederland; er reed bovendien een bus in uurdienst naar Doetinchem. Tegenwoordig slaat de ICE het Rijnstadje over, terwijl de busdienst is ingekort tot ’s Heerenberg, enkele hectometers over de grens.
Syntus kan Emmerich gemakkelijk opnemen in zijn spoorweg’net’. Je laat vanuit Arnhem een extra stel meeliften met de trein naar Winterswijk, koppelt dat af in Zevenaar, en het bereikt na 15 kilometer dieselen Emmerich. Je zou nog kunnen stoppen in Elten, en voor mijn part in Babberich. In Emmerich zou je aansluiting kunnen geven op de RegionalExpresse die daarvandaan elk uur naar het Ruhrgebiet rijdt en helemaal door naar Koblenz.
Syntus had verregaande plannen om tegen kerstmis 2004 een verbinding met Emmerich in tweeuursdienst te openen (zie dit verhaal), maar het is afgestuit op gebrek aan overheidssubsidie aan beide zijden van de grens. Ik hoor er niet veel meer over, hoewel de verbinding Enschede – Gronau, na een wat moeizame aanloop, toch succesvol is gebleken.
Station Wehl, op archieffoto uit 2001
Alle lof aan Syntus voor de informatievoorziening! De vervangende busdienst Doetinchem – Winterswijk rijdt nu volgens een dienstregeling, die op alle stations staat aangekondigd. Hier scherpte men mij vier jaar geleden nog in: ‘Ding’n aenplakk’n, daar bènt wie niet veur!’, of woorden van gelijke strekking.
In deze oostelijke regionen kun je de inhoud van een trein gemakkelijk kwijt in één gelede bus. De rit nar Aalten, mijn volgende pleisterplaats, duurt per dieselbus maar een kwartier langer dan per dieseltrein.
Op weg naar het boekenstadje, nu. Bij station Aalten fotografeer ik de gemeenteplattegrond; een nieuwe strategie tegen verdwalingen. Een buurtschap hier in de buurt heet Domme Aanleg, wat ook gezegd zou kunnen worden van de Betuwelijn die ik eerder vandaag beurtelings in mijn linker en rechterraampje gezien heb.
Aalten is een aardig stadje met kneuterige heksenhuisjes in smalle straatjes. Het is heel fotografabel – op een normale dag, waarop je niet dat afgrijselijke schelle licht hebt.
‘Parkeren uitsluitend in overleg’ meldt een gebodsbord nabij een kerk. Ik hoop dat deze overleg- en poldervariant van verkeersborden overal in zwang komt. Onbegrensde mogelijkheden zie ik: inhalen alleen toegestaan mits gedoogd door de ingehaalde; eenrichtingsverkeer na hoofdelijke stemming over de te volgen richting; voorrang na inhoudelijk overleg met alle betrokkenen; verboden te verbieden. En voor alles natuurlijk een waterdichte beroeps- en bezwaarprocedure. In Bredevoort zal ik straks nog een ander opmerkelijk officieus verbodsbord zien: een versgedraaide, dampende hondendrol, met de stank-walmpjes er nog boven.
Ik ben nu toch de weg kwijt, ondanks die plattegrondfoto – ik had het register mee moeten fotograferen – maar zie even later gelukkig een bordje: Bredevoortse Straatweg.
Die straatweg mondt uit in een onaangenaam drukke provinciale weg met fiets- wandelpad erlangs. Onder zware mengvoedergeuren loop ik Bredevoortwaarts. Dit wandelingetje valt me tegen; op de kaart leek het hooguit een kwartier, maar in werkelijkheid stiefel ik een dik halfuur langs die drukke weg.
Onderweg word ik ingehaald door de treinvervangende bus naar Winterswijk, maar die zal wel niet stoppen op mijn handopsteken; ik probeer het maar niet.
Er rijdt hier een buurtbus Aalten – Ruurlo, maar die slaat ruim voor het boekenstadje linksaf, om de kortste weg naar Lichtenvoorde te nemen. Praktisch gesproken is dit stadje OV-loos. Dat is niet altijd zo geweest; ik zal in de loop van mijn wandeling een Tramstraat zien.
Bredevoort is een nog minusculer stadje dan het Twentse Ootmarsum dat ik laatst bezocht. Is Ootmarsum gewijd aan kunstenaars als het zelfverklaarde genie Ton Schulten; Bredevoort staat in het teken van lezers, schrijvers en vooral verkopers van boeken, boeken, en nog eens boeken. In 1992 besloot de sterk kwijnende en uitgedunde plaatselijke middenstand zich te concentreren op handel in tweedehands boeken, en sedertdien floreren hier de boekenzaakjes, -stalletjes, -veilingen en -markten.
Ik zie het al als ik het stadje binnenkom, bij de molen. Er is een oud winkeltje, dat weliswaar handelt in technische motoren en dat soort dingen, maar over dat onderwerp ook een aantal antieke boeken in de etalage heeft liggen.
Bij een echte boekenzaak zie ik een schoolbord voor de deur waarop een gedicht gepend staat van Jan Arends (1925-1974):
Te kwader trouw zijn
met het goede
Dat
is merkwaardig.
Hoe
kun je
met het goede
willen moorden.
Hoe
kun je
een eerlijk woord
zeggen
om te stelen
Hoe
is het mogelijk
Om kwaad te doen
aan wat goed is
Wat een slap en braaf gelul zeg, dit gedicht! Wil deze spullenbaas zich met dat schoolbord doen kennen als poëzieliefhebber, alsof er enig verband zou bestaan tussen poëzie lezen en er nering in drijven? Of is het een beginselverklaring van een eerlijk handelaar? Of is hij bang dat ik zijn boeken zal stelen? Uitvegen, die hap, en hier zeker niet binnengaan!
Nog geen 100 meter verderop bereikt wederom een vettige meur van stoffige boeken mijn neusgaten. Hier verkopen ze ouwe boeken in het Nederlands en Duits; we zitten hier nog geen 5 kilometer van de grens, en ook leesgrage Oosterburen weten het stadje te vinden.
Letterlijk alles ligt hier door elkaar. Beethoven staat naast Steppenwolf; bladmuziek van de eerste, wel te verstaan, naast een roman van Hesse over de tweede. Ik kan eigenaar worden van een toeristengids voor Den Haag en Scheveningen uit 1956, en van een overzicht van alle gastcollege’s en Vorlesungen die in 1935 hebben plaatsgevonden aan de universiteit van Münster.
Hoe kun je hier in vredesnaam iets vinden, als je gericht zoekt naar die ene titel die je treurig leven gelukkig kan maken? Er is een boekenzoekdienst via Internet, maar hoe vinden die lui hier hun weg? Met een uitdraai langs alle zaken? Behalve dan dat zaakje daar op dat plein, dat ‘wegens gezondheidsredenen definitief gesloten’ is. Dag-in-dag-uit die boekengeur inademen moet op den duur inderdaad wel klachten geven aan de luchtwegen.
Wat ik hier dus niet ga doen, is: al die zaken binnenlopen, en naar buiten komen met een berg buitenkansjes die thuis slechts stof aantrekken. Als letterenstudent heb ik toch geen tijd om te lezen, dan moet je die troep ook niet kopen.
En, vertel het niet verder: ik hèb eigenlijk heel weinig met boeken. Ik vind ze te duur, ben van mening dat uitgevers en boekverkopers er veel te veel aan verdienen, en leen ze het liefst uit de bibliotheek; dan kosten ze je tenminste geen ruimte meer, nadat je je geest hebt verrijkt met hun inhoud.
Weinig zaken zijn zo oneconomisch als boeken; de torenhoge, tot het aan het plafond reikende boekenlast* die je als intellectueel wel in huis moet hebben, heeft, eenmaal gelezen, geen enkel praktisch nut, en blijft een sta-in-de-weg tot de dag dat je nabestaanden je boeken wegslepen naar Bredevoort. Het zal mij niet overkomen; ik heb van de zomer tien boodschappenkarren vol boeken naar het winkelcentrum gereden en in de vuilcontainer geteerd. Daarbij zaten vele werken vol waanideeën uit de jaren negentig, tachtig en zeventig. Als je zo eens per decennium opruiming houdt, houd je je huis en je bovenkamer leefbaar. Die ene Grunberg, gekocht om hem eens te proberen, heb ik behouden; hij past als gegoten onder dat wrakke kastje, waar laatst die poot afbrak. Het boek ging over een man die zich de godganse dag zat af te trekken, als ik me goed herinner.
In Bredevoort zal binnenkort een ‘Particulieren Boekenmarkt’ plaatsvinden; wat ik me daarbij ook maar moet voorstellen. Bij het zoveelste boekenstalletje staat Douwe Drabbaard de Boekenkabouter met een racefiets tussen zijn benen te graaien in de uitgestalde werken.
Bezoek Smallevoort drie keer, en je bent boekenhater. Verder is het best een aardig plaatsje, zij het wat popperig. Ik fotografeer het ANWB-bord, om dit thuis over te kunnen typen.
Het stadje ontstond rond het jaar 1000, maar ‘in 1188 werd het duidelijker’ (wat ik nu juist een voorbeeld vind van onduidelijke geschiedschrijving). In 1646 ontplofte vrijwel de gehele stad bij een kruitramp (BOEM, dat is echt duidelijk). De heerlijkheid Bredevoort heeft zich eeuwenlang uitgestrekt uit tot de hele streek rond Aalten en Winterswijk. In de Napoleontische tijd was het met die heerlijkheid gedaan; Bredevoort werd een zelfstandige gemeente. De stad, inmiddels ingelijfd bij gemeente Aalten, telt thans 1600 inwoners.
Van origine was Bredevoort een vestingstadje – al kwam het grootste gevaar blijkbaar van binnen, gezien die ontploffing. In de jaren dertig van de vorige eeuw werd de vesting echter geslecht in het kader van een werkverschaffingsproject. Een militair monument afbreken voor een bete broods; ocharm!
Het terrasje op Het Zand is een verademing: picknicktafels onder beschaâuwde bomen en vriendelijke bediening door dames in ouderwets- Achtehoekse rokken. ‘Geniet er maar van’, zeggen zij als ze je consumptie hebben neergezet. Voor zulk aardig horecapersoneel moet je echt reizen naar de grensstreken van ons koninkrijk.
Ik bestel en krijg een enorm stuk appelgebak; een foliant, om in termen te blijven. En dan krijg ik ook nog ‘een küükske erbéé’, een stukje Deventer koek. ‘Küükske’? Heb ik dat wel goed verstaan? Ja, inderdaad; ik hoor een wat bedillerigere vrouw haar echtgenoot gebieden: ‘Daar, in het hüükske’. Even later, als hij het appelgebak bij scheppen naar binnen schrokt, krijgt hij het advies: ‘Wel prüüv’m, hoor!’ Ook in deze uitheemse tongval zit systeem.
Een jonge man met een Bono-zonnebrilletje zit hier in het zonnetje vergenoegd in een dik boek (büük?) te lezen; wat een cliché, hier in Bredevoort! 'Hee, je boek staat open’, wil ik hem toeroepen, maar dat is een mop met een baard.
Binnen, bij de toiletten, hangt het volgende gedicht:
Een oude steen
Een boek
Een veel pratende boekverkoper
Is het mogelijk
dit op papier te scheppen
Ik zie alleen die ene boom
daar midden op het Zand
en denk dit is Bredevoort.
Van de dichter, Willem van Baerdewijk, heb ik nooit gehoord; misschien een plaatselijke held, maar hij heeft voor mij het Bredevoort-gevoel afdoende in woorden gevat.
De zon mag dan ter kimme neigen; er blijft kwaad daglicht heersen. Ik fotografeer een mooi geveltje, een Zaans geveltje dat wat Ootmarsums aandoet, maar het schreeuwt je werkelijk tegemoet, op de foto. Photoshop kan het deze keer niet helemaal wegwassen.
Rest me nog die lange, saaie wandeling, terug naar station Aalten. Later, in de bus naar Winterswijk, vang ik nog een glimp op van Bredevoort.
Dit is het eind van deel 1 *}
Frans Mensonides
3 november 2005
er geweest: donderdag 27 oktober 2005.
PS: *boekenlast: ‘boekenkast’ was mijn bedoeling.
Deze freudiaanse spelfout heb ik maar laten staan.
*) deel 2 is nooit verschenen.
© Frans Mensonides, Leiden, 2005