Voor deze heruitgave is het exemplaar gebruikt van de Bibliotheek Wageningen UR, met uitzondering van de pagina’s 15 en 16, die ontbreken in het Wageningse exemplaar; voor die pagina's is gebruik gemaakt van het pamflet, aanwezig in de bibliotheek van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
In deze heruitgave is tevens opgenomen de voorrede uit de tweede druk (Pagina 1 en Pagina 2)
OPMERKING: de originele tekst is voorzien van 51 randnoten. Door te klikken op de links (in vet weergegeven letters) kunt u heen en weer schakelen tussen de hoofdtekst en de randnoten.
[Titelblad eerste druk]
Clare ontdeckingh der dwaesheydt, der ghener die haer tegenwoordigh laten noemen Floristen. Gestelt in forme van t'samensprekinge tusschen de Bloemen ende Flora, d'eene haer klachten doende, ende d'ander antwoordende. Met annotatien op de kant tot verclaringhe van't gene sy te samen handelen. TOT HOORN,
Voor Zacharias Cornelissz. Boeckverkooper op de Nieuwestraet in den Liesveltschen Bybel Anno 1636.
[Voorrede; uit de tweede druk]
[fol. 1]
Voor-reden tot den Leser.
Die dit Boecxken wel verstaen sal, moet met vlijt aenmercken watter geseyt en gehandelt wordt. Eerstelijck doen de Bloemen een klachte over 'tonghelijck dat haer aengedaen wordt van de Floristen, midts haer uytroeyinghe en verworpinge, als oft sy niet so wel en dienden tot hares Scheppers lof en prijs als de Tulpen. Waer uyt dat de Bloemen concludere[n] en besluyten dat de Floristen geen rechte Floristen en sijn, mits datse de Bloemen teghen het ooghmerck hares Scheppers, slechs maer en ghebruycken tot Goutmijnen, ende tot dien eynde alleen eenighe Tulpen boven alle mate hooch achten, en d'ander Bloemen, als Lelyen, Roosen,&c. die in de Schrifture tot leeringhe worden voorghestelt, ganschelijck versmaden en kleyn achten. Dit wederleyt Flora, soo veel als sy kan, om de Floristen voor te staen en te beschermen, 'twelck alles, na de maniere van Rijmen, met eenighe leersame Poëterie ondertusschen vermenght is, 'twelck eenige, die in die dingen niet ervaren en sijn, mochte vreemt duncken, maer die de wetenschap hier van hebben en isset so vreemt niet. Den seer geleerden Erasmus in sijnen Moria, ende andere niet weynigh treffelijcke schrijvers, gheven wel te kennen, dat elcke materie sijn bysonder maniere van spreecken heeft, ende indien wy wilden Paulum hier by stellen daer hy seyt (ick spreke na der sotheydt) dat is na de stant ende gelegentheydt des tijdts, men soude ons geen ongelijck konnen gheven. Ten tweeden worden hier in de annotatien aenghe- [fol. 2] wesen seeckere acten der Floristen, waer mede niet al en[de] een yeghelijck die met Bloemen omgaen beschuldight en worden, maer alleen die gene die met waerheyt te beschuldigen sijn van het onmatigh misbruyck deser handelinghe. Het is wel waer dat den naem Floristen hier Generael gestelt is, maer de gheleerde weten wel dattet somtijdts een wijse van spreken is, 'tgeheel voor het deel te stellen, sullen daerom de verstandighe dit believen te considereren. Ten derden staet hier aen te mercken dat niet simpelijck het coopen en vercoopen van Bloemen hier bestraft en wort, want dat is over lange Jaren geweest, ende eenighe isset oock haer gelegentheyt, datse, weghens haer broodtwinninghe, daer min oft meer in verbonden zijn, maer de onmatige opsteygeringhen, de vreemde manieren van koophandel, die hier in ghedreven wordt, waer door eenige die het gelucken wil veel ghelts vergaderen, en so aengeprickelt worden, datse Landen, Huysen, Neringh, en al wat sy hebben wel souden verlaten en versetten om dese Tulpen te genieten, andere die het niet gelucken en wil worden byster en beroyt of lijden ten minsten groote schade, ghelijck de klachten van sommighe sulcks betuyghen, ende geven met suchten te kennen het bedrogh dat in dese handelinghe hier en daer omgaet. Dit alles aengemerckt beneffens de verslappinghe inde Religie, die het (soo eenige Bloemisten selfs getuyghen) met hem brenght, heeft oorsake gegeven dit navolgende werck onder verbeteringhe voor te stellen, leest het met onpartijdiger herten, ende en trecktet niet buyten sijn ware Casus, soo sult ghy den sin te beter verstaen, en tot uwer nuttigheydt ghebruycken. Vaert wel.
|
wel verstaen: goed begrijpen - aenmercken: letten op ‘tonghelijck: het onrecht midts haer uytroeyinghe en verworpinge: door ze uit de grond te trekken en te verstoten - niet so wel en: niet net zo goed mits: gezien het feit tot dien eynde: daartoe Schrifture: bijbel - worden voorghestelt: voor ogen worden gesteld … voor te staen: op te komen voor …
eenige … mochte vreemt duncken: bij enkelen … vreemd zou kunnen overkomen Moria: Lof der zotheid - treffelijcke: uitmuntende
Paulum: (2. Korintiërs 18:11) stand … tijdts: tijdsomstandigheden
acten: handelwijzen - een yeghelijck: iedereen
handelinghe: handel
‘tgeheel … stellen: te generaliseren dit believen te considereren: hier rekening mee willen houden bestraft: afgekeurd eenighe … gelegentheyt: enkelen verkeren ook in de omstandigheden opsteygeringhen: prijsstijgingen
Neringh: bestaansmiddelen; ambacht - versetten: verpanden - byster: blut - ghelijck … betuygen: waarvan de klachten van sommigen blijk- geven - hier en daer: alom (?niet in WNT in deze betekenis; schrijver bedoelt dit echter sterker dan in huidig taalgebruik) - selfs: zelf - met hem brenght: met zich meebrengt - heeft oorsake gegeven: is aanleiding geweest - onder verbeteringhe: (beleefd voorbehoud als men iets beweert) al verruil ik mijn mening graag voor een betere - voor te stellen: aan te bieden; voor te leggen - Casus: verband - sin: bedoeling
|
1 |
[fol. 3 eerste druk; NB: fol. 1 is voorblad; fol. 2 is blanco]
Ontdeckinghe der dwaesheydt der Floristen.
De Bloemen.
O Flora a schoon Goddin, aenhoort ons’ droeve klacht, Siet hoe wy heden sijn, verworpe[n] en veracht: Siet hoe men ons verjaecht, en wreed'lijck siet vervolghen. Wat hebben wy gedaen? datmen dus is verbolgen Om ons te roeyen uyt, uyt Thuyn, uyt Hof, uyt Velt, Daer wy met groot vermaeck, eerst waren in gestelt. Wy b Roosjes wit en root, wy Lelien soetgeurich, Wy Acoleyen schoon, welrieckend' en coleurich, Wy Magdaliefjens soet, ghesprenckeld', rood', en witt', Men gunt ons langher niet en hoecxken tot besit In der floristen thuyn, oft soo sy willen heten, Wy Angelieren schoon, wy worden wech ghesmeten. Is dit nu onsen danck, voor al ons dienst en vlijt? Voor al ons soet vermaeck ghedaen so langhen tijdt? Wy Croon Imperiael, men plach ons groot te achten, Doch nau'lijck moghen wy een etmael nu vernachten Door 'tgrouwelijck vervolgh, uytroeyingh, en uytbanne[n] Van dees' Floristen (och wat segh ick) 'tsijn Tyrannen.
[fol. 4]
'Tis hier een neuswijs geck, 'tis daer een dartel wulp, Wt malle sinn'lijckheyt van nieu ghevonden Tulp 'T schijnt dats' uyt qua genucht c Phalari wegen wand'le[n], Om met een wreede hant, ons schand'lijc te mishand'le[n]. 'Tsij dat de giericheydt, of nijdicheyt hun port, Sy veynsen uwe minn', daer't haer nochtans niet schort. Och Flora siet doch neer op die uws naems beroemen, Ten sy ghy dooghen wilt den onderganck der bloemen, En oock met een u eer, u naem, en al gheschent, Straft u discipels valsch, van welck’ u niemant kent, Oft soo ghy niet en doet een welverdiende wrake, Te doen een hoogher klacht, hebben wy dan oorsaecke, Aen d'alderopperst', die ons eerstmael heeft gheplant. Begint hy eens te d slaen, niemant ontvliet sijn handt, Hy heeft ons bloemkens self, lang voor de Tulp gepresen, Sijn vaderlijcke e sorgh’ door ons schoonheydt bewesen, T'onrecht men ons verworpt, t'onrecht men ons benijt, En met ontsinn'ghe drift achter de haghe smijt. Het is der sotten vier, 'twelck misschien haest sal sterven, Of soo 't noch langher duert, sijn meester sal verderven.
Flora.
Wel kinderen, hoe dus? hoe sijt ghy dus ontstelt? Ist niet vergeefsche moeyt, dat ghy u selfs so quelt? Ist u niet even veel, waer door men my gaet eeren? Of soeckt ghy door u self, u eyghen lof te meeren. Benijt ghy, dat de Tulp u suster wordt bemint? Denckt dat elck heeft sijn tijdt, eer hadmen u ghesint. Mijn lof blijft evenwel, niemant sal my die nemen. Oft soeckt ghy soo mijn hert, van mijn Dienaers t'ontvremen, Die nu soo neerstich sijn tot mijner offerhandt? Siet ghy f d'eertempels niet, so hier en daer in't Landt? Siet eens haer bycomst' net, op soo gesette tijden, Al waer men niet en doet, dan mijnen naem belijden. Sy hebben gheen verdriet in dees' g vergaringh schoon, Die edel Tulpa soet, spant daer in't hert de Croon, Ter eeren mijnes naems, 'tis al Flora, Flora, Hemelsche Coningin danck moet ghy hebben, ja,
[fol. 5]
Ons herten vreuchdt en liefd', oorsaeck van onse Feesten, O Bloemkens dat ghy wist den yver deser Geesten, Met wat eerbiedicheydt s'uytbreyden mijnen lof, Gh' en soudt haer nimmermeer uytschelden alsoo grof. 'tSijn gheen tyrannen, maer het sijn voorwaer Floristen, Bemint ghy mijnen naem, staet af met haer te twisten, Verkleynt mijn Dienaers niet, die by na 'theele landt My maecken onderdaen, met uytghereckte handt. Waer vintmen ergens h cluys', waer vintmen school of kercken, Met yver soo vervult, als 'thert van mijne klercken, En dit al door de Tulp, hoe seer het u oock deert, Noyt was ick door u dienst (O bloemkens) soo ghe-eert. Soud' ick u vallen by, o neen, ick moet mijn knechten Voorspreecken, en haer eer, en sy de mijnn' oprechten.
De Bloemen.
O Flora Moeder, siet, wy mercken uwen sin, Ghy meynt (eylaes) dat sy uyt ongevalschte minn' U aendoen dese eer', en daerom Tulp aencleven. Indien dit alsoo waer, men moste reden gheven. Waerom ist dat sy dan ons toonen sulcken haet? Behooren wy oock niet tot lof van uwen staet? Hebben sy Flora lief, waerom niet ons haer kinder? Heeft Tulpa heerlijcheyt, seght: waer in syn wy minder? Sijn wij 'toudt ciersel niet van uwen i bloemen hoedt? Wat is haer k Privileg' die haer beminnen doet? Ist oudtheydt? neen. wat dan? ist soeticheydt van roken? Och verr' van daer, dien roem heeft haer altijt ontbroke[n]. Wat heeft sy voor virtuyt, is sy Medecinael? Geensins: wat dan? S'is schoon, dit isset altemael. Maer hebben wy dit niet, Flora, durft ghy dit seggen, So meucht ghy ons cieraet van uwen hoet wel legghen Daer meed' u hooft tot noch soo heerlijck is ghekroont. Maer neen, ghy weet dit self, 'twaer u met spot gehoont. En wat 's haer schoonheyt noch, waerom sy is verheven,
[fol. 6]
Ist om haer veelderley en onbestandich weven, Ghelijck 1 'tCamelion sijn verwen dick verschiet, Soo dat men nau en weet, of men wat heeft oft niet? Of ghelijck m Protheus hem menichmael verstellet, En anders niet en doet dan die hem soecken quellet, Scheppende sijn ghenucht' dat hyse so bedriecht: O neen Flora, o neen, sijt so mal niet ghewieght, Dat Tulpa om haer deucht van elck een is beminnet, En dat men boven ons tot haer dus is gesinnet Die reuck noch smaeck en heeft, noch ooc bestandicheyt, Tis al wat anders, jae't, wat anders daer't op dreyt. Me[n] gevet wel de[n] naem va[n] bloem-liefd', maer de daet,, is Een vast getuygh dat dit niet anders dan een praet,, is.
Flora. Kinders, ghy spreect als die met passi sijt vervult, Ghy siet hoe dat ick werd’ van yder in ghehult, Van yder een ghedient, so haest en heeft n aurora Haer peerden inghespant, men spreeckt terstont van Flora, Men koppelt stracks by een o het hart is by de Tulp. Ten is niet hier en daer een onbedreven wulp, Die niet en weet wat doen om sijnen tijdt besteden, Maer mannen deftich, grijs, met goet verstant en reden: D'een laet sijn p handtwerck staen, d'ander sijn Coopmanschap, Ia selfs d’Religie werdt gheacht als ydel klap, Hooft breeckingh sonder endt, q niet weerdich om doorsoeken. Die eertijdts hadden sin, in schildery, in boecken, In wetenschappen groot, dat is nu al ghedaen, Sy sien niet liever dan een Tulpa voor haer staen. En op dats' na haer doodt gheensins en sy vergheten Soo werdt sy ghepinceelt en neerstich afghemeten, Haer breett' , haer langhd' , haer streep, haer vlamme[n] en haer kleur So houdtmen in den sin, altijdt een nieuwe fleur Van dese schoone bloem, r die Gout noch Diamanten En mach geleken sijn in't hooft van mijn Calanten.
[fol. 7] Is dat niet groote liefd', is dat niet groote minn' Tot my en tot mijn bloem, die als een Coningin Met buyghen word' ghe-eert, en eerbiedich ghehandelt, Wanneermense besiet, en in den thuyn omwandelt, Gout werdt gheacht als dreck, ghesteenten sijn als niet, Want teghen yder aes men vijftich weghen siet, Men klimt van een tot thien, van thien tot hondert,, op, 'Tsijn duysenden terstont, schiet niet verwondert,, op, Want voor een boll' of twee wel s twaelf morghen lants Men ongheeyscht uytbiedt van mannen vol verstants, Soo is het hert bevlamt met Tulpe-vlammen vierigh: Daerom kind'ren ghy doolt, en spreeckt al t’onmanierich, Als ghy de Tulp acht kleen, en haer liefhebbers schelt Voor breyneloos, of dat haer hert yet anders quelt.
De bloemen.
Het is ons wel bekent, wy weten dattet waer,, is, Haer neersticheydt en vlijt ghenoechsaem openbaer,, is, Hoe dat sy dach en nacht, t Somers en Winters lanck Studeren in de Tulp, in Thuyn, oft op bierbanck, In d'eerelijcke kroegh by Winters avontstonden, Daer werdt den Waan-Florist bij sijns gelijck gevonden. Al heeft hy gheen verstant, het magh al in de ringh, Alsser maer strijckghelt is, oft eenichsins bedingh. Soud' dit uyt liefde sijn van bloemen of van cruyden? Och neen, moeder Flora, men cant ons niet beduyden:
[fol. 8] Maer 'tis dat gelt, dat gelt, 'tis om dat lieve gelt, De Tulpa wordt alleen tot een doelwit ghestelt. Och konden wy het gout, soo uyt den buydel trecken, Wy souden dese liefd' wel haest tot ons verwecken. Soud' dat v Floristen sijn, die't al om Gout te doen,, is? Goudisten moghent sijn, 'twelck altijdt even groen,, is, Soud' dat Floristen sijn, die wenschen x Tulpsche swacheyt En dats' niet langh en duer, maer haest ter neder vlack,, leyt? Soud' dat Floristen sijn y die 'tgeen sy nu hoogh prijsen, Even de selfde bloem, morghen als hoy verwijsen? Soud' dat Floristen sijn, die niet wenschen de z veelheydt Der Bloemen, maer des Gouts? merckt waer haer herte speel,, leyt, Die selfs een weerde a boll' seer nijdigh stucken wrijven, Op dat die soort' alleen by haer sou onder blijven. 't Is een b Herodi liefd' die hy toond' Mariamm’, Op dat na sijn afscheyt haer niemant t'houw'lijck nam. Soud' dat Floristen zijn, die c alle bloemen smaden, Die door het nieusgier' breyn haer geltsack niet en lade[n]? Ons reuck is haer een stanc, ons schoonheyt een afgrijs, Ons cierlijckheyt, welck is tot Scheppers lof en prijs, Is by haer niet geacht om dat wy haer geen gelt,, slae[n]. Gheluckigher zijn sy die op het wilde veldt,, staen, Peerts-bloem en Distel-bloem mogen haer plaets behouwe[n], Maer wy Hof-bloemkens soet werden vemielt met rouwe[n] Van dees' Goudisten wreet, die uws naems sijn onweert, Haer giericheydt is heet, en strijt ghelijck een sweert. O d Flora laet niet toe dat dees' u naem besmetten, Wilt doch wel op den gront van desen handel letten, Ghedoocht niet ons verderf, ghedoocht niet dese sotheyt Die niet alleen de[n] mensch van u, maer ooc va[n] God,, leyt 'Tis e Iuno niet Flora, 'tis Iuno die sy vieren, Het welck men mercken can in allerley manieren.
[fol. 9] Flora.
Datmen u hier en daer (O bloemkens) uyt den hoven,, smijt, Dat ghy van yder een als vreemdelingh verschoven,, sijt, Natuerlijck u dat moeyt, dat kan ick u niet laken, Maer dat sy meer na 'tGout als na de Tulpen haken, Dat leght ghy qualijck uyt, u oordeel daer in mist, Die 'tGout voor Bloem' uyt gheeft is immer een Florist: Want datmen minder lieft, geeft men uyt voor het meerder. Een Coopman dit bewijst, wanneer hy is begeerder Na waren dan na gelt, 'tghelt hy daerom veracht, En tellet rijck'lijck uyt, de waren hy verwacht, Soo de Floristen doen, haer hert haeckt na de Tulpen, En door de liefd' van dees' acht hy het gelt als schulpen. Een f streecxken min of meer hem honderden is weert, Waer meed' hy wel bewijst dat hy de bloem begheert En niet het Gout, soo ghy met reden wilt bewijsen, Haer acten die ghy stelt dienen tot hooghe prijsen Van d'edel Tulpa schoon, ghelijck een potentaet, Op dat sijn rijck besta, sijn bloetverwanten haet En brenghtse om den hals, tot sijn gheslachts verhooghen, Die dan in sijnen stam, haer edelheyt betooghen, Midts datser weynich sijn, g veelheydt maeckt ongeacht, Ghewoont van eenderley breeckt der Floristen kracht, Dies sy sorchvuldich sijn om altijt wat bysonders
[fol. 10] (Schoon dat het leelijck zy, ten minsten ist wat wonders) Te houden in den Thuyn, soo blijft den naem in eeren, De Tulpa in den roem, ghelijck de groote Heeren, Die niet om deucht of schoont', maer om de[n] naem vermaert,, sijn, De Floristen aldus na d'Edeldom gheaert,, sijn.
De Bloemen.
Het dient tot ons bewijs de stellingh die ghy stelt, O Flora dat ghy haer met den Cooplieden telt, Is recht gheseyt, want dees' de waren niet beminnen Boven 'tuytghevend' gelt, 'tis haer te doen om winnen, 'tGelt werpen sy van haer, doch niet uyt haet of nijt, 'tGelt gheven sy om 'tgelt, de waren om profijt. d'Florist h geeft niet sijn gelt, (na luyt van d'argumenten) Wt liefde vande bloem, maer om de hooghe renten: Hy en vernielts' oock niet uyt liefde van 't gheslacht, Als ghy 'texempel van Princen hebt by ghebracht, En schoon hy dede sulcks, soo soud' hy t'samen spannen Niet met Coningen vroom, i maer met boose Tyrannen. Nero, Caligula, en ander haers ghelijck Sochten met ‘snaesten bloet te vestighen haer rijck, En daer mee' hebbens' niet dan schande naghelaten, Als de Floristen doen, die ons en and're haten. Verr' ist van bloemen-liefd', selfs tuycht haer eyge[n] mont Dat sy niet om een Tulp weerdigh vier hondert pont En souden geven k een, om voor haer selfs t'aenschouwe[n]. O Flora, moghen dees' den naem Floristen houwen? Lieven sy niet het geldt, gewin en l woecker groot? Ja zijnse niet gheheel in bloemen liefde doodt, Alsmen let op de reen van ons voorheen verhandelt? Want ee[n] oprecht m Florist daerom de[n] thuyn doorwandelt Op dat hy Scheppers const' mach sien en prijsen hooch, Elck bloem hem daer toe dient, 'tzy datse grijs in ’t oogh
[fol. 11]
Geel, Wit, of Purper is, gestreept, gevlamt, gestippelt, D'een bloem maeckt d'ander schoon, lichtveerdich hy niet hippelt Op soorten vier of vijf, verworpende de rest, Coleuren veelderley, vercieren alderbest. Maer desen Waan-Florist kiest na sijn sot bedrijven Alleen ghestreepte Tulp, n soo hyse wil beschrijven, Van Wit en Root, (Gout-geel, hoe schoon, hy weynich acht) Tot dat hy door ghewoont de kinders weder slacht, Verwerpende het oud', en 'tnieu met hoogen lof,, roemt. Den naem de o sots-kap is, so wie dan inden hof,, coemt, Terstont werdt mal ghebroet, soo dat hy na p d'avancy,, tracht, Al had hy broot noch gelt, so hy haer ordonnanty,, acht, Schoon oftse slecht bevalt, en nau'lijc weert een stuyver, Heeft hy hondert belooft, 'tgelt moeter wesen suyver. Daer staet den armen bloet, q hy moet, of op den Dijck, Of schand'lijck Coopman sijn, die meynd' te worden rijc. 'tBedroch siet hy te laet, hy steund op ydel woorden Van groot en hooch gewin, het welc sijn hert becoorden, 'Tgeswets acht' hy te groot van 'tgeen verborgen,, lach, In d'eerd 'twelc eerst daer na hy schier of morgen,, sach, Dan moet hy sorghen,, nach,, bespot te sijn van allen, Want sy wel weten dat die dofjes daer op vallen. Dit sijn de vruchten van d'yver die ghy verhaelt, O Flora, of sy schoon veel drincken onbetaelt, Haer Wijnkoop is vergift, het infecteert de herten En 'tis te sorghen dat het velen noch sal smerten, Als sy haer r hantwerck sien vervallen en vergaen, Het ledigh Weef-ghetouw met spinnecop belaen,
[fol. 12]
De s Coopman inde Thuyn, de Schepen inde haven Wiens gelt en sinn'lijckheyt in d'aerde leyt begraven, Daer vracht, noch arbeydts loon, noch niets werdt aen verdient, Dan slechts de t oogenlust, en 'tkijcken van een vrient, Const noch vernuft geleert, tot oeffeningh der mensche[n], Waer uyt de welvaert spruyt, daer vele[n] doch na wensche[n]: Behalven noch dat dit valsch vyer den yver breeckt, De neersticheydt en vlijt die de v Relig' ontsteeckt, De oeffeningh der deucht wert hier door uytgegoten: Want so ghy hebt verhaelt tot uwes naems vergroote[n]: So ist oock inder daet, doch niet tot u profijt, O Flora 'tis veel meer tot u en onser spijt, Dat dit geltgierich volck met al haer malle sinnen Hun veynsen datse ons en uws naems eer beminnen, Die ons oprecht bemint, heeft oock den Schepper lief Die met een schoon ghedaent' ons tot sijn prijs verhief. Bedroch en list is verr' vervreemt van ons nature Wy deylen mild'lijck uyt, en draghen de figuere Van x Sarons schoone Bloem, die in den dale Bloeyt. O dats' een recht Florist die hem hier in bemoeyt, T'erkennen ons naems kracht, ons lieffelijc beteycken, So mach hy d'ware Tulp in 'sherten Thuyn bereycken, y Cypres en Roosen-boom te Iericho gheplant, Welrieckende Caneel, Ahorn, Myrrh' abondant, Wijndruyven en Granaet' sijn des wijsheydts ghetuyghen, Wt dese schoone vrucht men Honichsoet kan suyghen, Alsmen daer door op klimt tot den oorspronck van al, Maer der Goudisten boom en brenght niet voort dan gal,
[fol. 13]
De soetste vruchten sijn, hooch roemen van haer schatte[n] En hoe sy best met list z malcander sullen vatten, Als sy by wijn en bier laet sitten inder nacht, Haer fabeltjens men meer dan 'tEuangelij acht, Van koopen, loven, bien, ghewoonlijck sijn haer talen, Maer als men in den a Herfst sal lev'ren en betalen Sien veele druckigh neer, midts dat de buyl is plat, Dickwils de b thiende handt, een Tulpa heeft bevat, En alsser eenen feylt, soo is de feyl by allen, Denckt wat verwarden saeck dat hier uyt kan gevallen. Het schijnt noch yets te sijn, so langh dit koopen,, brant, Maer als men door dees' drift al om met hoopen,, plant, En elck een c open hant,, sal hebbe[n] dan om quijt,, maken, So sullens' deerlijck sien die dus na haer profijt,, haken, Doch evenwel hoe sijt,, maken,, sy soecken haer gewin, Sy sijn haer eyghen voocht, gaetet niet na haer sin, Sy scheyden uyt en in,, na datse dan bekocht,, sijn, Door welcke[n] middel veel uyt haer gissing gerocht,, sijn, En tot schade gebrocht,, sijn,, door desen handel valsch. O Flora dit bedrijf kloentmen u op den hals, Door diens'haer uytbie[n] als,, Floristen daer't verr' af,, is, Ghy kont hier uyt verstaen dattet maer ydel kaf,, is.
Flora
Gunstighe Bloemkens soet, kinders van Flora t'saem, Voortaen ick letten sal op u en mijnen naem. Dat die geen schand' noch blaem,, geschied' door mijn Floristen: Want na ghy hier uyt leght, ons naem en eer sy quisten, 'Ken hebbe noyt die listen,, ghemerckt in haer bedrijf, Doch niet te min 'tkan sijn dat ghy wat loopt te stijf, Midts dien't een corosijf,, is voor u staet en achtingh, Ick wil nochtans dat sy u hebben in betrachtingh, En niet door een versmachtingh,, u brenghen in't verderf, Sy moeten overblijf u gunnen op hun erf, Op dat niet gantsch en sterf,, u edelheydts afcomen,
[fol. 14]
Gheensins en houd' ick u de minst onder de bloemen, Hoe wel mijns naems beroemen,, nu in de Tulp bestaet, Oock en isset misschien met allen niet so quaet Als ghy hier wel uytslaet,, doch 'khouder u ten goeden, Een weynich suerdeech brengt een al ghemeen vermoeden, Niet wel is te verhoeden,, 'tmisbruyck hier ende daer, Ick sie dat mijnen roem by elck wort openbaer, Maer wist ick wie en waer,, sy sijn die dien besmetten, Ick soud's uyt mijnen dienst, en uyt mijn gunst haest setten, Ick wil dat mijne wetten,, blijven in haren fleur, 'tBehaeght my wel dat sy mijn Feesten doen faveur, En op haer tijdt en uer,, vergaderen met vreuchden, Vervalt haer hantwerck yets,, sy sullen door mijn deuchden Scheppen volle gheneuchden, en worden noch Graef rijck, Beminnen sy het gout, ten doet my gheen afwijck, Want dat dient my ghelijck,, een net om haer te vanghen. d Iupiter self scheen wel met gout te sijn behangen, Doen hy na sijn verlanghen,, beweghen quam een maeght. Ist wonder dat my oock dese ghedaent' behaeght: D'wijl hier door wort belaeght,, haer meyningh en haer sinnen, Schoon datse haer Relig' als voortijdts niet beminnen, 'Tis my te doen om winnen,, haer hert en ziel gheheel, De ziel wort als een maeght gelockt uyt haer Casteel, Maer ick vrees' dat 'tpinceel,, e Apellis my sal krencken, Want desen Schilder kan desinnen tot hem wencken, En anders niet doen dencken,, dan 'tghene datse sien, De langh verborgen Tulp vergeten werdt midts dien, Dat door gewoont' misschien,, verbeeldinghs krachten slijten, Hy weet wat een afbreuck ick doe in sijn profijten, Dus sal hy noch uyt spijten,, al doen al wat hy kan, Van 'tware wesen keert (door schijn) hy menich Man, Dat onder decksel van,, behulp voor mijn Floristen. Och datse sijn bedrijf en heymelijcke listen Door ondervindingh wisten,, sy gaven hem adieu, Want al haer kracht bestaet in dinghen die sijn nieu, 'Twelck hy terstont af hieu,, door nabootsingh der k’leuren.
[fol. 15]
Door desen middel kant (O Bloemkens) noch gebeuren, Al schijnt ghy nu te treuren,, dat ghy noch wel Floreert, Ghy weet dat alle dingh, tot sijner tijdt weer keert, Hoe hooch dat domineert,, een rijck het moet noch vallen. Nu hoort wat mijn versoeck is ernstich aen u allen, Dat ghy na laet te kallen,, van mijn Floristen eel, Ghy maeckt u onbemint, en haer ghesichte scheel, Midts dat ghy al te veel,, ontsluyt van haer gebreecken, Hebben sy yet misdaen, laet my daer voor inspreecken, S’en sijn noch niet ontweecken,, mijn wetten die ick sal Doen observeren scherp, mijn wille te gheval, Want onder haer ghetal,, heb ick de banck gespannen, Al waer tot Rechters sijn van d'alderbeste mannen. Die wel uyt sullen wannen,, het kaf en al het quaet. Onthoudt dit voor een les, en volcht mijn wijsen raet, Op dattet u en haer ten laetsten noch wel gaet.
|
datmen dus is verbolgen: dat men zo op ons gebeten is roeyen uyt: rooien; uit de grond trekken vermaeck: genoegen - in gestelt: geplant
Acoleyen: akeleien (akelei: sierplant, behorende tot de ranonkelachtigen) ghesprenckeld’: gespikkeld
Croon Imperiael: Keizerskronen (bolgewas; fritillaria imperialis) vernachten: verblijven
Van: door
neuswijs: waanwijs - dartel wulp: overmoedige jongeling malle sinn’lijckheyt: waanzin; ghevonden: verworven qua genucht: onbehoorlijk genoegen ’Tsij dat … niet schort: Of nu de hebzucht hen (de floristen) ertoe aanzet, of de haat; zij doen alsof ze van u (Flora) houden, terwijl het hen ook niet ontbreekt aan liefde van uw kant siet … beroemen: aanschouw toch degenen die zich beroemen op uw naam dooghen: goedkeuren van welck’ u niemant kent: van wie niemand u kent Oft soo: indien Te doen… oorsaecke: dan hebben wij alle reden om in hoger beroep te gaan d’alderopperst’: God - eerstmael: oorspronkelijk ontvliet: ontkomt aan
haghe: hof; tuin vier: vuur; drift - haest: spoedig
dus: zo
even veel: om het even soeckt ghy: streeft u ernaar - meeren: vermeerderen
eer hadmen u ghesint: eerder is men ú gunstig gezind geweest evenwel: toch wel mijn hert … ontvremen: mijn hart te verwijderen van mijn dienaars (nl. de floristen) neerstich: ijverig - tot mijner offerhandt: om aan mij te offeren eertempels: (de colleges van floristen, zie noot f) niet en doet: niets anders doet
danck moet ghy hebben: men moet u dankbaar zijn
dat: als - deser Geesten: (nl. de floristen)
staet af: hou op Verkleynt: minacht uytghereckte: uitgestrekte cluys’: (verblijf van een kluizenaar)
vallen by: mijn instemming betuigen Voorspreecken: verdedigen; oprechten: vergroten.
wy mercken uwen sin: begrijpen wat u bedoelt minn’: liefde Tulp aencleven: gehecht zijn aan de tulp
staet: staatsie
heerlijcheyt: voortreffelijkheid - waer in: in welk opzicht
roken: geur verr’ van daer: verre van dat virtuyt: (genees)kracht dit isset altemael: dat is alles
So … legghen: dan kunt u ons wel verwijderen van de hoed die u siert (Flora wordt afgebeeld met een bloemenkrans)
verheven: hooggeacht
onbestandich: veranderlijk - weven: weefsel (bedoeld is: het kleurenpatroon van de tulp) - Ghelijck … verschiet: zoals de kameleon dikwijls van kleur verandert hem … verstellet: een andere gedaante aanneemt; zich verandert die hem soecken quellet: degenen kwellen die hem zoeken Scheppende sijn ghenucht’: waarbij hij er behangen in schept ghewieght: misleid
bestandicheyt: standvastigheid daer’t op dreyt: waar het om draait (nl. om het geld, zoals zal blijken uit het vervolg) de daet,, is …praet,, is: hun daden bewijzen duidelijk dat dit niet anders is dan een uitvlucht
passi: leed; drift in ghehult: gehuldigd (?; niet in WNT)
men koppelt stracks by een: spoedig schoolt met samen Ten is … wulp: het is niet zomaar een enkele onervaren jongeling
werdt gheacht als ydel klap: wordt niet meer waard geacht dan loze praatjes doorsoeken: grondig te onderzoeken sin: plezier
neerstich afghemeten: ijverig opgemeten
sin: gedachten - fleur: bloei die Gout … geleken sijn: vergeleken kan worden met goud, noch diamanten - Calanten: begunstigers
ghehandelt: behandeld
teghen .. siet: tegen ieder aas (=gewichtsmaat) ziet men er 50 afwegen (bedoeld wordt wellicht, dat de tulp 50 keer zijn gewicht waard is in goud of edelstenen) schiet … op: spring … op morghen: morgen (oppervlaktemaat; land dat men gedurende een morgen kan bewerken; circa 1 hectare) - Want voor …verstants (?deze zin lijkt wat krom) voor een bol of twee bieden verstandige mannen spontaan 12 morgen land - doolt: het bij het verkeerde eind hebt haer hert yet anders quelt: iets anders hun hart kwelt (nl. de hebzucht; zie het vervolg).
openbaer: duidelijk
bierbanck: herberg; kroeg eerelijcke: “fijne” (ironisch bedoeld; eerlijcke=achtenswaardige) Daer werdt …gevonden: daar tref je die zogenaamde floristen aan tussen hun soortgenoten - het magh al in de ringh: het kan allemaal door de beugel - strijckghelt: trekgeld (geld, bestemd voor de hoogste bieder, om de handel te stimuleren) - bedingh: onderhandelingen over de prijs beduyden: uitleggen; wijsmaken
doelwit: voorwerp (van de geldzucht der floristen)
Wy … verwecken: dan zouden ook wij gemakkelijk zulke liefde kunnen opwekken groen: onrijp; onvolwassen die wenschen … vlack,, leyt: die de tulp liever zwak zien, zodat ze niet lang leeft en spoedig geknakt op de grond ligt
als hoy verwijsen: wegwerpen, alsof het hooi was
merckt waer haer herte speel,, leyt: je kunt wel zien, wat hun lievelingsspel is(?) alleen … blijven: alleen onder henzelf zou blijven; alleen zij er profijt van zouden blijven trekken
nieusgier’ breyn: geest, die verlangt naar iets nieuws
haer geen gelt,, slae[n]: geen geld voor hen in het laatje brengen
met rouwe[n]: wat ons berouwt Goudist: (mogelijk woordspeling op godist: Godsvrezend persoon) - uws naems sijn onweert: die uw naam (‘Floristen’) niet waard zijn - strijt: (drukfout: in de tweede druk: snijt) gront: ware aard
verschoven: verstoten moeyt: zit … dwars; laken: verwijten (r. 180 e.v.: Flora redeneert: Floristen ruilen geld voor tulpen; ze houden blijkbaar meer van de tulp dan van geld - haken: verlangen - mist: is onjuist
begeerder / Na: meer belust op
tellet…uyt: geeft het grif uit - de waren hy verwacht: het zijn de wáren waar hij reikhalzend naar uitkijkt als schulpen: van zeer geringe waarde (zie in WNT onder schelp 1) de uitdrukking ‘geen twee schelpen’)
Haer acten die ghy stelt: hun handelwijze die u aan de orde stelt (zie o.m. r. 151-152 en 158-159)
verhooghen: verheffing
Midts: doordat Ghewoont van eenderley: gewend zijn aan één soort Dies: daarom
Schoon … wonders: het mag dan lelijk zijn; het is wel iets heel bijzonders
haer met den Cooplieden telt: hen tot de kooplieden rekent
na luyt van d’argumenten: zoals hun argumentatie luidt
exempel: voorbeeld; (leerzaam) verhaal - by ghebracht: naar voren gebracht - schoon hy dede sulcks: áls hij zoiets al zou doen
ander haers ghelijck: meer van dat slag Sochten … rijck: streefden ernaar, hun rijk te grondvesten op het bloed van hun verwanten
een: (bedoeld: één pond)
woecker: (extreme) winsten
reen … verhandelt: ons eerdere betoog
lichtveerdich … rest: hij springt niet heen en weer tussen vier of vijf soorten, terwijl hij de rest veracht (lichtveerdich hier in de betekenis van: snel) - Coleuren … alderbest: kleurvariatie maakt een tuin het mooist na sijn sot bedrijven: zo idioot als hij zich gedraagt
hy … slacht: hij door gewenning zich weer gaat gedragen als een kind
Den naem de sots-kap is: ze noemen zich zelf zotten (zie uitleg in noot o) – so wie dan: wie ook maar - mal ghebroet: gek gemaakt - avancy: afzetten; klisterbollen (zie noot p) - so hy haer ordonnanty,, acht: zoveel waarde hecht hij aan haar (nl. van de tulp) bevel suyver: echt; niet vals (wellicht wordt bedoeld: hij moet met klinkende munt betalen) - den armen bloet: de arme drommel - hy moet, of op den Dijck: ofwel hij wordt aan de dijk gezet (omdat hij niet kan betalen?) ydel woorden: loze praatjes
‘Tgeswets …morgen,, sach: hij hechtte te grote waarde aan het gezwets over wat nog in de aarde verborgen zat, en bemerkte dat pas later; kort daarna of de volgende dag - sorghen,, nach,, bespot te sijn: vrezen dat hij later nog bespot wordt (?nach niet in WNT; ‘nog’ of ‘na’?) - sy …op vallen: ze weten dondersgoed, dat die “buitenkansjes” daarop neerkomen
Wijnkoop: (zie 2.4) ’tis te sorghen: het valt te vrezen
spinnecop: spinrag (in deze betekenis niet in WNT)
sinn’lijckheyt: verstand
oeffeningh: stichting
uytgegoten: verworpen
geltgierich: geldzuchtig
Die … verhief: die ons, door ons een fraai uiterlijk te geven, verhief tot Zijn lof Wy … uyt: wij geven met gulle hand - figuere: gedaante
recht: oprecht - hem … kracht: zich erop toelegt, de macht van onze naam te erkennen - beteycken: symbool (Bete(e)ken niet in WNT. ‘Symbool’ wordt gegeven onder beteekening 3)) - bereycken: schenken
abondant: overvloedig Granaet’: granaatappelen
vatten: beetnemen
Van ... talen: meestal gaan hun praatjes over kopen, loven en bieden
druckigh: bedrukt - midts: omdat - buyl: geldbuidel
feylt: in gebreke blijft; niet kan betalen
met hoopen,, plant: (tulpen) bij hopen in de grond stopt een open… quijt,, maken: dan met gulle hand wil verkopen
evenwel hoe sijt,, maken: hoe zij het (profijt) ook maken voocht: baas scheyden uyt en in: ze houden ermee op, en beginnen er weer mee(?) uyt haer gissing gerocht,, sijn: hun opzet zagen mislukken
kloentmen u op den hals: komt op úw nek terecht; rekent men ú aan (van clonen: slaan of kloenen: tot een kluwen winden) - Door … is: doordat ze zich uitgeven voor floristen, wat zij niet in het minst zijn
Gunstighe: Waarde
in haer bedrijf: in hun doen en laten ghy wat loopt te stijf: u wat te hard van stapel loopt Midts dien: doordat - corosijf: vergif - staet: waardigheid hebben in betrachtingh: rekening met u houden; hun plicht tegenover u vervullen - door een versmachtingh: door u te verstikken; door u om te brengen - overblijf: verblijf edelheydts afcomen: nobele komaf
Hoe wel … bestaet: hoewel ik mijn roem nu alleen aan de tulp te danken heb
Een weynich … vermoeden: Waar rook is, is vuur (de schrijver heeft vermoedelijk gedacht aan de uitspraak van Paulus in Galaten 5:9: ‘een beetje zuurdesem maakt het hele deeg zuur’) - by elck wort openbaer: iedereen duidelijk wordt uyt mijn gunst haest setten: snel in ongenade laten vallen fleur: bloei mijn Feesten doen faveur: mijn feesten eer aandoen vergaderen: bijeenkomen (nl. in de floristencollege’s) Vervalt … yets: ook al raakt hun ambacht enigszins in het slop Graef rijck: zo rijk als een graaf; stinkend rijk ten doet my gheen afwijck: het doet mij niet van mijn koers afwijken dat … vanghen: Want dat (hun goudzucht) kan ik gebruiken als een net om ze (de Floristen) te vangen beweghen: ontroeren
D’wijl: terwijl - haer meyningh en haer sinnen: hun verlangens en hun zintuigen
Apellis: (Griekse schilder, 4e eeuw v.C.) (r. 344 e.v.: Flora leidt de Floristen af van de tulp, door een beroep te doen op een schilder; zie noot e) - kan… sien: kan de zintuigen verlokken en mensen aan niets anders doen denken dan wat ze zien - midts dien: daardoor
Van ‘tware … Man: door de schijn draait hij (Apellis) menigeen een rad voor ogen datse: als ze sy gaven hem adieu: zij zeiden hem vaarwel Want … k’leuren: Want al hun kracht ligt in zaken die nieuw zijn, en daaraan maakte hij (Apellis) subiet een einde door de kleuren (van de tulpen) te imiteren.
Hoe… vallen: Hoe machtig een rijk ook is, ooit moet het ten onder gaan
kallen: praten; zwetsen - Floristen eel: nobele Floristen en[maeckt] haer ghesichte scheel: en maakt dat ze u scheef aankijken ontsluyt: onthult daer voor inspreecken: hen erop aanspreken S’en … ontweecken: ze zijn me nog niet ontkomen observeren: naleven - mijn wille te gheval: naar mijn wil (?) de banck gespannen: de rechtbank bijeengeroepen
uyt sullen wannen: zullen uitbannen
Op dattet … gaet: opdat het zowel u (de bloemen) als hun (de Floristen) uiteindelijk goed zal gaan
|
|
|
|
Toegift.
DAer worden altemet veel wonderen tot ghedachtenisse vande Nacomelinghen beschreven, ende insonderheydt worter een lijste ghevonden van 't jaer 1547. waer in den goeden koop aller dingen wordt te kennen ghegeven, maer de lijste die wy hier sullen stellen, sal immers also wonderlijck luyden: want in't Jaer 1636. mocht men koopen in Hollant alle dese navolghende parcelen om de weerde van een bloem.
Lasten: (last=gewichtsmaat; ca. 2 ton) - verte: ommezijde Oxhoofden: (okshoofd=inhoudsmaat (ca. 220 liter) of een vat met die inhoud)
Doet hier noch by een Schip om alle dese waren te voeren weerdich 500. guldens, so hebt ghy 3000. guldens, om welcke somme de beste Tulp-bolle niet en is te koopen (soo de Floristen segghen.) Of dit niet een groot wonder en is in dese onse eeuwe, moghen de Nakomelinghen die verstandigh sijn oordeelen, ende de teghenwoordige hebben toe te sien, dat het haer niet en gaet als de Joden, want dese hebbende Christum verkocht om 30. penningen, sloech het blat daer na so om, datmen inde Destructie Jerusalems 30. Joden om eenen penningh verkocht, en ten ware gheen wonder al quame den tijdt noch, datmen blijde soude wesen datmen voor 3000. van dese Tulpen een last Tarw mochte krijghen, al ist dat de dartelheydt nu soo groot is, datmen een Schip vol schoone eetwaren weerdich 3000. guldens minder acht, als een Tulp.
TOT HOORN,
Ghedruckt by Isaac Willemsz. Boeckdrucker op’t Noordt in’t Schrijf-boeck, ANNO 1636.
[RANDNOTEN]
a Flora eerst een hoere sijnde werdt namaels by den Romeynen de Goddinne des ghewas ghenoemt, en[de] met groote pomperije en uytnemende dartelheydt jaerlijcx van henlieden gheviert. Daer sijnder oock noch andere gheweest, als Segetia, Proserpina, Matura, &c. Maer dese is insonderheyt de bloemen of het bloeysel toe gheeyghent. August: civit: dei. Lib. 4. Cap. 8. Bijb. der nat: Cap. 23. Ende overmidts dat de teghenwoordighe Floristen hares naems met groot ghenoeghen aennemen, soo werdt de selve alhier spreeckende in ghevoert, als een Patronesse haerder Discipule[n].
b Onder dese volghende namen worden hier aller- [fol. 4] ley hof bloemkens verstaen, als niet noodich sijnde alle namen te citeren.
c Phalaris was eenen grooten Tyran, dewelcke om tijdtcortinghe sijn ondersaten Tyranniseerde ghelijck Domitianus de vlieghen.
d De groote dartelheydt die met de Tulpen bedreven wort mocht wel ee[n] voorbode sijn van grooter toecomende straffen.
e Christus voert de Lelyen tot een Exempel in, om de Giericheyt te weeren, maer de Floristen gebruycken de Tulpen tot een voetsel van de giericheyt en onversadelijcke geltsucht, 'twelck malcander contrarieert.
f d'Opgherechte Collegien die haer Residentie in de Herbergen hebben.
g Dit noemen sy de Comparitie al waer niemandt in comen en mach ten sy dat hy Flora met eenige opveylingh vereere.
[fol. 5]
h De Religie en heeft
teghenwoordigh soo grooten kracht niet in de herten van vele als de Tulp,
want om der zielen verbeteringh gaet het seer slaperigh toe alsmen
twee uren in een weeck daer toe uytschicken sal, maer om de handelingh
van de Tulp kanmen wel driemael in een weeck van na middaechs ten vier
uren, tot in de middernacht sitte[n], sonder eenigh verdriet, want men
drinckt daer om niet, en men krijght noch ghelt toe, overmits
de overvloedighe wijnkoopen dieder vallen. O ghelucksalighen vont voor
'tvlees! 'ten is dan gheen wonder dat desen toeloop noch vermeerdert, want
sy noch hier en boven aenghedaen sijnde met de hope van rijck
te worden, werden als met eenen gulden Angel ghevanghen, en op 't
landt ghesleept. i De Poëten vercieren Flora
met eenen hoet oft crans van bloemen t'samen ghevlochten, waer onder de Tulpa
niet gevonden en wort, bewijsende haer joncheyt of ongeachtheydt.
l Plinius seyt dat het Camelion hem selven wonderlijck van verwen verandert, ende dat het gemeynelijck die verwen aen hem neemt, van de dinghen die hem naest gheleghen sijn, het leeft sonder eten oft drincken alleen by de Locht Plin. Lib. 2. Cap. 33.
m Protheus veranderde hem in menigerley en verscheyden ghedaenten, so datse bedroghen uyt quamen die hem wilden grijpen, Ovid. in Metamorph. Lib. 8. Desghelijcks doet oock de Tulp, wantse door haer veranderinghe menich mensche bedrieght.
n De Morghenstondt.
o Daer den schat is (seyt Christus) daer is het hert.
p Eenighe laten alle dingen drijven en bemoeyen haer alleen met de Tulpen, insonderheydt sijnder veel Wevers die hier door een goede Occasie gevonden hebben, om 'tghetouw ledigh te laten staen en op de bierbanck te loopen of in de Thuynen om een wandeling te gae[n], onder decksel van dese nieuwe neringh.
q Dat is een vande alderdroevichste dinghen, en [fol. 7] oock niet min wonderlijck om te bedencken datter eenighe sijn die wel eertijdts in yver van Religie alle menschen schenen voor te loopen, die nochtans nu door de Tulp-lust soo in slaep ghewieght sijn, datse schijnen met Demas de liefde deser Wereldt aenghegrepen te hebben, ende de sommighen sijn nu soo vol van dese ydelheydt als te voren van yver en devotie: eenighe maken haer onschult datse dit doen om haer brootwinninge te voorderen, andere nochtans eenen goeden middel hebbende om rijckelijck haer te gheneren, gheven wel te kennen datse door gierigheydt oft curieuse sinnelijckheydt ghedreven worden tot desen handel, die een verderf is van alle goede oeffeninghen. r Het werdt van den History schrijvers voor een groot wonder aengheteeckent, datter eenen Paus was uyt wiens mijter ghevallen is eenen carbonkelsteen van ses duysent gulden weert, willende daer mede te verstaen gheven den grooten pracht deses Paus, maer hoe veel te meer moet men hem nu verwonderen, dat men voor een bol van een Tulp, die met de Cauwoerde van Ionas in eenen nacht kan verdorven worden meer dan drie duysent gulden uytlooft, ja dat men eenighe deser bollen verkoopt het aes voor 4.5.6.oft meer guldens, daer het goudt gheen dubbel stuyver weert en is, ende noch en ist nauwelijck ghenoech na d'opinie van de Floristen, want soo langhe alsser sulcke ghevonden worden die meer gheven willen, soo sullense meer ontfanghen, want de giericheydt en heeft mate noch eynde. s)Te weten een Kavelingh in de nieughedijckte Schermer, den Apostel mach wel segghen: dat de ghene die rijck willen worden, in veel sotte begheerlijckheden vervallen, want wat isser sotter, dan sulcken schoonen partye landts daer jaerlijcks ettelijcke lasten Koorens op konnen wassen, te gheven voor een stinckende Tulp (soo eenighe segghen datse stanck by haer heeft) daer anders niet van te verwachten en staet dan het curieuse ooghe te vervullen met eenighe ghevlamde strepen, die na connen gebootst worden van eenich konstich Schilder, maer het dartele oogh en hout hem daer mede niet te vreden.
t De vier tijden des jaers gaen met de handelinge van de Tulpen deur, want in de Lenten is men besich met seer neerstich inde Thuynen te lopen te verlanghen en te kijcken hoe datse haer openbaren sullen, de knoppen en blijven niet ongequelt van plucken en recken, om daer uyt de [fol. 8] toekomende coleuren te oordeelen, open sijnde, soo heeft men groot playsier met deselve te aenschouwen, hoe wel dese vreucht niet veel meer dan een maent en duert. In de[n] Somer brenght men den tijdt wech met de bollen uyt de eerd' te nemen, malkander toe te weghen, de afghevallen bladen hier en daer te laten sie[n], hoedanich dat haer coleur geweest is, de krakeele[n] te slechten dieder gevallen sijn, want die sijn by na oneyndelijck door de menichvuldige name[n] der Tulpen, en haer onbestandighe veranderinghe, so dat d'een seyt 'tis sulck een, d'ander 'tis sulck een, insonderheydt alsse wat slecht bevallen is: Den Herfst heeft sijn werck met de bollen in de eerde weder t'ordineren en te plante[n], sijn laetste eynde tesamen met den gheheelen Winter wert over gebracht met in de herbergen by malkander te loopen, halve nachte[n] te sitten, heele dage[n] daer van te spreke[n], want het gaet dan op een koopen en verkoopen, elck soeckt den anderen graegh te maken, en uyt de nest te nemen so veel als hy can, ondertusschen is de hope ooc so groot tot de winning die elck meynt te verkrijghen, dat den gantschen tijdt des Jaers belemmert is met de wolcke van dese Coopmanschap.
v Floristen oft Bloemisten en moghense met recht niet wel ghenaemt worden, om datse de bloemen niet en beminnen maer het gelt, want elck behoort den naem te draghen na den heer die hy dient.
x) Sy segghen selfs datse niet en wilden dat de Tulpen lange in fleur stonden, want dan soudense minder gelden segghen sy, ergo beminnense 'tghelt, en niet de Tulpen. y Daer de malsinlijckheyt te vooren opge- [fol. 9] staen heeft, die soorte is heden in een kleyn achtinghe, en die nu in groot achtinghe sijn, sullen metter tijdt 'tselve ontmoeten, so dat niet de weerde van de bloem maer de malle sinlijckheydt de meester van 't spel is. z Sy vreesen de vermeerderinge der Tulpen, op datse niet tot een afslagh en souden komen.
a Dit exempel seyt men is t'Amsterdam gheschiet.
b Herodes hadde sijn huysvrouwe Mariamme soo lief, dat hy niet lijden en mocht datse na sijn doodt andere ten deele soude worden; hierom alsoo hy op een tijdt na den Keyser Augustum soude Reysen, ende perijckel sijns levens liep, soo heeft hy ondertusschen dese sijne huysvrouwe te bewaren ghegheven aen een sijnder vrienden, met last, by aldien dat hy verhoorde dat hem yets over ghecomen ware, dat hy alsdan terstont sijn huysvrouwe soude ombrenghen: maer als Mariamme dit namaels te kennen ghegheven worde, soo en nam sy dit niet voor een liefde aen, maer voor een bitteren haet, want de liefde en soeckt niemants verderf noch onderganck, maer de uyterste behoudenisse van 'tgene sy lieft, 'tander is een vrucht van nijdicheyt en afgunst. Ioseph. Antiqui. Lib. 14. Cap. 9. 10. 11. c Indien sy rechte Bloemisten waren so souden sy alle bloemen liefhebben, maer nu verworpen sy alle bloemen, selfs oock de Tulpen, behalven alleen die ghene die haer veel ghelts opbrenghen.
d De Bloemen spreken Flora toe als hare patronesse. e Iuno was by den Heydenen de Goddine van de Rijckdommen, gelijck Flora van de Bloemen.
f Het wordt met groot verwondere[n] aenghemerckt dat de Floristen haer curieuse sinnen soo toegedaen sijn, dat een streecksken of twee hem in de Tulp openbarende terstont deselve eenighe hondert guldens doet verhoogen, van name verandere[n], en tot hooghen prijs verkoopen, oft de selve in haer ontbreeckende in't contrarie doet verleeghen, en in cleynachtinge brengen, welcke groote lichtveerdicheyt, in geene andere koopmanschappen ghepleeght en wordt.
g De ghewoonte en de vermeerderinge der kostelijcke Tulpen, brenght de selve ooc tot een leeghen prijs, want het ooge soeckt altijt wat nieus, hierom ist een kranck fondament om daer op te bouwen, ende mochten door dien middel wel eenige daer deur eyndelijck bedroghen worden.
[fol. 10]
h Het heeft wel eenen schijn, dat de[n] Florist de Bloeme[n] seer lief heeft mits dat hy daer so veel ghelt voor gheeft, maer hy en doet hier niet anders als de Cooplieden, die haer Gelt uytgheven, om meer ghelt daer door te winnen, Ergo ist al om gelt te doen. i Het is der Tyrannen ghewoonte door 'tverderf van andere haer rijck te bouwen, welcke de Floristen na volge[n] als sy de Tulpen vernielen, op dat d'overgeblevene te meer souden geacht sijn.
k Dit getuygen sy selfs datse voor haer eygen gebruyc voor d' alderkostelijckste Tulp gheen pont groot souden willen bestede[n], waer mede sy de kleyne weerde van de Tulpen, en d'onbestandicheyt vande Coopmanschap te kennen gheven.
l Sy en ontsien haer niet overvloedigen woecker te trecken, als oft de selve in de Tulpen meer gheoorlooft ware als in eenighe andere Coopmanschappen, want meer als de helft te winnen in gemeene Coopmanschappen, soude schandelijck geoordeelt worden, maer konden dese in een Jaer thien dubbelt het Capitael vermeerderen door middel van de Tulpen, het soude passeeren moghen, 'twelck oock het lock-aes is om de begeerlijcke herten daer toe te verwecken, want hun worde[n] groote intressen belooft. m Dese mach te recht een Florist ghenaemt worden, die de Bloemen om des scheppers wille, ende niet [ fol. 11] om des gelts wille bemindt, en[de] die het een lust is veelderley Coleuren te sie[n] als een schoone tapitserie door welck kleet den aerdtbodem bekleet sijnde werdt den name Godts heerlijc gemaeckt, ende menigherley leeringhe daer uyt getrocke[n], tot dese[n] eynde heeft God de dingen geschapen, ende niet om giericheyt daer door te bedrijven.
n De strepen en vlammen moeten juyst so loopen, also den sotten Florist verkiest al warense andersins schoon en heerlijck (gelijcker vele sijn die sy noeme[n] Coornherts Croonen, Switsers etc.) de welcke hoe wel sy seer schoon van verwen sijn, so en mogense by haer nochtans niet oft seer weynich gelde[n], waer mede dat sy genoech te kennen geve[n], datse niet dan haer sotte sinnelijcheyt en diene[n], welcke van d'een bloem op d'ander springt, gelijck de kinderen op haer speeltuych.
o Sy noeme[n] selfs haer bloemhandelinghe: de Cap, seggende als sy yemant daer in betrocken hebben, Hy is al in de Cap. soo en behoeven sijt haer niet te belgen als mense onder de sotten telt.
p Dat sijn de afsetten die daer af comen, want sy beelden haer een vaste winninge in, meynende datter alle jaers genoech in de Cap sullen comen (na haer wijse van spreken) om altijdt de volghende afsetten duer ghenoech te betalen ende dat sy aldus met ghemack eenen eeuwighen woecker sullen drijven, maer het mocht haer wel missen.
q Dese handelinge is het tuysschen, spelen, ende wedden gelijck, want die van kleyne middelen sijn moeten onder of over, het is een groot wonder dat de gene die swaricheydt maken in wedden en tuysschen, hier in so ruym gaen datser geen been in en vinden, maer het sijn de stricken van de Giericheyt daer Paulus. 1. Tim. 6.9. van schrijft.
r Het worden nu al Bloemisten, Wevers, Pelsers, etc. vervult sijnde met de Goudtsucht van Midas, maer als sy alle Hoven en Thuynen met Tulpen vervult hebben, hopende datse in Goude trans-formeren sullen, so mochten sy haer met den armen [fol. 12] Midas wel bedroge[n] vinden, de welcke hem met het gout niet en konde voeden, Ovid. Transfor: Lib. 11. alsoo mochten dese hare handen ooc wel ae[n] sulcken onvruchtbaren gout slaen, datse haer dwaesheyt soude[n] gewaer worden, ende wenschen dat haer ledige Goude ghetouwen weder in hout mochten transformeeren, en haer costelijcke Tulp bladen in Salade om van te eten: het en is voorwaer gheen kleyne sake datme[n] de schoone nutte hantwercke[n], waer door God het menschelijck gheslachte soo rijckelijck voedet, minder achtet als de wanckelbare Tulpen. s Als den koopman hem verlustiget in sijne[n] Thuyn, en[de] dat hy sijn middelen in de Tulp Bolle[n] besteet heeft, die hy met ledich sitten kan waer neme[n], so moghen de Schepen wel opleggen ende den arbeydtsman gaen wandelen. Doch 'tis te hopen dat dit vyer veel eer hem selven verteeren sal, als dat het daer toe soude komen, want de noodtdruftichste saken sullen de bestandichste sijn.
t Daer sijn veel ander dinghen die oock voor den ooghenlust ghemaeckt worden, als schilderijen, plaetsnijden, kostelijcke timmeragien en kleedinghen, maer dese hebben noch veel nutticheden, als uytbeeldingen van eenighe Historien, en gedenckweerdighe gheschiedenissen, item de neringhen en de brootwinninghen van ’tgemeene volck om datter veel werck aen vast is, maer wat nutticheydt is doch aen de Tulpen, want het is een ledich gewas, ende al de nutticheydt die men uyt haer scheppen kan, die kanmen wel verkrijghen uyt een Lelye oft Roose oft ander schoone bloem.
v Dit is ghenoegh openbaer, want 'tgaet hier mede als met de Antiochiaensche spelen, 2. Mach. 4. 14. dat niet allee[n] 'tgemeyne volck, maer oock de voorbarichste in de Religie alle goede oeffeninghe laten staen, ende nemen haer tijdtkortinghe in de Tulpen, dese hebben sy nu in de plaetse van de goede boecken daer sy in plachten te studeren. x Een bloem tot Saron, soo werdt Christus ghenoemt Cant.2.1. en dit is de rechte Tulp die men in den hof des herten behoort te planten en waer te nemen, waer van alle andere bloemen een leeringh en aenwijsinge sijn.
y Door dese lieffelijcke cruyden wert de wijsheyt te kennen gegeve[n] Syr. 24. 16.
[fol. 13] z Dit en geschiet niet dan te veel 'twelc de uytcomste dagelijcks leert.
a Vele die seer vyerich sijn met opkoope[n] inde winter sijn seer traeglijck om t'ontfange[n] als de tijdt van betalen comt, want ten loopt so breedt dicwils niet af, als de inbeeldinge geweest is, te meer, want de cleyne cramers die eerst beginnen moete[n] met klinck-gelt betalen 'tghene sy koopen, daer de groote Bloemisten dit voordeel hebben, datse malkander met bollen betalen diese hooch en dier aenrekene[n], hierom en mogen de cleyne teghen de grooten niet wel op. b 'tGebeurt somtijts dat een Bolle acht oft thienmael over verkocht wort en elck meynter aen te winnen, en alsser een onder allen is die in foute van betalingh valt, so gaet elck mis om dat de Leverancy dan ophoudt, waer uyt veel verwarringh en krackeel can ontstaen.
c Alsser meer verkoopers als koopers sullen wesen, 'twelck door de menichvuldicheydt lichtelijck kan gheschieden so is den val van dese drift voor de deure.
[fol. 14]
d De Poëten segghen dat Iupiter doen hy Danae tot sijnen wille kreech, hem selven transformeerde in de gedaente van eenen gulden reghen, Ovid. Metamorph. Lib.6. 'twelck Flora seer wel aenstaet, hierom hem navolgende becoort onder de selve ghedaente haer Floristen.
e Gelijck de Tulpen seer schadelijck sijn voor de schilders alsoo mochten de Schilders wel wederom de Tulpe[n] seer schadelijck sijn, want beyde bestaet het in de kurieusheyt van 'tgesicht, ende dewijle dat de Tulpen daerom te weerdiger sijn (na 'tsegghen der Floristen) om datse weynich tijdts in't jaer gesien worde[n], soo mocht haer weerdicheydt daer door wel verminderen, om datse door het uytschilderen het ghesicht ghewoon worden ghemaeckt, want hier door konde de Nieusgierige Florist wel versaet worden, en dattet hem te pijnelijck viel, so lange na 'tcoleur te wachten, 'twelc hy dadelijck door het pinceel become[n] can.
|
altemet: soms - Nacomelinghen: nageslacht
den goeden koop aller dingen: de goedkoopte van alles (refereert blijkbaar aan een prijslijstje van 90 jaar daarvoor, dat in omloop was) - parcelen: partijen goederen
30. penningen: 30 zilverlingen (Matteüs 26:15) sloech het blat daer na so om: keerde het tij zodanig Destructie Jerusalems: (de verwoesting van Jerusalem door de Romeinen in het jaar 70, voorspeld in Marcus 13 en Lukas 21:5-36) dartelheydt: weelderigheid
namaels: later pomperije: pracht en praal; feestgedruis - uytnemende dartelheydt: bijzondere weelderigheid - van: door Segetia: godin van het gezaaide koren - Proserpina: godin van de onderwereld, dochter van Ceres, godin van het koren - Matura: godin van het bloeiende koren - dese: (nl. Flora) - Bijb. der nat: (vermoedelijk wordt gedoeld op Bybel der natuere van Johannes Halsbergius uit 1602) - overmidts: doordat - een Patronesse haerderDiscipule[n]: een beschermvrouwe van haar volgelingen (de floristen) hof bloemkens: tuinbloemen; sierplanten (i.t.t. veldbloemen, als in r. 167) Phalaris: (wrede heerser van de stad Acragas op
Sicilië, die zijn vijanden levend verbrandde; 6e eeuw v.C.) - om
tijdtcortinghe: om zijn tijd op aangename manier door te brengen; voor
zijn plezier - ondersaten: onderdanen - Domitianus:
(Titius Flavius Domitianus (54-96); Romeins keizer; zou zich dagelijks
beziggehouden hebben met het doden van vliegen)
voert … tot een Exempel in: gebruikt … als voorbeeld (Lukas 12:27) - Giericheyt: hebzucht - tot een voetsel van de giericheyt: om hun hebzucht te voeden - onversadelijcke: onverzadigbare - ‘twelck malcander contrarieert: wat in tegenspraak is met elkaar
opveylingh: bod (eig.: verkoop bij opbod)
slaperigh: passief, onaandachtig daer toe uytschicken sal: daarvoor … zal uittrekken
om niet: gratis overmits: door - vont voor 'tvlees: buik (?; vont=vat) hier en boven: overal(?) - aenghedaen:
aangetast - werden: worden - Angel: hengel
ten ware: behalve dan
verwen: kleur
hem: zich
(Lukas 12:34)
insonderheydt: vooral ledigh: werkeloos decksel: dekmantel
Demas: (zie 2 Timotheüs 4:10) ydelheydt: leegte; zinloosheid maken haer onschult: voeren als excuus aan voorderen: bevorderen; vermeerderen - nochtans … gheneren: die toch een uitstekende broodwinning hebben (hem gheneren=zich in zijn levensonderhoud voorzien) - curieuse sinnelijckheydt: kieskeurige genotzucht / pronkzucht - oeffeninghen: godsdienstoefeningen carbonkelsteen: edelsteen; robijn
Cauwoerde van Ionas: (verwijzing naar Jona 4; daar was overigens sprake van een verdorrende ricinusboom; cauwoerde = kalebas; watermeloen) - daer: terwijl
sulcke: verscheidene mensen
nieughedijckte: onlangs ingepolderde (de Schermer was drooggevallen in 1635) - Apostel (niet duidelijk waar op gedoeld wordt) wassen: groeien
curieuse: kieskeurig dartele: naar pracht en praal verlangende - hout hem: stelt zich
De vier …deur: alle vier seizoenen gaan verloren met de tulpenhandel
open sijnde: als de knoppen open zijn
toe te weghen: voor elkaar af te wegen (bij sommige transacties was het gewicht van de bol op het moment van rooien bepalend voor de prijs) - krakeele[n] … sijn: ruzies te beslechten die zijn voorgevallen slecht bevallen: tegengevallen
soeckt … graegh te maken: streeft ernaar … lekker te maken - uyt de nest te nemen: beet te nemen
belemmert: overschaduwd
die soorte … en die: de ene soort … en de andere
afslagh: prijsdaling
huysvrouwe: echtgenote - niet lijden en mocht: niet kon verdragen andere ten deele soude worden: aan een ander zou gaan toebehoren perijckel sijns levens: levensgevaar met last … ware: … en gaf daarbij opdracht dat als de vriend zou horen dat hem (Herodes) iets overkomen was… nam … voor … aen: beschouwde … als
aenghemerckt: opgemerkt hem …openbarende: die tevoorschijn komt
lichtveerdicheyt: wispelturigheid
De ghewoonte … prijs: Als men gewend raakt aan de zeldzame, kostbare tulpen, en hun aantal door voortplanting groeit, dan leidt dat tot een prijsdaling. - mochten door dien middel: daardoor konden
d’alderkostelijckste: de allerduurste - pont groot: (munt met de waarde van 6 gulden) - onbestandicheyt vande Coopmanschap: wispelturigheid van deze handel
Sy en ontsien haer niet: zij zien er geen bezwaar in - woecker te trecken: (buitensporige) winst te maken - de selve: die (winst) gemeene: gewone
verwecken: opwekken intressen: winstpercentages
door welck … gemaeckt: en als de aardbodem met zo’n kleed (nl. de tapisserie) bedekt is, wordt de naam van God zalig gemaakt tot dese[n] eynde: met dát doel
Coornherts, Croonen, Switsers: (minder waard geachte tulpenrassen, die meestal per pond verhandeld werden) - verwen: kleuren - moghense … gelde[n]: zijn ze in de ogen van de floristen desondanks van geen of zeer weinig waarde - datse … en diene[n]: dat ze voor niets anders dienen dan voor hun zotte voorkeuren
soo en … belgen: daarom moeten zij zich er maar niet kwaad over maken
afsetten: klisterbolletjes; aangroeisels (zie 2.2)
eeuwighen woecker sullen drijven: altijd winst zullen blijven maken het mocht haer wel missen: het zou hun wel eens kunnen mislukken tuysschen: dobbelen - die van … over: voor onbemiddelde mensen is het: erop of eronder (?; niet in WNT en ‘Stoett’) - hier in … en vinden: hierin zo ruimhartig zijn dat ze er geen bezwaar in zien - stricken: het verstrikt raken, de valstrikken
Het worden nu al Bloemisten, Wevers, Pelsers, etc: Wevers, bontwerkers, etc.; ze worden nu allemaal bloemisten
hantwercke[n]: arbeid wanckelbare: veranderlijke
die hy … waer neme[n]: waar hij lui naar kan zitten kijken opleggen: aan de wal gaan; uit de vaart genomen worden dat het daer toe soude komen: dat het zover zou komen - noodtdruftichste: meest noodzakelijke; nuttigste - bestandichste: meest standvastige
plaetsnijden: gravures - timmeragien: bouwwerken
neringhen: ambachten
ledich gewas: nutteloze plant
genoegh openbaer: overduidelijk 2. Mach: 2 Makkabeeën voorbarichste: meest voortreffelijke - nemen haer tijdtkortinghe: amuseren zich met; besteden hun vrije tijd aan Cant.2.1: Hooglied 2:1 (bloem van Saron, zie 2.4) aenwijsinge: vingerwijzing (iets waarop je opmerkzaam gemaakt wordt)
Syr. 24. 16.: (Jezus Sirach; lees: 24:15)
Dit … veel: dit gebeurt maar al te vaak
ten loopt … af: vaak is de opbrengst niet zo groot cramers: handelaars met klinck-gelt: contant dier: duur; hierom .. op: hierdoor zijn de kleintjes (of: de late instappers) niet goed opgewassen tegen de groten.
in foute van betalingh valt: niet kan betalen
door de menichvuldicheydt: door het grote aantal handelaars
Danae: (moeder van de Griekse heros Perseus)
beyde … ‘tgesicht: beiden ontlenen hun bestaansrecht aan de fraaie aanblik die zij bieden
om datse … ghemaeckt: doordat het schilderen (bedoeld: in tulpenboeken) ervoor zorgt dat men ze (de tulpen) uiteindelijk heel gewoon gaat vinden - Nieusgierige: op iets nieuws beluste - versaet: verzadigd |