[Motto: ‘Mijn haeters zijn bot’] De verstoorde, en noyt gestorven Flora
Heruitgegeven, ingeleid en van annotaties voorzien door Frans Mensonides.

 

Voor deze heruitgave is het exemplaar gebruikt van de Bibliotheek Wageningen UR

 

 

 

 

 

 


1

 

 

 

5

 

 

 

*

10

*

*

*

*

15

*

 

 

 

20

 

 

 

 

25

 

 

 

 

30

 

 

*

*

35

 

 

 

 

40

 

 

 

 

45

 

 

 

 

50

 

 

 

 

55

 

 

 

 

60

 

 

 

 

65

 

*

*

*

70

*

*

 

 

75

 

 

 

 

80

*

*

*

 

85

 

 

 

 

90

*

 

 

 

95

 

 

 

 

100

 

 

 

104

[alleen ‘De Verstoorde’ in de titel staat in Gotische druk; de rest is romein, met de namen etc. cursief]

 

De Verstoorde, en NOYT GESTORVEN FLORA

 

WAt donderend ghebrul, met opgesperde kaken

Hoor ick van hersens dul, en rijmen op mijn maken!

Van een deel licht gespuys, daer toe gehuyrt met gelt

Die niet alleene my: maer alle deught gewelt

En overlast aen doen, tot koelingh haerder lusten,

Die tot uytspouwens toe, versmoort zijn in onrusten,

'tIs maer ghepuffelt dan, en schuym van al 'tgheboeft

Die voor gehuyrden loon, met herssens ongheschroeft

Wtspouwen vier en vlam, om dat ick gae afsond'ren

Mijn Echt geteelde kint, dat lievende Gods wond'ren

In mijn natuyr en aert syn hooghste lusten heeft

Van die verbastert zijn, en basterlijcken leeft,

Die niet en lieven mijn, noch Godt, noch syne gaeven:

Maer met een geyle lust naer vuyle winste draeven,

En haer vergiftight nat al had gestort soo veel

Dat by naer 't Echte-volck, verbasterden geheel.

En niet meer op mijn BLOM en achten als sy plegen:

Maer most met pont en aes juyst in een schaele wegen,

Verbrandt en soo ghesenght was meest 't geheele volck

Door uytgesonden brandt van d'onder-aertschen kolck,

Soo dat ick yv'ren most, en yv'ren sal ick moeten

Tot dat ick reyn sal sien, betreden en begroeten

Mijn Saelen en Salet, gesuyvert van't ghespuys,

En Bacchus weder doodt, en Pluto weder t'huys;

Het welck ick u beveel mijn Echt-getroude liede,

Op dat ick weder u mijn oude gunste biede!

Daer ick toe ben gheneyght, en sal gheneyght altijdt

V streelen wederom, tot wraeck van die't benijt

Soo ghy u dwaelingh laet, en weder gaet herstellen

Op mijn ghewijden wegh, daer ghy van scheent te hellen,

En wederomme comt, soo ghy wel waert gewoon

Te coopen mijne BLOM als ick u die vertoon,

En soo ghy dan noch wilt, by een u gaen vermaecken

Om coopen eenigh Bol, soo wilt voor al doch staecken

Het aes en ponde-goet, waer over ick soo gram

Eerstmael met mijne Roe daerom beneden quam

't Is om 't misbruycken dan dat ick u wat moet siften

Om te behouden die ghesont en sonder schiften

Naer mijn ghegeven wet haer altijdt stelden wel,

Ghy bent mijn Voester-kindt: daerom doet mijn bevel,

En drijftse van u wegh die anders mijn ghenaecken

Als om een soete winst, en eerelijck vermaecken

Soo weynigh als ghy cont! laet Prince nochte Heer

Genaecken niet mijn Blom, oock niet met u verkeer,

Ten zy uyt puyre lust: want anders can 't u letten,

En die Wet-gevers zijn, binden haer aen geen Wetten;

Dit is dan nu mijn volck, mijn oude eerste wet

Daer in ick u gevoed, en mijn vast heb gheset,

Soo ghy u daer aen hout, sal ick u gaen vermeeren

Met een seer soet gheslacht, die mijn soo sullen eeren

Dat hare Godes-dienst daer mee niet wort besmeurt,

En geen ontuchtigh mal, dat eerbaer herten treurt,

En sal van haer gehoort, veel min werden bedreven,

En ick sal oock in haer met lusten weder leven;

Dan sal dit helsch-ghespuys van slangen opgevoet,

Van adderen geteelt, en padden uytgebroet,

Haer uytghespogen vuyl, doch weder moeten eten

Met wroegingh haers ghemoet, en knagingh haers geweten

Die doch maer mensch in schijn: maer sonder menschen geest

Geheel ontaerdet zijn, verandert als een beest;

Wat is doch al haer werck? anders als slangh en padden

En vise spokery daer sy't pampier mee cladden?

't Zijn dieven vanden tijdt, en beulen van haer Vrou,

Oock kinderen verdriet, en voor Godt eenen grou,

En blijckt haer dolheydt niet? en haer verwoedet rasen

Aen haer verlemt gerijm, grillen en visevasen?

Hier met een Graf-geschrift, daer met een Doode-rol,

En ick en weet niet wat uyt haren sotten-bol

Gesmedet noch al wort, als of ick waer ontslaepen:

Maer neen, ghy sotten raest: want ick ben soo geschaepen

Dat ick blijf al den tijdt en sal nimmer vergaen,

Tot dat dees weerelts ront niet meer sal blyven staen,

En sal noch alle daegh mijn kinderen wel voede

Als ghy maer tot een spot, en afgeschuymt van 't goede

Verworpen en verplet, sult liggen als een aes

Daer ghy geloont sult zijn, als al der dwasen dwaes.

Waerom verkeert gheslacht gaet ghy met loogen-taelen

In u geloogen rijm, soo schandelijck afdwaelen,

En stelt met naemen veel, selfs die ick niet en ken,

En dat ick al ben doodt, daer ick noch levend ben;

Ghy seght mijn 't clamme sweet, en dan noch yets van't geele

Wtbrack, en soo afgingh, en dat ick dat ten deele

Mijn volck gelaeten heb: daerom ghy schijnt misnoeght

Om dat het uwe was: en niemandt anders voeght;

Want niet alleen u nest, of ander legher-steden

Begeelt en is geheel: maer selfs oock al u leden

Soo gantsch vervuyllet zijn, dat u niet anders wermt

Van hooft tot voeten toe, jae selfs al u gedermt;

Daerom met reden ghy u wel te recht verstoorde

Om dat een ander creegh 't geen u alleen toehoorde.

Om maken een besluyt, soo keer ick weer tot u

Mijn kint en kind'ren al, en weest doch geensins schu

Van dit Momus ghedrocht, en rechte Zoyelisten

In ontught opghevoedt, ghebaert in alle twisten:

Maer blijft soo ghy eerst waert, ghesont in wesen puyr

Ghy kent doch mijnen aert! en eyghene natuyr,

Hoe ick wel ben ghewoon, nu en ontrent dees tijden

Mijn te verbergen wat, en in de aerd te glijden!

En dan weer op syn tijdt mijn heerlijckheydt vertoon

Aen die het weerdigh zijn, met lusten ick beloon

Soo sal ick weder doen ghelijck ick heb voor desen

Met vol ghewenschten lust u volle lust weer wesen,

Ick blyve die ick was, blijft soo ghy u nu toont

Soo sult ghy weer van mijn worden met lust gheloont.

 

Mijn haeters zijn bot.

 

 

 

 

Verstoorde: kwade

 

 

dul: dol; onwijs

een deel licht gespuys: een horde lichtzinnig geboefte (Flora doelt op de schrijvers van spotliedjes over haar)

haerder: van hun

onrusten: beroering

ghepuffelt: gepeupel; tuig van de richel

ongheschroeft: losgeslagen (?; tegendeel van WNT schroeven I,A,1: bevestigen) -  om dat: zodat  -  r. 9-16: Flora wil onderscheid maken (afsond’ren) tussen haar echte kinderen (de bloemenliefhebbers) en bastaardkinderen (nl. de ontaarde floristen die alleen in geld zijn geďnteresseerd)

verbastert: verdorven; ontaard

geyle: begerige

nat: sap

by naer: bijna

als sy plegen: zoals zij gewoon waren

Maer … wegen: (Flora richt zich vooral tegen de floristen die geld verdienden met azenhandel en handel in pondsgoed; zie 2.4)  -  meest: vrijwel  -  d’onder-aertschen kolck: de hel

Tot dat … ghespuys: totdat ik mijn zalen en ontvangstkamers gezuiverd zal hebben van het gespuis, en ze weer kan betreden, en u weer kan begroeten

Bacchus: (god van de wijn)  -  Pluto: (god van de onderwereld)

 

 

streelen: liefkozen; beminnen

Soo … hellen: als u tenminste afziet van uw dwalingen, en weer op het rechte pad komt, de door mij geheiligde weg, waarvan u leek af te dwalen

 

 

(r. 33-34: Flora hoopt blijkbaar op herstel van de “oude“ tulpenhandel)

aes en ponde-goet: (vergelijk r. 18)  -  gram: kwaad

Roe: (strafwerktuig)

dat … siften: dat ik u grondig moet onderzoeken

schiften: wijken

Naer … wel: zich altijd goed voegden naar de wet ik die gesteld heb

Voester-kindt: pleegkinderen, beschermelingen

die anders …vermaecken: die mij om een andere reden benaderen dan om een winstje en eerlijk vermaak.

Soo …cont: (wijst terug naar drijftse van u wegh); doet wat u kunt, als is het nog zo weinig (?)  -  Genaecken: naderen, aanraken  -  verkeer: de mensen met wie u omgaat  -  lust: plezier  -  letten: nadeel berokkenen

En die … Wetten: en (laat) zij die wetgevers zijn, hen (mijn bloemen) aan geen wetten binden

mijn vast heb gheset: mij op heb vastgelegd (?)

vermeeren: verrijken

 


mal: dwaasheid

En sal … bedreven: van hun zal worden gehoord, noch door hen bedreven zal worden

dit helsch-ghespuys: (vanaf hier gaat het weer over de schrijvers van spotliedjes; vgl. r. 1-9)

Haer … eten: de smerige woorden die ze hebben uitgebraakt, weer moeten inslikken

 

 

 

vise spokery: humeurige zinsbegoochelingen

’t Zijn … verdriet: ze verspillen hun tijd en doen hun vrouw en kinderen veel kwaad en verdriet (door gedichtjes te schrijven, in plaats van de kost te verdienen)  -  blijckt … Aen: blijkt … uit

verlemt: lam; kreupel (lamlendig?)  -  visevasen: muggenzifterij

r. 67-72: Flora richt zich tegen de pamflettisten die haar hebben doodverklaard en spreken over haar testament; zij is echter onsterfelijk en zal blijven leven totdat de wereld vergaat

raest: raaskalt

 

 

 

afgeschuymt: ontrukt aan

aes: lijk

Daer … dwaes: dat zal dan uw verdiende loon zijn, zoals geldt voor alle dwazen-der-dwazen  -  verkeert: verdorven

 

naemen veel: (de vele namen van onbekenden, genoemd in pamfletten als Dood-Rolle)

(r. 81 e.v. verwijzen naar de slot-scčne uit Dood­-Rolle: Flora zou gal nagelaten hebben aan haar bewonderaars)

 

Om dat  … voeght: omdat het uw eigen gal was, en niemand anders past

ander legher-steden: andere slaapplaatsen

Begeelt: vol gal

wermt: warm houdt

gedermt: darmen

verstoorde: kwaad maakte

Om dat  … toehoorde: (nl.: de gal)

(r. 91 e.v.: vanaf hier richt Flora zich weer tot de ware bloemenliefhebbers)

Momus: (God van de kritiek; ook wel van dichters en schrijvers; werd door de overige goden verdreven van de Olympus)  -  Zoyelisten: criticasters (Zoďlus: Grieks sofist, 4e eeuw v. C.; harde, bitse criticus van o.a. Homerus)

nu … tijden: (in de winter)

 

 

ghelijck ick heb voor desen: zoals ik voorheen altijd gedaan heb(?)