Als het geen Haarlemmieter is, is het misschien wel een Horinees
(tulpen kijken op het Holland Flowers Festival in Zwaagdijk; februari 2005)
Het slot-motto van dit werkstuk is afkomstig uit een opmerkelijk tweelinggedicht. In Laatste Snicken van een Geest-gevende Haerlemmiter (Kr. 41) spreekt een florist. Hij heeft diep berouw van zijn deelname aan de tulpenhandel. Het is zijn eigen schuld dat hij is gevallen voor de verlokkingen van een lui leventje. Hij weet wel wat Flora tegen hem zou willen zeggen: de tulp is meer waard dan welke bloem ook, en verdient het niet, onteerd te worden door floristen. Die wilden vóór de lente al profiteren van de tulp. Ze kunnen beter exempel nemen aan de bijen: die profiteren van bloemen zonder die te gronde te richten.
Op dit pamflet verschijnt een “reactie” (mogelijk van dezelfde schrijver), getiteld: Aen monsiuer S.V.S.W. rijck-Sinnige poët, op syne laetste Snick-Geest-gevende Haerlemmiter (Kr. 42). Dit tweede gedicht vertoont met het eerste grote overeenkomsten in lengte, indeling, stijl, woordgebruik en rijmwoorden. Het tweede gedicht krijgt echter een geheel andere “draai”: hier wordt de schuld niet geworpen op de florist, maar op Flora, die hem verleid heeft.
Of het nu allemaal komt door de eigen stommiteiten van de Haarlemmer, of doordat Flora hem verleid heeft; het resultaat is in beide gevallen even rampzalig. Beide pamfletten eindigen met een grafschrift. Het eerste is gewijd aan de ‘Haerlemmiter’, wiens noodlot sterk verbonden en verweven is met dat van de tulp, die in het tweede grafschrift centraal staat. Beide, zowel man als bloem, waren volstrekt waardeloos.
Hier is dat niet en is, dat was doen ’t niet en was,
Een rijk in arremoed, een dubbel mis-gewas,
Een gecx bladt aan een tulp, een nietigh wesen konder,
In tijdt een tydeloos, soo op-gegaan, soo onder.1
Hier … arremoed : hier ligt iemand die niet meer is, en al niets was toen hij nog bestond; een rijke die in armoede verkeert - een dubbel mis-gewas: een dubbel misbaksel (bedoeld: zowel man als tulp) - nietigh wesen konder: getuige (WNT: konde I,2) van een nietig wezen (nl. de tulp) - In tijdt een tydeloos: in zijn tijd al tijdloos (herhaling van de gedachte uit de eerste regel)
Hier leydt dat niet en was, doen ’t was, wast niemendal,
Een rijcke arremoe, een trotsche kost’lijck mal:
Een gecks-kap van een tulp, die schielijck wat wonder
Sou brenghen voor den dagh, maer ’t was een veest ten donder.2
kost’lijck mal : dure dwaasheid - wat wonder: iets wonderbaarlijks - een veest ten donder: een scheet als een donderslag
Ghe-upload by den autheur. Anno 2004.
Ist mist oft raeck, ‘t was sijn vermaeck. 3
Tulpengraf in Limmen
© 2004 Frans Mensonides, Leiden
1 Haerlemmiter I (Kr. 41); Krelage (1942b: 280)
2 Haerlemmiter I (Kr. 42); Krelage (1942b: 283)
3 Naar titelblad Biggel-tranen; Krelage (1942b: 199)