De digitale reiziger (6):
Tramplannen Antwerpen, ofwel: zachte weggebruiker doet de voorstad


<< naar thuispagina Frans Mensonides

Kontich; beginpunt van een rit door Antwerpens banlieu


Een ontdekkingstocht. Ik bereis vandaag eens een stuk België dat nog nooit door Nederlandervoeten is betreden: de banlieu van forenzendorpen rondom Antwerpen.

 Antwerpen koestert al tijdenlang grootse tramplannen voor zijn gordel van voorsteden. Dat neemt niet weg dat die oorden nu alleen nog per trein en bus bereikbaar zijn. Urenlang bracht ik door op Internet, om een busroute uit te stippelen van Kontich, in het zuiden, naar Kapellen, in het noorden. Ook trachtte ik me een beeld te vormen van de ingewikkelde tramplannen voor deze regio, waarvan de meerderheid voorshands is uitgesteld, zo niet: afgesteld.

Die plannen worden aan de man gebracht onder de naam ‘Pegasus’, en vormen dan weer een onderdeel van een nog groter ‘Masterplan’ voor de mobiliteit in groot-Antwerpen. Zo rond de eeuwwisseling verscheen het op de tekentafels. Vóór 2010 zouden alle voorsteden voorzien moeten zijn van een snelle, frequente tramverbinding met de binnenstad. Verschillende tramlijnen, die nu eindigen ter hoogte van de Antwerpse gemeentegrenzen, zouden doorgetrokken worden tot aan de buitenrand van de Antwerpse agglomeratie. Plaatsen als Kontich, Hemiksem, Boechout, Beveren-Waas, Schelle, Kapellen, Wommelgem, Wijnegem en Brasschaat, gelegen tot 10 kilometer van O.L.V. Kerk en Groenplaats, zouden daarmee op het tramnet worden aangesloten.

Ook in Antwerpen zelf heeft men grote plannen. De Singel, een ringweg van zuid- via oost- naar noord-Antwerpen, staat op de nominatie voor een sneltrambaan. Ook zou eindelijk de zogeheten ‘tramkoker’ in gebruik worden genomen; de tramtunnel die bij de Leien begint, onder de Rooseveltplaats doorloopt, en via de Gemeentestraat en de Carnotstraat de Turnhoutsebaan bereikt. De kilometerslange koker ligt al sinds 1970 ongebruikt onder het Antwerpse straatoppervlak. Ingebruikname is een loffelijk streven, maar een feestelijke openingsdatum heb ik helaas op geen enkele site kunnen vinden…

Voor uitstel van al deze plannen is feitelijk weinig reden. In de periode 1998-2002 werd tramlijn 3 aan beide zijden verlengd, waardoor de huidige mega-lijn Zwijndrecht – Keizershoek ontstond; we berichtten er eind 2002 over in het REFLEXXIONZZ-artikel Van Oude God naar Luchtbal. Dit project had kunnen dienen als lichtend voorbeeld voor alle 21 ste eeuwse tramplannen. Het werd een groot succes: na de verlenging verdubbelde het passagiersaanbod op lijn 3 tot bijna 40.000 reizigers per werkdag. Toch wisten de Vlamingen uit dat feit geen inspiratie te putten voor een voortvarende aanpak van het Master- en Pegasusplan. Het gevreesde Hollandse uitstelvirus woei de grens over. De raadsfractie van Groen! Antwerpen maakt zich er boos over op haar site. Alleen de korte tramverbinding Mortsel - Boechout ligt op schema; de rest van de projecten is opgeschoven naar de jaren-10 of zelfs 20.

hier een kaartje van Antwerpen en omgeving

 

 

Kontich

Het noenuur is al verstreken, en ik bevind me in eetcafé Côte Sud, aan het kerkplein van Kontich, halverwege Antwerpen en Mechelen. Gevoelens van schaamte beletten me, de eerste helft van deze reisdag te beschrijven. Ik was vanmorgen vroeg uit de veren na een spooknacht, en naderde al rond 9:00 uur het station van Kontich, louter om dit met een snelheid van 120 km/h voorbij te stuiven; ik bleek op Antwerpen-Berchem in de sneltrein gestapt te zijn, in plaats van in de boemel. Zo belandde ik op Mechelen Neckerspoel, en constateerde dat de trein terug net weg was, waarna ik besloot te gaan wandelen naar het andere Mechelse station, langs dat ontzettend hoge spoorwegviaduct. Onderweg werd ik overvallen door een plensbui.

Terug in Kontich negeerde ik de pijlen naar het centrum. Kontich bestaat uit een centrum en een stationswijk, met anderhalve kilometer weiland ertussenin. Ik wist – hoewel ik nooit eerder in Kontich geweest ben - een kortere route naar de dorpskern, een eigenwijsheid die ik zeker op zo’n brekebenerige dag niet had moeten tentoonspreiden. Urenlang heb ik gedwaald; zelfs de Mariabeelden konden me niet verder helpen.

Ik zal ook maar niet schrijven over die typisch Vlaamse voorstadarchitectuur die ik onderweg bewonderd heb; daarover heb ik me in bovenaangehaald Luchtbal-artikel al verbaasd. VINEX-wijken heb je volgens mij niet in België; nieuw staat tussen oud, en lijkt oud. Ik zag talloze zoveelste eeuwse nep-landhuizen, die me nèt niet overtuigden: de stenen te quasi-onregelmatig; te weinig sporen van restauraties; plompe, te vierkante deuren, die toegang verleenden tot ‘stallen’ die nimmer betreden waren door paardenhoeven.

Ergens heb ik aangekondigd gezien dat het deze week de ‘week van de zachte weggebruiker’ is, waarmee vermoedelijk de niet-automobilist bedoeld wordt. De plaatselijke afdeling van iets organiseert een fietstocht om deze week te vieren. Verder beloofde elke lantaarnpaal de spoedige komst naar Kontich van een ‘echt circus met dieren.’

Uiteindelijk ben ik dan in het centrum geraakt; straatjes waar vormeloze vrouwen voor hun voordeuren met elkaar staan te kletsen; met gigantische konten, en met grote zuurstokkleurige blouses gespannen over een te dikke buik, zoals dat hoort in een Vlaams dorp.

In Côte Sud heerst een rust die ik zo langzamerhand wel kan gebruiken. Het is zo’n plek, zo’n dag, zo’n uur dat de wereld stilstaat.Veel volk is niet aanwezig. De bediening is Vlaams-hoffelijk. Uit de luidsprekers kabbelt Roberta Flack of erger (FLAK afweergeschut; associeer ik. Het lijkt een rare sprong, maar verklaarbaar is het wel; gisteren heb ik gewerkt aan een artikel waar, geloof het of niet, afweergeschut in voorkwam.). Ik nuttig een croque garni. Waar zag ik nou vanmorgen ergens een hamburgerautomaat, geflankeerd door een croque-monsieurautomaat? Een opgewarmde krok, met naar plastic smakende kaas, uit een muffe machine; laat ik er maar niet over doordenken!

Onder het eten observeer ik een lange, dunne, jonge man die aan het raam zit. Hij draagt een wat luchtig, voorbarig zomers zakenpak. Alle tijd van de wereld heeft hij. Ik zie zijn verfijnd epicuristenprofiel. Hij kauwt, hij keurt, hij nipt, hij lepelt, hij vorkt in slomo; geen overvolle agenda, vandaag; hij geniet.

“Laat het maar zo”, behoort niet tot het Vlaamse taaleigen, dus ik neem toch mijn wisselgeld in ontvangst, en betreed het kerkplein, waar ik bus 190 neem, die via Mortsel naar Antwerpen rijdt.

Tegen 2015 moet de doortrekking van tramlijn 15, Mortsel – Kontich, klaar zijn; 7 jaar later dan in het oorspronkelijke, voortvarende Masterplan. Op deze site kun je zien, hoe de tramroute gaat lopen. Het centrum van Kontich wordt via Edegem verbonden met Mortsel en Antwerpen. De tram komt te rijden in de middenberm van een brede steenweg.

 

Mortsel

Bus 190 volgt een andere, iets meer meanderende route, en doet ook Hove aan. We verlaten Kontich via een straat met witte spookhuizen, die ècht oud zijn. Net op tijd ben ik hier weg. Naast de zachte week en het circus, wordt hier ook aangekondigd: ‘Kontich ontploft’.

De man met het epicuristenprofiel is ook aan boord; hij leunt ontspannen met de rug tegen de voorruit, praat met de bestuurder, en is vast geen zakenman, maar een rijke zonderling, met geld van zijn ouders, die een garage vol ferrari’s bezit, maar in de week van de zachte weggebruiker de bus neemt. Een roedel twaalfjarige padvinders komt binnen, opvallend bedaard; een stuk rustiger in ieder geval dan in Nederland het geval zou zijn. Drie nemen er plaats naast en tegenover me. Ze zouden me de meest afgrijselijke verwensingen kunnen toevoegen; ik versta geen tittel of jota van hun gesprek. We passeren kinderdagverblijf De Sterretjes ‘waar kindjes kunnen schitteren’.

Dan komen we aan op het Gemeenteplein van Mortsel; beginpunt van tramlijnen 7 en 15. Mortsel ligt flink op de schop; vermoedelijk de eerste schermutselingen voor de verlenging van lijn 7 naar Boechout en lijn 15 naar Kontich. Volgens Groen! Antwerpen ligt Boechout op schema, 2007; maar op een site van de gemeente Antwerpen heb ik al 2009 gelezen.

Ik lees een billboard over de Europese grondwet. België heeft besloten, er geen referendum over te houden, het ding zonder meer goed te keuren en 1 miljoen euro uit te geven aan een informatiecampagne om dit alles aan het volk te verklaren. Het Nederlandse kabinet trekt een veelvoud van dat bedrag uit voor een volksraadpleging, waarvan de negatieve uitkomst vervolgens vermoedelijk genegeerd gaat worden; Europa is zo langzamerhand synoniem aan geldwegsmijterij.

Ik heb enige tijd geaarzeld wat ik op 1 juni zal stemmen. Als je nu eenmaal toch een verenigd Europa hebt, dan kan dat maar beter een grondwet hebben; vond ik aanvankelijk. Maar hebben ze ons ooit gevraagd, of we wel behoefte hadden aan die EU, over de grondwet waarvan we nu wat mogen meekoeren in de marge? En, nu ik erover denk; is er in 2001 een referendum gehouden over de vraag of we wel zin hadden in die euro? Dat waren voldongen feiten; nu het leed geschied is, mogen we naar de stembus over een papieren tijger.

Eindelijk hebben ze dan toegegeven wat de man in de straat al wist in februari 2002: we zijn genaaid met die euro. Zalm en Kok hebben de gulden te goedkoop verkwanseld. Dat pakte voordelig uit voor grootindustriëlen en schuldenmakers, terwijl loonslaven, spaarders en sappelaars het gelag betaalden. Zoals gewoonlijk is het Kwaad beloond en de deugd gestraft. Daarom stem ik tegen die grondwet; zeker sedert Wim Kok, Nederlands grijze eminentie uit het gilde der graaiers en zakkenvullers, zich vanuit het oudemannenhuis te pas en te onpas vóór de grondwet uitspreekt.

Het probleem met zo’n referendum is: je hebt maar twee mogelijkheden; vóórstemmen of tegen (eigenlijk vier: je kunt ook ‘onthouding’ stemmen, of thuisblijven). Ik ben niet zozeer tegen de grondwet, als wel tegen de infame dievenbende die ons de zakken leegtrekt onder het mom van een verenigd Europe. Via de stemcomputer kun je zo’n genuanceerd, verfijnd standpunt niet tot uitdrukking brengen; ik doe het dus op deze plek.


 


Boechout

In het hart van Mortsel staan de winkelpanden schouder aan schouder te koop of te huur; de wegwerkzaamheden hebben hun tol geëist. Via de brede Statielei - en over het deels ondergrondse station Oude God heen - bewandel ik het beoogde tramtracé naar Boechout. Dat loopt na Oude God verder over de Liersesteenweg, de huidige route van bus 297 naar Lier. Er zijn hier nog geen tekenen van tramwerkzaamheden.

Links en rechts van de steenweg bevinden zich de villaparken en flatwijken die de tram straks klandizie moeten bezorgen. Langs de weg zelf zie je de bekende bonte opeenvolging van Jugendstilpanden, vakwerkhuizen, namaakboerenhoeven, ondefinieerbare stenen misbaksels, smalle huisjes met blinde muren, wrakke appartementjes met dichtgetimmerde ruiten, en hun gloednieuwe opvolgers. Ik sla rechtsaf en betreed een prieel met pergola’s, uitgespaard in een pijpenla tussen twee moderne flatblokken in. Op nog geen 50 meter van die drukke steenweg hoor ik ineens vogels kwinkeleren. De omgeving hier maakt op mij een zeer Vlaamse indruk; dit parkje heet dan ook: Hollandse Tuin.

Terug op de steenweg kruis ik opnieuw een spoorbaan. Beneden me ligt een overleden station: Mortsel Liersesteenweg. Het staat nog wel op de netkaart van NMBS, maar er stoppen geen treinen meer. Mortsel telt verder nog drie echte stations, aan twee verschillende spoorlijnen, op niet veel meer dan een vierkante kilometer.

Mortsel gaat over in Boechout. Ik volg de weg over een viaduct heen; opnieuw een spoorwegviaduct. Een bromfietser stopt naast me. Hij vraagt de weg naar Liend, of zoiets. Maar ook ‘sorry, ik ben hier niet bekend’ behoort in Vlaanderen niet tot de staande uitdrukkingen. Hij kijkt me aan of ik niet helemaal goed wijs ben, stelt zijn vraag nogmaals; hulpeloos en wat bête blik ik terug, en hij zegt nu: ‘Aah, gij zijt niet van ‘ier.’ ‘Wilt u naar Lier?’, versta ik, maar de bromfiets knettert er al vandoor. Is een bromfietser nu eigenlijk ook een zachte weggebruiker? Het lijkt me een grensgeval.

Boechout is een dunbevolkt, uitgestrekt villadorp. Planologen verwachtten hier geen grote toeloop op de tram, en besloten daarom, die maar te laten eindigen aan de rand van het dorp, 200 meter voorbij de gemeentegrens. In 2009 moet hier – vermoedelijk op het braakliggende weiland tegenover het oude(?) kasteeltje - een ‘terminus’verijzen met overstapmogelijkheden van bus op tram. Of Boechout ooit erg enthousiast zal worden voor die tram, die niet bij je voor de deur stopt; ik waag het te betwijfelen.

 

Wijnegem

‘Voer geen oorlog, voer eendjes’, staat gegraveerd op de wand van de abri tegenover het station. Ik neem bus 297 terug naar Mortsel, en stap daar over op lijn 140 die de universiteit Wilrijk, ten zuidwesten van Antwerp, verbindt met Wijnegem, ten oosten ervan. Radiomuziek bulkt me al tegemoet, nog voor de deuren vaneen gegaan zijn; de dikke chauffeuse, die met een figuur als van een amoebe achter het stuur zit, heeft het apparaat zo ongeveer op orkaankracht staan.

Langs een verzameling gammele loodsen verlaten we Mortsel. Via een netwerk van opnieuw steenwegen rijden we richting Wommelgem. Onderweg passeren we een zweefvliegveld, met de flatblokken van Deurne op de achtergrond. Ook Wommelgem staat op de nominatie voor een tram. Zelfs het verderop gelegen Ranst komt in aanmerking, volgens sommige versies van het Masterplan. Lijn 24 zal ervoor worden doorgetrokken.

Van Wommelgem naar Wijnegem is maar een kleine stap; een viaductje over een snelweg, en we rijden het volgende forenzendorp binnen. Ik stap uit op een wat kaal marktpleintje, en lees bij een invalidenparkeerplaats nevenstaande boodschap, die lijkt ingegeven door een Oudtestamentische ‘oog om oog, tand om tand’-mentaliteit; de harde weggebruiker??

Van Wijnegem loopt er een ellenlange buslijn, nr. 78, naar Zandvliet, in het havengebied nabij de Nederlandse grens, via Schoten, Brasschaat en Kapellen; een tangentiële lijn, buiten Antwerpen om. Maar die bus zal nog drie kwartier op zich laten wachten. Keurend laat ik mijn oog rond gaan door Wijnegem. Mijn oogdeel is niet gunstig; ik wil hier meteen wel weer weg. Daarom wijk ik af van mijn zorgvuldig uitgestippelde route, en stel me op in de abri voor de bussen naar Antwerpen.



Keizershoek

Op het bankje zit een middelbaar, wat simpel stel. Ook al weer van die vormeloze types, de amorfen zijn in opmars, in gans Europe. Hij laat haar zijn nieuwe telefoon zien, zo’n modern ding met luiken die je kunt uitklappen. Trots somt hij op, wat voor functies er allemaal opzitten: internet, spelletjes spelen, je boekhouding doen, hypotheekberekeningen, geluiden opnemen, agenda, memo’s, kasboek, polyfonische beltonen, wekalarm, fotograferen, muziek afspelen; zo ongeveer alles wat sedert 1800 is uitgevonden tot nut en vermaak van het mensdom. Zij luistert geïmponeerd.

Zoiets, zo’n verliefd verhaal houden over een apparaat, dat doen alleen mannen. Een vrouw koopt een telefoon om ermee te bellen; een man om ermee te pronken. Het is een vorm van piemelmeting, al heet het spel met die telefoons: ‘wie heeft de kleinste’, in plaats van ‘wie heeft de langste’.

Er verschijnt een gelede bus, lijn 410 uit Turenhout. Een drukke route, met kwartierdienst overdag, en in de ochtendspits, tussen halfacht en acht, zelfs even vijfminutendienst. Deze route, Wijnegem – Antwerpen, heeft, na het traject naar Boechout, de meeste kans om spoedig vertramd te worden; ik heb 2010 horen noemen als datum van ingebruikname. Daartoe zullen de lijnen 10 en 12, die nu eindigen in Deurne, doorgetrokken worden. Er komt een nieuwe ‘stelplaats’ (remise), niet ver van het grote winkelcentrum op de grens van Deurne en Wijnegem.

Het simpele stel zit op de achterbank te hobbelen; hij zit nog steeds met die telefoon te pielen, en er uitleg over te verstrekken. ‘Kunt ge er ook van die briefkes mee sturen?’, vraagt de vrouw plotseling, om ook eens iets te zeggen. Ik schiet in een lach. Er knapt iets in de man. Ja, natuurlijk kan er ook mee geSMSd worden, wat een vraag! Geïrriteerd klapt hij het apparaat dicht en steekt het in zijn zak.

Inmiddels zijn wij terechtgekomen op de Turenhoutsebaan, en weet ik die ongebruikte tramkoker beneden me. Een drukke route; tram 10 en 24 rijden hier gelijk op met een hele vloot bussen, en niet te vergeten het nodige autoverkeer. Het schiet hier niet echt op: gooi maar open, die koker (met Europese subsidie, misschien?)

De bus eindigt waar alle bussen eindigen; bij het busstation op de Rooseveltplaats, in het hart van de stad. Ik stap over op tram 3 naar Merksem, die zoals gezegd, een paar jaar geleden is doorgetrokken naar Keizershoek, op de grens met Brasschaat. Daar is weer zo’n terminus om over te stappen van tram op bus. Maar het valt me op, dat de bussen uit Brasschaat keurig netjes doorrijden naar Antwerpen, parallel aan die tram; men doet hier niet aan ‘aantakken’.

De Keizershoek, een paar jaar geleden vermoedelijk nog weiland, biedt alles wat de voorstadbewoner behoeft: een P&R-terrein, wasserettes, zonnebanken, vreetschuren, maar bovenal: een Carrefour. Deze uit Frankrijk bekende weidewinkel is onlangs overgewaaid naar België, maar heeft de Nederlandse grenzen nog niet overschreden, al komt het gevaarlijk dichtbij.

Ik voel me wat verloren in deze mega-supermarkt (hypermarkt, zeggen ze ook wel), waar duizenden Vlamingen vanmiddag hun winkelwagen lopen af te laden, om de bups straks bij één van de 45 kassa’s af te rekenen; mondkost voor heel de maand. Die winkelwagentjes hebben een inhoud van bijna 10 kubieke meter en een maximaal laadvermogen van bijna een ton. De visafdeling van Carrefour is groter dan de complete Albert Heijn bij mij in de buurt; myriaden afzichtelijke diepzeemonsters staren me met dode ogen verwijtend aan. Alleen een automobilist kan echt profiteren van zo’n hypermarkt; neem je de tram, dan ben je toch gebonden aan een maximale hoeveelheid bagage.

 

Vermeend lijk

Terug naar de terminus. Ik kan van hier een bus naar Brasschaat nemen die daarvandaan zal doorrijden als lijn 73, via Kapellen en Ekeren terug naar Antwerpen. Nu kan ik mijn geplande tocht naar Kapellen toch nog voortzetten.

De gelede bus komt aanstuiven, neemt mij op als passagier, en spuit weer weg. Nu begint een dollemansrit van bijna een uur door villaparken, smalle dorpsstraatjes en bossen, met onverantwoordelijke snelheden. Ik heb hier vandaag bij De Lijn alles meegemaakt wat het leven van de zachte reiziger tot een hel maakt: chagrijnige snuiten achter het stuur, tetterende radio’s, voeten die vastgelijmd waren op het gaspedaal; ik heb niet in één bus gezeten die ook maar bij benadering op tijd reed. De bussen zitten meestal wel vol bij de Lijn; het passagiersaanbod stijgt met zo’n 10% per jaar, waar het in Nederland alleen maar daalt. Maar het komt volgens mij louter door de in Vlaanderen geldende lage bustarieven, en heeft niets te maken met de kwaliteit van het vervoer en de dienstverlening, die in Vlaanderen even beroerd is als bij ons.

Als je vluchtig kijkt – en meer is vanuit deze bus niet mogelijk – lijkt Brasschaat sprekend op Zeist: een lange weg met paleizen erlangs, overgaande in een kilometers lange winkelstraat. Eén verschil; Zeist kent vast geen Degustatiesalon. In Brasschaat haken vele inwoners naar een tramverbinding, maar die zal er vóór 2020 vermoedelijk niet komen.

Ik kijk om – gewoon, om eens om te kijken – en dan zie ik de man pas, die in de achterste geleding languit op zijn buik in het gangpad ligt; een jonge man met een atletische gestalte, maar momenteel uitgeschakeld. Het is wel duidelijk: die is bewusteloos of dood.

Eerst negeer ik wat ik gezien heb – ik ben toch niet in de bus gestapt om een lijk op te rapen – maar als ik twee haltes verder nog een keer omkijk, ligt de man er nog steeds. Wat te doen? Als hij inderdaad een hartontploffing heeft, zijn de eerste zes minuten cruciaal. Daarvan heb ik er al anderhalf laten verglijden – maar wie weet, hoelang hij er al ligt. Nu kan ik naar achteren lopen, om te vragen of hij wel helemaal in orde is. Maar het antwoord weet ik van tevoren al, en ik ben voorstadbewoner genoeg om bang te zijn voor een ordinaire truuk. Zoals een vos doet, volgens een oude legende; waar las ik dat nou? Dood gaan liggen, en hopen dat zijn prooi hem ziet. Het prooidier denkt dan bij zichzelf: hee, krijg nou niks, daar ligt een dooie vos; daar wil ik het mijne van hebben; dat wil ik wel eens van dichterbij bekijken. Hij komt te dichtbij, en SNAP!, hij is de sigaar. Waar las ik dat nou? Maar waarom denk ik nu aan dit soort onzin; hier dient ingegrepen te worden! Naast de chauffeur en de dode man ben ik de enige passagier op dit late middaguur; wie anders zou iets kunnen doen?

Juist draaien we het terrein van een ziekenhuis op (met volle snelheid, op twee wielen); als we nu eens mijn zijn tweeën… Ik waarschuw de chauffeur dat er een dode man achter in zijn bus ligt, maar de eerstgenoemde zegt: ‘och menier, hij ligt alleen maar te sloape, hè’. De chauffeur heeft al twee keer geprobeerd, de passagier te wekken, maar die bleef liever nog even liggen, had hij gezegd. Straks, tegen het eind van de rit, zal de chauffeur wel even contact opnemen met de controle. ‘Je hebt mensen, die letterlijk óveral kunnen slapen’, merk ik zuur op; bij mij is het zelfs niet eens vanzelfsprekend dat ik ’s nachts slaap, in een bed.

Inderdaad, nu ik de man wat nauwkeuriger observeer, zie ik dat hij ademt, al lijkt het niet van harte. Nog vijf minuten later, we zijn inmiddels de weg naar Kapellen ingeslagen, verandert de slaper van houding; hij schurkt zijn hoofd aan tegen een opstapje. Hij draait zich nog eens om, zogezegd, en slaapt verder.

Minstens even bizar als het gedrag van de slaper, is dat van de passagiers die de bus binnenkomen, en nog niet weten wat ik wèl weet: dat de man niet dood is. Een dame met een nuffig hondje wijst op het lijk, en kijkt mij vragend aan, alsof ík er iets aan kan doen. En neemt vervolgens plaats; zonder verdere actie (ik zeg lekker niks). Een oude man, type Mr. Magoo, tuurt kippig naar achteren. Hij ziet donders goed wat eraan de hand is, lees ik af uit zijn houding, maar gaat gewoon zitten; zich voornemend, zich te beroepen op slechtziendheid als er later vragen gesteld worden. Twee jongetjes werpen telkens steelse blikken naar achteren, en seinen hun vader in. Maar die weigert te kijken; hij gelooft het niet. Een vrijend paar blijft gewoon vrijen, en ziet de schijndode helemaal niet. Vier uitgaanders gaan zitten op de bankjes aan weerszijden van het vermeende lijk, en onthouden zich van commentaar. Een man met een wat Italiaanserig uiterlijk kijkt glazig derwaarts, zijgt neer op een bankje en valt ogenblikkelijk zelf in slaap.

We passeren station Kapellen, waar ik vanmorgen met de trein al langs gekomen ben. De chauffeur meldt nu per mobilofoon, dat er een slapende man op de vloer ligt. Zou er misschien even een controleur…

Het volgende villadorp is Ekeren; ook daar ben ik vanmorgen langsgekomen. Het dorp is slachtoffer van opgebroken wegen en kronkelige omleidingsroutes, die met volle snelheid genomen worden. Boem, kraak, dender! Het chassis van de bus schuurt over een verkeersdrempel. Bussen kunnen daar heel goed tegen; privé-auto’s van buschauffeurs wat minder. Ondertussen vraag ik me vruchteloos af, wie de ‘speelpot’ van 2 miljoen euro zullen winnen, die op elke straathoek aangekondigd staat. Het is een boel geld; hopelijk komt het terecht bij lieden die het goed kunnen gebruiken.

Via de Ekerse Steenweg koersen we op Antwerpen aan. Dit zou de beoogde route kunnen zijn van die tramverbinding naar Ekeren en Kapellen. Maar zeker ben ik er niet van. Het project staat dan weliswaar op het ‘projectfiche’, maar een tracé is volgens mij nog niet uitgewerkt; het is typisch zo’n plan voor de generaties die na ons komen.

De schone slaper is weer van houding veranderd; hij gebruikt zijn onderarmen nu als hoofdkussen. Maar op de Noorderlaan wordt zijn dut wreed verstoord: twee controleurs komen de bus binnen. Onmiddellijk na schudden ontwaakt hij, en gaat rechtop zitten op de achterbank, zoetsappig; nog net niet met de armen over elkaar. Hij is een ware Adonis; niet het verlopen type dat ik verwacht had. Spontaan belooft hij, zich gedurende de rest van de rit normaal te zullen gedragen, maar het mag niet meer baten: hij moet mee, de bus uit. Gevankelijk wordt hij afgevoerd. Ik vraag me af, wat ze hem ten laste zullen leggen: verkeren in kennelijke staat van slaap, op niet daarvoor geëigende plaatsen?

Het incident laat mij achter met gemengde gevoelens. Ik ben er niet zeker van, dat een echte dode in een bus de hulp zou krijgen die hij zo hard nodig heeft.

Over kinderhoofdjes rijden we door havengebied. De bus, nieuw geweest, rammelt bijna uit zijn voegen. Dan eindelijk de Rooseveltplaats, einde van een lange rit door de voorstad. Een eindconclusie heb ik niet; daar zal ik in de trein terug eens driftig over nadenken.

Frans Mensonides
17 mei 2005



© Frans Mensonides, Leiden, 2005


<< naar thuispagina Frans Mensonides