De digitale reiziger (44b):
Een eerste mei (2): Moordwandelingen

Hengelo, Stadskantoor

 

... to live in a land where justice is a game ...

Hurricane /
Bob Dylan (1975)


This ole house once rang with laughter

Uit een hit van Shaking Stevens (1981) en Rosemary Clooney (1954)

 

<<< LEES EERST DEEL 1

Einde van het bezoekje aan Bad Bentheim. Als ik het stationsplein op kom, loopt de IC uit Berlijn net binnen. Tijd genoeg nog voor een paar foto’s; die hele locwissel moet ook nog plaatsvinden. De gele NS-loc staat in de verte klaar; vaag en golverig in de trillende lucht; het is warm op deze eerste mei.

 


Het is nog geen 15:00 uur. Wat te doen, de rest van de dag? Bovenop het nieuws naar Apeldoorn gaan, vind ik nog steeds geen optie. Ik kan, meer in overeenstemming met de doelstellingen van deze site, naar Hengelo, waar ik nog een boeiende busbaan te bezichtigen weet. Ik kan ook een Deventer Moordwandeling gaan maken. Die moord gebeurde al bijna tien jaar geleden, dus ramptoerisme kun je dat niet meer noemen.

Vandaag lees ik in de trein het boek Schuldig van Ernest Louwes. Toen ik die titel las, dacht ik in een afschuwelijk ogenblik dat de belastingadviseur al zijn medestanders tuk had gehad: hij zou in dat boek doodleuk bekennen dat hij de moord op de Deventer weduwe toch gepleegd had. Maar dat bleek niet het geval: Louwes ontkent nog steeds dat hij er iets mee te maken heeft gehad.

Ik geloof hem, maar geloof tevens dat hij nooit het eerherstel zal krijgen waarnaar hij haakt. Daarvoor zijn er nu te veel reputaties met deze zaak gemoeid van machtige magistraten en bekende Nederlandse meninghebbers. Louwes heeft veertien dagen geleden de gevangenis verlaten. Niet in triomf, omdat hij was vrijgesproken; nee, eenvoudigweg omdat hij zijn straf heeft uitgezeten.

De moord op mevr. Wittenberg (59), de rijke, excentrieke weduwe met het veredelde tante- Sidonia-kapsel, werd gepleegd in september 1999. Haar belastingadviseur en executeur-testamentair Louwes kreeg deze daad in de schoenen geschoven. Hij zou ‘executeur’ iets te letterlijk genomen hebben. Ik heb het gemist toen, blijkbaar, en hoorde er pas zeven jaar later over, toen Maurice de Hond zich had opgeworpen als verdediger van Louwes, en een pamflet over de zaak had geschreven. Ik was bezig met een reeksje over moderne pamflettisten.

Ik schreef DIT stukje en correspondeerde zeer kort met de opiniepeiler, die een gedreven indruk op me maakte, continue op het randje van doordraaien. Een vasthoudendheid als een pitbull is vaak ook de enige houding waarmee je iets bereikt tegen een kafkaëske, bureaucratische overmacht. Ik spreek uit persoonlijke ervaring uit de tijd dat ik ROVER en het ICT-wezen nog diende. Belangenbehartiging vereist een dergelijke houding, al slaat hij uiteindelijk meestal terug op jezelf.


Ik werd een fanatieke volger van De Honds blog, waarop die moord tot voor kort het voornaamste onderwerp was. Daar ik geen verstand heb van steekwapens, het hazardspel dat DNA-bewijsvoering heet en GSM-technologie, heb ik er nooit iets in gepost. Wel werd mijn stukje over Bob Dylans Hurricane door iemand anders gelinkt.

Mijn belangstelling voor de zaak komt volgens mij meer voort uit vertrouwdheid met het decor dan uit diep rechtvaardigheidsverlangen, waarvan na een ruime halve eeuw in deze poel des verderfs toch al niet veel meer over was. Als je de omgeving kent, komt zo’n zaak veel meer tot leven dan een moord in, zeg, Hengelo. De Deventer weduwe woonde namelijk op de Zwols(ch)eweg, hemelsbreed op 100 meter afstand van een andere Deventer weduwe, mijn grootmoeder, die ruim een halve eeuw aan de Van der Keesselstraat gewoond heeft. Zij was ook 59, althans op deze foto, waarop zij met mij staat afgebeeld. We schrijven dan 1957 en ik ben 9 maanden oud.

Mijn oma was een tikje ouderwets; een elektrische drukbel kwam bij haar niet op de deurlijst. Een geiser heeft ze ook nooit aangeschaft; tot haar dood in 1981 heeft ze keteltjes water opgewarmd.

Ik vraag even de aandacht voor dat logootje onder die klepel. Dat stelt een lelie voor (als dit een kleurenfoto was, zou je kunnen zien dat het een groene was) en is het symbool van de padvindersbeweging. Mijn vader en mijn oom Frans zaten bij de padvinderij. De lelie was een baken voor padvinders die door den vreemde zwierven, down and out in Deventer. Bij zo’n huis konden ze aan de bel trekken en aanspraak maken op een homp brood, een kroes water en een strozak voor de nacht, althans zoiets stel ik me voor in mijn romantische hunkering naar tijden die ik niet heb meegemaakt. In ’57 had dat bordje geen betekenis meer; mijn vader en oom woonden al lang niet meer thuis en zaten niet meer bij de padvinderij. Maar het hing er nog.

Ja, ik ga een Deventer Moordwandeling maken, besluit ik spontaan. Maar als de trein Hengelo binnenrolt stap ik even spontaan uit om die busbaan te gaan bekijken.

Wat was daarmee ook alweer aan de hand? In 2007 deed ik twee busbanen in Enschede. Ik oordeelde er nogal gunstig over. Maar als ik het stukje overlees, vind ik het toch eigenlijk vreemde gevallen: onoverzichtelijke baantjes, met maar één rijstrook, dwars langs een woonwijk. Ik noemde toen een busbaan in Hengelo Noord, maar had geen tijd meer om erheen te gaan. Dat gaan we nu dus doen.

Op een schutting staat: ‘Ik overleed aan roestafzetting / Na het roken van een ketting’. Op het vandaag zeer stille busstation beneden neem ik lijn 13, alweer een lijn 13, naar Hasseler Es. Ik ben voorshands de enige passagier in de bus die staat te stoven in de namiddagzon. Maar vlak voor vertrek dienen zich nog twee anderen aan, die naar Van der Valk willen en deze bus kunnen nemen, als ze bereid zijn, een klein stukje te ‘loep’m’ vanaf de halte, zoals de chauffeur zegt.

We rijden door een grijsbetonnen stadshart dat geen erg levendige indruk op me maakt. Hengelo (spreek uit: Heng’nlóé) is voor mij het Wladiwostok van Nederland. De stad trekt me om een of andere reden niet, en ik kom er dan ook zelden. Dit is geloof de derde keer in mijn leven dat ik er meer van zie dan het perron.

Het Twents Blessurecentrum organiseert een gratis lezing over bolle rugklachten. Na twee buitenwijkjes, ’t Wilbert en Hengelose Es, klapt er een spoorboom voor de bus open, die toegang geeft tot een grijze busbaan naast een zwarte asfaltweg. Deze baan voert nu eens niet langs een wijk, maar langs een natuurgebied. Het heet ’t Weusthag, een naam die niet Nederlands klinkt, niet Duits, maar Twents dan, zeker.

De vier haltes langs de baan heten Stadskantoor, Campus West (een bedrijventerrein, geen school), Holec en Kristenberg. De busbaan, bereden door lijn 13 en het spitslijntje 8, ligt naast een autobaan waarop vanmiddag vrijwel geen enkele auto rijdt; een verdwaalde bezoeker van ’t Weusthag, hooguit.

De bus komt weer in een woonwijk, Slangenbeek. De bushalte is uitgerust met een grote stationsklok. Ik loop terug langs de busbaan, om alle passerende bussen te fotograferen. Het is hier kwartierdienst. ’s Avonds rijdt de bus slechts om het halfuur, en dan nog maar in één richting; een grote lus door Hengelo.

Het stadskantoor is gesloten; alle gemeentelijke instellingen zitten vandaag dicht, anders liep ik hier ook niet rond. Natuurlijk staan hier op normale werkdagen in de middagspits de auto’s bumper aan bumper te gassen en zoef je er met de bus vrolijk langsheen. Je hoort mij niet beweren, dat die Hengelose busbaan overbodig is en het geld is weggegooid. So wie so zie ik een euro liever aan businfrastructuur besteed worden dan aan asfalt dat wordt uitgerold voor de particuliere vierwieler.

 

 


Eigenlijk is dit ook een moordwandeling, langs dat natuurgebied - in de betekenis van een zeer aangename wandeling. Als alles komt er een eind aan. Ik passeer de spoorboom, de busboom, bedoel ik, en ben weer in de bewoonde wereld. Bij de eerste de beste halte neem ik de bus terug naar het station. Daar mis ik net de IC naar het westen. 25 minuten later komt de trein uit Berlijn binnenrollen; ik ben precies twee uur in Hengelo geweest.

Opnieuw neem ik het boek van Louwes ter hand. Alle boeken over de Deventer Moordzaak zijn pageturners. Waarom een whodunit, een verzonnen detectiveverhaal, kopen als je ook een realistisch moordverhaal kunt lezen?

Die Louwes valt me trouwens 100% mee zoals hij naar voren komt uit zijn eigen verhaal. Hij is vaak neergezet als een in-saaie boekhouder (hoewel hij helemaal geen boekhouder is). Hoe zal zo iemand zich houden als hij in een gevangenis wordt gezet tussen allerlei échte zware jongens? Werd hij ook nog eens hun slachtoffer? Nee, hij kreeg een overwicht op ze, onder andere door ze te helpen met juridische zaken en met het schrijven van brieven.

Louwes is godverdorie een vent met kloten! Hij schrijft het allemaal nog levendig op ook, al kan dat de verdienste zijn van de redactie.

Hoeveel mensen zitten er nog meer onschuldig in de gevangenis? Evenveel als er schuldig vrij rondlopen in de maatschappij? Het kan jou en mij ook overkomen, wat Louwes is overkomen. En niet al die slachtoffers hebben een BN om het voor ze op te nemen.

In Deventer besluit ik, opnieuw spontaan, uit te stappen; aanvankelijk om en eenvoudige maaltijd te gebruiken in de stationsrestauratie. Ik val midden in het nieuws op de radio, maar het bericht over ‘Apeldoorn’ is al afgelopen, en ik hoor dus nog steeds niet dat Tates dood is. Hier tenminste geen twijfel over de schuldvraag. Tates tat es (deed het), al zal de komende week blijken dat niemand in zijn omgeving precies snapt waarom. Louwes had wel een motief, volgens de rechters: hij zou uit zijn op het geld van de weduwe, om daarmee een vakantiehuis te kopen op het eiland Malta. Louwes beweerde niet eens te weten, waar dat lag, en water- en vliegangst te hebben, maar dat kan iedereen wel beweren, beweerden de magistraten.

Ik besluit dan toch die tocht maar te maken naar de Zwolseweg en de Van der Keesselstraat. Buiten zie ik een bus klaarstaan naar Zandweerd / Platvoet; dat klinkt me goed bekend in de oren en ik stap in.

Vroeger reden door Deventer hele kleine stadsbusjes, met ca. 20 zitplaatsen; ‘Microbussen’ werden die geloof ik genoemd. Deventer was zo’n klein stadje dat een microscopisch busje genoeg was voor het stadsvervoer.

Die busjes reden ook door de Van der Keesselstraat. Ik lag er altijd naar te luisteren in het voorkamertje, waar ik sliep als we bij oma logeerden. Het was de voormalige studeerkamer van mijn te vroeg overleden grootvader. Er stonden nog allerlei radiospullen; het leek wel of hij elk moment weer kon binnenstappen. Hij had een knobbel voor techniek, vooral voor radiozaken. Hij had vast meer begrepen dan ik van de atmosferische omstandigheden die ervoor zorgden dat Louwes, op de snelweg bij Nunspeet, met zijn telefoon de GSM-mast in Deventer aanstraalde. Na zich even ingelezen te hebben in mobiele telefonie; natuurlijk; dat had je in zijn tijd niet.

De statige, beboomde Zwolseweg. Hij begint met fraaie huizen, Jugendstilwerk, maar zakt wat af als je meer naar het noorden komt. Ik ben mijn halte ineens al voorbij. Deventer is nog steeds een klein stadje; eigenlijk is het alleen nog maar gekrompen, sinds de tijd dat ik er vaak logeerde.

Ik loop terug naar het huis van de weduwe. Eigenlijk valt het me tegen. Ik had een half paleis verwacht, maar het is een gewone twee-onder-een-kapwoning, niet echt bijzonder. Dat een miljonaire daar wilde wonen!

Als de muren van huizen eens konden spreken, over de mensen die er binnen hen gewoond hebben, over de zaken die zich er hebben afgespeeld. Dan wisten we in ieder geval zeker wie die moord gepleegd had – gesteld dat huizen niet liegen en geen meineed plegen. Ik fotografeer het huis, maar publiceer de foto niet, want er is niets aan te zien.

Nu sla ik de hoek om, de Van der Keeselstraat in. God, wat is die ook smal geworden! Hoe heeft een stadsbus, zelfs een klein busje, er doorheen kunnen rijden! Die wijk: brede alleeën zie ik, als ik er nog wel eens over droom. Maar wat een akelige gribus is het!

Dat huis van mijn oma: ook al zo klein. Ik heb altijd gedacht dat die krimp een relatief verschijnsel was; je ziet als volwassene de dingen per slot van rekening met grotere ogen dan als kind. Maar ik was 25 toen ik hier voor het laatst was. Blijkbaar krimpt de ruimte maar door, tegelijk met de tijd, die ook korter en korter wordt naarmate je ouder wordt, waardoor de jaren sneller en sneller verglijden, naarmate je er nog minder te gaan hebt. Dat geldt ook weer niet altijd; deze eerste mei lijkt wel van elastiek. Het is de hele dag vroeger dan ik denk.

Ik haal nog wel eens opmerkelijke uitspraken aan van mijn grootmoeder, maar dat is dan mijn andere grootmoeder, die van moederszijde. Mijn oma uit Deventer zei nooit iets opmerkelijks. Maar wat ze zei, herhaalde ze wel opmerkelijk vaak. Toch was er dank zij haar altijd voldoende boeiende gesprekstof in de familie, als ze er niet bij was.

Daarover zal ik niet uitweiden. Vanaf hier geldt: over de doden niets dan goeds. Wat je mijn oma moest nageven: ze hield de boel nog een beetje bij elkaar. In de jaren 70 gaf ze op 24 oktober, haar verjaardag, altijd een familiediner, waarbij ze als een fiere mater familias aan tafel zat. Dan zag je al je ooms en tantes weer, alle neven en nichten met hun recent verworven aanhang; dan hoorde je weer ieders wel en wee. Na haar dood verslapten de familiebanden. Smeekbeden om eens langs te komen in Deventer, negeer ik al jaren; nergens om, het komt er gewoon niet meer van. Ja, vanmorgen kwam ik langs Deventer en nu sta ik zelfs op Deventers grondgebied, maar dat bedoelden ze vast niet met ‘langskomen’.

Ook van dit twee-onder-een-kaphuis aan de Van der Keesselstraat plaats ik de foto niet. Hij is voor mijn moeder, die een herinnering zal ophalen uit haar verlovingstijd: ‘Het was misschien wel een huishouden van Jan Steen in dat huis, maar alles kon er. Iedereen was welkom. Vier jongens, moet je nagaan, en elk met hun vrienden. Er was altijd leven in de brouwerij. Dat miste ik thuis wel eens. Het leek soms wel een sterfhuis. Je opa was altijd aan het werk en voor je oma moest het altijd stil zijn, vanwege haar hoofdpijn’.

Dat veldje is er ook nog. Dat verwondert me; het lijkt me een ideale locatie voor stadsinbreiding. Mijn oma durfde er soms niet langs. ‘Daar zitten altijd opgeschoten jongens, met brommers. Het zijn van die bromnozems. Frans, zul jij later, als je groter bent, nooit, nóóit bij de bromnozems gaan? Zul jij je oma dat beloven?’

- ‘Nee, oma, ja, oma’, zei ik zoetsappig. Ik vond ook wel dat ze zeurde, maar ik deed er maar mee heen. Mijn belofte heb ik nooit kunnen schenden. Toen ik de leeftijd had om me per bromfiets te mogen verplaatsen, bestonden er geen bromnozems meer.

Ik loop terug langs het huis, en let nu pas op de deurlijst. De trekbel is vervangen door een drukknop. Dat is volgens de verwachting. Maar – och jee, ach gut, hoe bestaat het! – daarboven hangt nog steeds dat padvindersbordje.

Ik sla de Zwolseweg weer in. Mijn moeder vertelt dat ik daar, bij een kapperszaakje op een hoek, in die zomervakantie van 1957 mijn eerste haarknipbeurt heb ondergaan. Daar is ook een foto van. Daar ik nog niet met woorden blijk kon geven van mijn misnoegen, zette ik het op een krijsen; alvast een voorproefje van de discussies over haarlengte, niet zo veel jaren later.

Nu kan ik doorlopen naar de Gibsonstraat, waar het mes is gevonden waarmee de weduwe niet vermoord is; ik kan naar de begraafplaats gaan, waar niet het mes werd gevonden waarmee de weduwe wél is afgeslacht, of naar de Tjoenerstraat waar M. de Jong, de ‘klusjesman’, gewoond heeft die volgens velen gedaan heeft waarvoor Louwes heeft moeten brommen. Maar dat dient allemaal geen doel; afgelopen met de moordwandeling!

Wel loop ik op de terugweg naar het station via de Kerkstraat, waar op de avond van de moord een agressieve, verwarde man werd aangetroffen. De dader, met bij wijze van spreken het bloed van mevr. Wittenberg nog aan zijn handen? En was dat dan Louwes, De Jong of een derde, die onbekend wenste te blijven?

Dat laatste kan ook nog, iemand die zich doodlacht bij al die strijd van klusjesmanaanhangers versus belastingdeskundige-adepten. Het schijnt de een of de ander te moeten zijn. De nuance is wel eens zoek, aan beide kanten. Er verscheen onlangs een boek van de zich onderzoeksjournalist noemende Bas Haan. Die is overgelopen van het kamp-Louwes naar het kamp-De Jong. Hij barst in zijn boek regelmatig uit in bezadigde oproepen tegen dezelfde vooringenomenheid die hij zelf op vrijwel elke pagina tentoonspreidt.

De Haan lijkt verliefder op primeurs dan op de waarheid. En hij komt met een hoop onzinnige argumenten. De klusjesman kan het in zijn ogen niet gedaan hebben, want die heeft heel goede referenties als beveiligingsman. Ja, beveiligingsmannen doen nooit rare dingen, toch?

Als ik het perron opkom, rolt de trein net binnen. Het is weer die uit Berlijn; ook in Deventer ben ik precies twee uur geweest. Dit is het einde van een lange eerste mei. Nee, die duurt nog ruim vier uur. Einde van deze dubbelaflevering, in ieder geval.

Frans Mensonides
24 mei 2009
Er geweest: 1 mei 2009.
Poster van Maurice De Hond later, elders en over iets anders.
Foto's uit 1957 gemaakt door mijn vader, Hayo Mensonides

 

 

© Frans Mensonides, Leiden, 2009.


 

<< naar thuispagina Frans Mensonides