Jaren in zwart-wit; herinneringen aan de oertijd van de televisie (HERHALING)

50 jaar ik; tien jaar Thuispagina van Frans Mensonides

Dit artikel is eerder gepubliceerd in mijn Internet-magazine REFLEXXIONZZ! (2002); dit is weer eens een herhaling.
De krantenberichten zijn afkomstig uit Het Vrije Volk, uit de herfst van 1964, een roerige tijd in televisieland.

 

Flintstones, meet the Flintstones
It’s the modal stone age family
Tune van een populaire tekenfilmserie in de jaren 60

 

 

Mijn eerste herinnering aan het verschijnsel televisie is geen herinnering. Het was in 1958, ik bekeek de wereld nog door de spijlen van een box, en het verhaal is me later door mijn moeder verteld. Mijn ouders kochten er één, een oerdegelijke Duitse Grundig met houten deurtjes, die het tot 1969 uitgezongen heeft. Ze waren de eerste TV-bezitters in de wijde omtrek; in heel Nederland stonden niet veel meer dan honderdduizend TV-toestellen opgesteld.

De Grundig kostte 1200 gulden, een meer dan kapitale som in die tijd. Mijn vader, die onderwijzer was aan de MULO, heeft er misschien wel bijlessen voor moeten geven. Toen hij de werklieden op het dak bezig zag, om de antenne te monteren, sloeg de schrik hem ineens om het hart. Zo veel geld uitgegeven, alleen maar voor een televisie… Het moet een van de grootste aankopen geweest zijn in zijn te korte leven; een auto was toen alleen voor de gefortuneerden weggelegd, en stond bij ons heel laag op het prioriteitenlijstje.

Kabel-TV bestond nog niet. De signalen uit de ether bereikten je beeldbuis via een antenne die in niets geleek op de huidige satellietschotels. Het was een ijzeren staketsel dat op het dak werd geplaatst en via een stugge, platte kabel met het televisietoestel verbonden was. Het grote voordeel van dit in onze ogen hopeloos primitieve hulpmiddel: iedereen kon al van buiten duidelijk zien dat je TV had. Er staan er nog een handjevol in Nederland, maar niet voor lang meer: op oudejaarsdag 2006 is het definitief gedaan met de analoge TV.

De TV-bezitter kreeg in de jaren vijftig altijd veel, heel veel aanloop van familie, vrienden en kennissen, en zijn sociale prestige maakte een enorme sprong voorwaarts. Tijdens het wereldkampioenschap voetbal in 1958 zat bij iedere wedstrijd onze huiskamer vol met collega’s van mijn vader. Er waren zelfs TV-bezitters, die entree hieven, net als in de bioscoop, om hun dure toestel terug te verdienen, maar van zulk een schraapzucht verdenk ik mijn ouders niet.

Ook mijn blik werd al snel naar het glazen oog getrokken. Volgens de verhalen bestond een van mijn eerste TV-ervaringen uit een tekenfilmpje waarin een olifantje voorkwam, dat allerlei domme dingen deed, en steeds op zijn snufferd viel. Toen het programma afgelopen was, zette ik een verschrikkelijke keel op; ik wilde dat het verder ging. Maar als in die tijd een programma voorbij was, was het ook voorgoed voorbij: er bestond nog geen video, om het even terug te spoelen.

Er bestond op televisiegebied een hoop niet in die tijd: geen kleur, geen teletekst, geen kabel zoals gezegd, en geen beeldband. Live uitgezonden programma’s waren eenmalig, en bij voetbal moest je het zonder herhalingen stellen; goed opletten was geboden. Een zapper had je ook nog niet, maar er viel ook heel erg weinig te zappen, want keuze, die had je ook niet.

Nederland kende slechts één televisienet, waarop aan het einde van de jaren 50 vier avonden per week werd uitgezonden: dinsdag, woensdag, vrijdag en zaterdag. Het programma duurde van 20.00 - 23.00 uur; kleine kinderen konden alleen met het medium kennismaken via sporadische kinderuurtjes in de middag.

Wie op maximaal 50 à 75 kilometer van de grens woonde, kon naast onze eigen omroep ook die van Duitsland en / of België ontvangen. Als je in de jaren 60 met de trein Deventer naderde, zag je boven de daken een dichtbegroeid ijzeren woud van naar de oostelijke hemel reikende antennes. Tijdens logeerpartijen bij oom en tante in Deventer keken we onze ogen uit. Er was veel meer televisie, zelfs op zondagmiddag; onze neven waren niet voor de buis weg te slaan, en pikten gaandeweg aardig wat Duits op. Ik beklaagde me over het feit, dat ARD en ZDF geen Nederlandse ondertitels boden.

Er werd nooit achteloos TV gekeken in de jaren 60. Niet zomaar wat staren, onder het praten, of tijdens de maaltijd, of met een krant op je schoot. Je had voor 100% je aandacht bij de uitzending, om niets van het wonder te hoeven missen. Wie in iemands beeld ging staan, maakte zich niet populair; door de uitzending heen praten stond vrijwel gelijk aan heiligschennis. Televisie was nog een wonder, en het bekijken van een programma vereiste enig ritueel.

Op woensdag en zaterdag begon om 17.00 uur het kinderuur. In inmiddels al miljoenen Nederlandse gezinnen zorgde men ervoor, ruimschoots op tijd terug te zijn uit de stad, of van boodschappen doen of van wat je ook maar deed. Een gemist begin kon de hele kijkvreugd bederven; het hoefde dan helemaal niet meer, eigenlijk. Om vijf voor vijf namen de kinderen plaats op de bank, moeder sloot de gordijnen en zette de TV aan, zodat hij nog “warm kon lopen”. Na pakweg een minuut werd geluid hoorbaar, en na nog een paar minuten begon ook het testbeeld vaag op te komen.

Wat zag je daarna? We keken naar Pipo de Clown, Swiebertje, Mik en Mak en Okkie Trooi, allemaal programma’s die voortleven in het collectieve geheugen van een generatie. Een van mijn favoriete programma’s was De Verrekijker, een magazine over kinderen in verre vreemde landen. Televisie was nog enigszins een venster op de werkelijke wereld; nog niet de goedgeoliede fabriek van amusement en onzin, die ons thans juist de blik erop vertroebelt.

De kranten, die ik toen nog niet las, stonden vol met discussies over de heilzame of verderfelijke invloed van de televisie op de jeugd, waarbij ongetwijfeld dezelfde argumenten pro en contra gebruikt zullen zijn als tegenwoordig. Feit is, dat ik behoorde tot de eerste generatie die is opgegroeid onder het waakzame oog van de beeldbuis.

Ik was een nogal eenzelvig en fantasierijk kind, en nam het fenomeen televisie graag op in mijn solitaire spelen. Ik speelde TV-nieuwslezertje, en TV-reportertje, en schroefde de beldop van mijn autoped los om die als microfoon te kunnen gebruiken. Verder verzon ik zelf afleveringen van The Flintstones, waarbij de figuren als vanzelf hun vertrouwde rol bleken te spelen.

Het ontegenzeggelijke voordeel van het bestaan van slechts één televisiezender was het feit, dat heel Nederland precies hetzelfde gezien had. Op donderdagmorgen werd op school nagepraat over het kinderuurtje van gisteren, waarbij de beste moppen van Pipo, de Dikke Deur en Kluk-Kluk opnieuw werden verteld.

De TV zette ook aan tot na-apen. Toen in het midden van de jaren 60 de Amerikaanse serie Batman op het scherm verscheen, over een in vleermuiscape gehulde bestrijder van volkomen verknipte misdadigers, staken vrijwel alle kinderen zich in een vergelijkbaar tenue. ‘Merchandizing’ van TV-programma’s was geboren. We kochten Batman-boekjes, lieten speelgoed-Bat-o-mobiles rijden, dronken Batman-limonade, en aten ons ongans aan Batman-kauwgom, in een tot mislukken gedoemde poging, de serie van 196 Batman-plaatjes compleet te krijgen. De teksten bij die plaatjes waren in het Engels; je had er niets aan, tenzij je, zoals mijn broer en ik, een moeder had die bereid was ze te vertalen.

Televisie was magie, een modern technisch sprookje. De tover van de TV ging heel ver: veel kijkers geloofden in het werkelijke bestaan van figuren uit televisieseries, en schreven ze zelfs brieven. Dokter Finlay uit Memorandum van een dokter werd overspoeld met medische vragen; Rien van Nuenen en Piet Römer, die in Stiefbeen en Zoon twee arme voddenboeren speelden, kregen vrachtwagens vol oude lorren te koop aangeboden.

Als je in die tijd je televisie uitzette, zag je het beeld steeds kleiner worden en inkrimpen tot een soort verdwijnpunt in het midden. Een merkwaardig gerucht werd in die tijd verspreid door en onder goedgelovigen. Je mocht beslist niet in dit verdwijnende lichtpuntje staren, anders liep je het risico, met blindheid geslagen te worden. Maar ook - niemand wist hoe het kwam - kon je TV erdoor ontploffen. Het was al eens ergens gebeurd; geen mens wist te vertellen, waar. Ik geloofde het niet erg, maar keek uit voorzorg toch maar liever niet naar het puntje, ook al zoog dit je blik nog onweerstaanbaarder in zijn richting dan de TV-uitzendingen zelf, als de TV nog aanstond.

Minder denkbeeldig dan ontploffen, was het gevaar van doorbranden; dit kon gebeuren als je de TV aanliet tijdens onweer. Op hete zomerdagen werd daarom bij het eerste wolkje aan de hemel de televisie losgekoppeld van het lichtnet, en ging ook de antennekabel eruit.

En er was meer reden tot bezorgdheid: als je te dicht bij de TV zat, verpestte je je ogen, en kon je bovendien ziek worden van de straling.Televisie was een beetje eng, in de zwart-witjaren; het was niet voor niets, dat het toestel afgesloten kon worden met een deurtje en een slot.

Eén televisienet was er, zoals ik schreef, waar iedereen naar keek; populaire programma’s haalden een ongelooflijk hoge kijkdichtheid, tot 70 à 80%. Maar het tij ging veranderen. Het hield mij nog niet bezig, natuurlijk, maar er woedde een felle politieke strijd rond de kijkbuis. In Nederland werd de televisie bekostigd uit het kijkgeld, een onvrijwillige bijdrage die iedere TV-bezitter moest leveren. De programma’s werden, evenals anno 2006 nog steeds het geval is op Nederland 1, 2 en 3, verzorgd door omroepverenigingen. Er gingen in de vroege jaren 60 stemmen op, om dit hele systeem op te doeken of op zijn minst aan te passen. Er moest een commercieel tweede net komen, dat zich zou kunnen bedruipen van de opbrengsten uit reclamespots. Met commerciële radio had Nederland overigens al kennis gemaakt, echter op semi-legale wijze, dank zij radio Veronica die uitzond vanaf een schip voor de kust van Scheveningen.

De traditionele omroepzuilen waren natuurlijk tegen een commercieel net, maar de roep werd steeds luider. Het debat erover zou in 1965 zelfs leiden tot de val van het kabinet-Marijnen (niet te verwarren met het kabinet-Marijnissen, dat misschien valt in 2013 of zo).

Voor het zover was, beleefden we nog een korte, opmerkelijke episode in de TV-geschiedenis: de REM. In 1964 richtten enkele commerciële jongens de Reclame Exploitatie Maatschappij op, met het doel, een piratenzender in de lucht te brengen. De uitzendingen zouden worden verzorgd vanaf een speciaal daarvoor aangelegd ‘boorplatform’ voor de kust van Noordwijk. Dit lag net buiten de territoriale wateren, en daarmee vooralsnog ook buiten het bereik van de arm der wet.

Op 1 september 1964 kondigde omroepster Marjan Bierenbroodspot de eerste officiële uitzending aan, en op dezelfde dag ging ook de eerste TV-reclame de ether in. Die primeur was voor Televizier, een onafhankelijk programmablad.

Officieel heette de nieuweling: TV Noordzee, maar in de volksmond was het al snel: “Is er nog wat op het REM-eiland?” De nieuwe zender viel zijn kijkers niet lastig met praatprogramma’s, cultureel geneuzel en al te lange nieuwsuitzendingen. Amusement! was het chapiter. De zendtijd werd gevuld met tekenfilms, comedy- en thriller-series, voor de overgrote meerderheid afkomstig uit de USA, waar de TV minstens tien jaar voorlag op die in Nederland.

Maar dat alles is volgens mij niet de belangrijkste reden dat de zender binnen de kortste keren immens populair werd; die was namelijk het feit dat er ineens Keuze was. Eindelijk kon ook de kijker in de Randstad gebruik maken van de kanalenkiezer, een tot dan toe nutteloos accessoir. Het ging wat stroef, de eerste keer, het draaien aan die hardplastic of bakelieten schijf: klak-klak-klak-klak.

De REM was alleen te ontvangen als je binnen een straal woonde van ca. 75 kilometer rond het eiland. Er diende een speciale antenne voor op je dak gemonteerd te worden, een soort hark, die des te langer moest zijn naarmate de afstand tot Noordwijk groter was. Sommige inventieve geesten behielpen zich met een klerenhangertje of een ander ijzeren voorwerp. Of ook wij monteurs op het dak gehad hebben, kan ik me niet meer herinneren; misschien woonden wij dicht genoeg bij de bron van al dat moois om het ook zonder extra hulpmiddelen te kunnen zien.

Wij kinderen genoten van de dappere Popeye the Sailorman, de kippige Mr. Magoo, het sprekende paard Mr Ed, en herhalingen van alle Laurel and Hardyfilms. Ik keek graag naar Beaver, een jongetje van mijn leeftijd dat domme en ondeugende dingen deed, maar een in-goede inborst had. Hij maakte deel uit van zo’n Amerikaans SitCom-modelgezin waar alles, na humoristische verwikkelingen, gelukkig weer op zijn pootjes terechtkwam. De volwassenen zagen een piepjonge Roger Moore als playboy en geheim agent in de serie The Saint. En we zagen reclames, waar ze ons nu wel de deur mee kunnen uitjagen, en zelfs die vonden we prachtig.

De publieke omroepen werd zware concurrentie aangedaan, maar de regering kwam in actie en nam een wet aan tegen de populaire TV-zender. Daar het REM-eiland met zijn poten was verankerd in de zeebodem, kon er toch tegen opgetreden worden, in tegenstelling tot Veronica, die op de baren dreef.

Op een kwade dag cirkelden er zwermen politiehelikopters rond het REM-eiland. Dat zagen we op TV; op de Hilversumse TV, wel te verstaan; TV Noordzee gaf vanaf die dag voorgoed sneeuw. Het eiland heeft in de periode 1974-2004 dienst gedaan als meteorologische meetpost en is eerder dit jaar gesloopt.

De periode-REM heeft de TV-geschiedenis een andere wending gegeven. Allereerst was het televisie-experiment aanleiding tot oprichting van de TROS, de eerste omroep die niet gestoeld was op een van de traditionele zuilen. Het acroniem TROS leidde niet lang daarna tot het in zwang raken van de term ‘vertrossing’, gebruikt voor een vorm van TV die alleen maar gericht was op glitter en plat amusement, en wars was van diepgang.

Verder werd er kort na het tot zwijgen brengen van het REM-eiland ook op Hilversum TV-reclame geïntroduceerd, én er was, reeds in de REM-periode, een tweede net gekomen. Dat laatste werd echter gevuld door de omroepverenigingen; er moest nog steeds kijkgeld voor worden neergeteld.

Het tweede net was in zijn begintijd minder populair dan het REM-eiland. Voor de ontvangst ervan waren ingrijpender maatregelen nodig dan het plaatsen van een extra antenne. Je TV moest ervoor ‘omgebouwd’ worden, een woord dat me even veel schrik aanjoeg als ‘ontploffen’ en ‘doorbranden’. In een tijdschrift zag ik een cartoon van een huiskamer, die bezaaid lag met TV-onderdelen. Een monteur stond bijna op zijn kop in een vrijwel lege televisie. Vrouw tegen man: ‘jij moest toch zo broodnodig tweede net hebben?’ Mijn moeder is niet overgegaan tot de ombouwoperatie; tot begin 1969 hebben wij het met Nederland 1 gedaan.

Verder wonnen de omroepverenigingen de strijd; commerciële TV werd op de zeer lange baan geschoven en zou pas diep in de jaren tachtig tot Nederland doordringen, waarmee we vele decennia achter liepen op de rest van de min of meer beschaafde wereld.

Nog even wil ik terugkomen op de REM. Bij het bestuderen van de geschiedenis ervan, onder meer op deze site, kreeg ik een lichte schok. In mijn herinnering heeft het REM-eiland eeuwenlang uitgezonden, in ieder geval toch minstens een jaar of anderhalf à twee. Maar volgens de geschiedschrijvers duurde dit vroege commerciële tijdperk slechts 107 dagen, van 1 september tot 17 december 1964. Deze episode van onze jaren in zwart-wit heeft nog geen vier maanden in beslag genomen; ongelooflijk maar waar.

EINDE

U heeft gekeken naar een aflevering uit de serie programma’s naar aanleiding van mijn vijftigste verjaardag en de tiende verjaardag van deze site.

Script, regie, starring and also-starring:
Frans Mensonides
8 december 2006

© Frans Mensonides, Leiden, 2006


<< naar thuispagina Frans Mensonides