Station Luchtbal
Daar op zaterdag 27 oktober 2007 de Krakeling in Zoetermeer in gebruik werd genomen, spoorde ik drie dagen daarna naar Antwerpen om de nieuwe tramlijn 6 (Luchtbal – Olympiade) te gaan verkennen. Die was ook op 27/10 in gebruik genomen. Nergens om, dat korte internationale uitstapje; ik had even tabak van Zoetermeer, waar ik naderhand toch ook nog geweest ben.
Lijn 6 dus, en daarom ook zes hoofdjes in dit artikel, zes maal Antwerpen. De behandeling van de stof geschiedt deze keer niet strikt chronologisch, maar los thematisch.
Evenementenlijn - Technical Diffu-cóólties - Naar Metropolis – Betonnen Luchtbal – Klabbeeck – Republiek Vlaanderen
De overeenkomst tussen beide projecten zal vermoedelijk Antwerpenaren zowel als Zoetermeerders ontgaan zijn, maar die bestaat daarin, dat zowel RR3 als de Antwerpse lijn 6 rijden op bestaande railtrajecten. Voor de bijna 10 kilometer lange lijn 6 heeft De Lijn gewoon wat stukjes tramlijn aan elkaar geknoopt.
Hij begint bij de remise / garage Punt aan de Lijn in de wijk Luchtbal, en rijdt via de Groenendaallaan over een traject dat al jaren gebruikt werd als in- en uitrukspoor. Daarna vergezelt hij lijn 3 en 5 in de tramtunnel, tot aan station Astrid. Via een ook al langer bestaand verbindingsspoortje belandt hij vervolgens op station Diamant en daarmee in de zuidelijke tunnel, die tot voor kort alleen werd bereden door 2 en 15. Als hij boven de grond is gekomen, blijft hij lijn 2 naar Hoboken nog een poosje volgen, tot een druk en chaotisch verkeerspleintje bij de Jan van Rijswijcklaan, waar een keerlus is aangelegd.
Lijn 6 verbindt de noordelijke wijk Luchtbal met het zuiden, buiten het winkelhart om, maar dus wel via Astrid en Diamant, die via een labyrint van ondergrondse krochten verbonden zijn met Antwerpen Centraal. Tram 6, gereden met de HermeLijn-lagevloertrams, is een evenementenlijn. Maar liefst 11 attractiepunten heeft hij op zijn route: musea, sportpaleizen, boekenmarkten, mega-bioscopen, de Opera en wat al niet! Op dit kaartje staan ze allemaal opgesomd. Het UGC moet wel UitGaansCentrum betekenen, dacht ik zo. Er is in ieder geval een bioscoop.
Op de dinsdag dat ik mijn ritjes maakte, was er wellicht net geen evenement, nergens niet. Dit zou verklaren dat de HermeLijnen vrijwel leeg heen en weer reden. Het was uitgerekend herfstvakantie in Vlaanderen, maar juist dan zou een evenement of een attractie toch een niet te versmaden tijdbesteding zijn voor zich vervelende jonge Vlamingen.
Misschien moet het nog wennen. Je mag wel een paar jaar rekenen voordat een lijn echt ingeburgerd is. De Lijn doet er alles aan. Op de stations staan grote zessen in het plaveisel gedrukt. Bij elke halte zie je vermeld waar je met lijn 6 allemaal heen kunt, en bij elk attractiepunt staat vermeld dat je er ook met lijn 6 had kunnen komen; aan de voorlichting ligt het niet.
Vorig jaar om deze tijd nam ik al heel voorbarig afscheid van de internationale treinen Amsterdam – Brussel, die binnenkort vervangen zouden worden door de TGV. Mooi niet; aan beide zijden van de grens werd de introductiedatum van het snelheidswonder telkenmale uitgesteld. We zullen er ook in 2007 helemaal niets van zien. Zelfs de opening van het trajectje Noordkempen - Antwerpen Centraal, de enige streekvervoerlijn ter wereld die met een HST geëxploiteerd wordt, is uitgesteld tot ergens in 2008.
Merkwaardig genoeg lijkt de internationale trein al ontmanteld te worden voordat de TGV rijdt. Hij brokkelt gestadig af. De schier uiteenvallende locomotieven worden niet meer gerepareerd; om reizigers te pesten, zo melden boze tongen. De ene trein na de andere valt uit. Er is zelfs al een complete ‘slag’ Amsterdam-Brussel-Amsterdam officieel uit de dienstregelingen van NS en NMBS geschrapt; een trein die in de loop van de ochtend uit Amsterdam vertrekt. Maar ook de overige ritten staan onder permanente druk.
Op de heenweg vanmorgen, heb ik de onderste verdieping van Antwerpen Centraal niet gezien. ´Due to technical diffu-cóólties´, zoals de conducteur kreupelde door de omroepinstallatie, reed de trein buiten de tunnel om naar Berchem, waarvandaan wij per stoptrein terug moesten naar Centraal. Die laatste trein was volgehangen met brave vermaningen waar je dan juist helemaal geen behoefte aan hebt: ´Uw bagage hoeft geen zitplaats´ en vooral: ´Aangenaam op het spoor, daar zorgen we allemaal samen voor´. Deze omweg kostte een kwartiertje extra, nog eens bovenop het kwartier vertraging dat we in Nederland al hadden opgelopen. Eindelijk gearriveerd op een station waar je al jarenlang niets anders hoort dan gedrilboor; komt het nog af??
Terug maakte men het nog bonter. Ik wilde de trein van 18:33 uur nemen, maar die was, eveneens door technische problemen, ´afgeschaft´. Dan ga ik eerst wel ergens wat eten, dacht ik, en neem die van 19:33 uur. Maar nee, om halfzeven werd ook alvast gemeld dat ook die trein afgeschaft zou gaan worden.
Hoe dan in Nederland te komen? Als de internationale trein niet rijdt, kun je nog eens per uur met de boemel, die er normaliter achteraan sukkelt en een keer of 87 stopt tussen Antwerpen en Roosendaal; het lijkt meer een tram. Die nam ik dan maar. Ik was over half acht in Roosendaal, waar ik de hond in de pot vond in de restauratie. Dat werd dus een patatje in een ongure vetput op de Stationsweg, niet ver van een hoerenkast, een koffieshop en gaycabines, wat dat dan ook maar wezen mogen.
Ik heb me wel eens kritisch uitgelaten over het aanleggen van een TGV-baan door twee ministaatjes die ooit een provincie waren van een groter rijk. Maar daar in Roosendaal, boven een vet walmende loempia, ging ik zowaar naar de TGV verlangen.
Ik ga eerst maar naar Luchtbal. Ook op de perrons en in de abri’s van de tram een braafheidscampagne. Maar de toon is iets vriendelijker, iets menselijker dan in de trein. “Gij zijt nen engel’, zo begint het. ‘Omdat je tijdig teken doet dat de chauffeur stoppen moet’, komt er dan achteraan, of bijvoorbeeld: ‘Omdat je pak en zak geen plaats pakt’.
Men rijmelt, allitereert en assoneert hier graag. Ergens lees ik ook nog: ‘Uw kaart reisklaar, een klein gebaar’. Ook is er een heel raadselachtige op een tram, die geeneens rijmt: ‘Als u dit kunt lezen vanuit uw bed, surf dan naar ons immo aanbod’. Doordenkertje. Maar ik snap hem niet; zoek er misschien te veel achter, loop er de hele verdere ochtend over te denken.
De dynamische reisinformatie over lijn 6 ontbreekt nog op de ondergrondse stations, maar de lijn rijdt wel degelijk. Eerst die lange tramtunnel, onder het sportpaleis door en de Schijnpoort, waarvan ik vorig jaar grapte dat het geen echte poort was (immers: schijn). We komen boven de grond in Merksem en nemen de Groenendaallaan, een straat met wat grimmige, grauwige huizen aan weerszijden. Op de terugweg zal ik die route lopen, om nog een paar foto’s te maken.
Twee gepensioneerde dames leggen met mij de weg af naar Luchtbal; verder is het voertuig zo goed als leeg. Ze worden vermoedelijk gedreven door hetzelfde als ik: nieuwsgierigheid waar ik terecht kom.
De tram passeert station Luchtbal. Het is een kilometer naar het zuiden verplaatst sedert ik er vijf jaar geleden belandde na een dag zwerven met tram en bus. Ik schreef erover in mijn plaatjesloze rubriek REFLEXXIONZZ! Toen was ik er in de schemering. Nu bij regen en karig daglicht, ook zeer uitgelezen omstandigheden om de wijk Luchtbal te bezoeken.
Lijn 6 neemt een einde voor de poort van bioscoop Metropolis en niet ver van de remise Punt aan de Lijn, met zijn hoge muren. Dit is de stadsrand van Antwerpen, met de onvermijdelijke meubelboulevard. En in een theater ook nog een echt evenement waar je met de tram heen kunt; de theatershow nog wel van Ivo Niehe. Onze eigen Nivo Nihil, zoals wij in Holland hem soms noemen.
De gepensioneerde dames zijn in de tram blijven zitten en gaan meteen terug naar ’t stad. Ik ben uitgestapt en ga Luchtbal bewandelen. Het is droog, nu.
Een kleine kilometer voorbij Punt aan de Lijn staat die batterij hoge
flats. Jammer, dat ze die tram niet één of twee haltetjes
hebben doorgetrokken; daar kun je toch een hoop klanten verzamelen, die
nu nog steeds zijn aangewezen op die trage bus 23.
Je waant je hier in Oost-Berlijn, met al die massieve flatblokken. Maar wel met een iets aangenamer kleurtje, nu. Luchtbal valt mee, als je er rondloopt. Het ziet er minder afstotelijk uit dan vanuit de trein. Die flats (16-hoog, schreef ik in ‘02, maar ze tellen 18 etages) hebben een gezellig zitje beneden, met planten, waar je moed kunt verzamelen voor de lift naar die peilloze hoogten, waarvandaan je in de peilloze diepten kunt kijken.
Luchtbal was ooit mooi, of in ieder geval mooi bedoeld. Het had, zo te zien, een stad moeten worden, en niet een wijk in een stad. Het heeft een herkenbare stijl; overal grauw beton. Een betonnen luchtbal, dat is net zoiets als een loden zeppelin of een vogel met stalen vleugels. Hier links heb je de kerk (massief, beton, kraak nog smaak), hier rechts het theater (idem, idem, dito, dito). Als je alles hebt in Luchtbal zelf, wie wil dan nog met een evenementenlijn naar ‘t stad?
Het schooltje (midden) ziet er nog het beroerdste uit, maar het klimaat voor de kindjes moet er beter zijn dan waar ook. Het gebouw hangt barstensvol met wervende teksten om je kinderen erheen te sturen. Ze zijn een school met een hart, hebben voor- en naschoolse opvang, op hele schooldagen een warme maaltijd, aandacht voor elk kind, en ochtendonthaal met persoonlijk onderhoud. Eigentijds katholiek zijn ze. Met nieuwlichterij als computers en Internet mogen de kinderen ook kennismaken, al zal het laatste wel voorzien zijn van een stringent familiefilter, de moderne variant van de katholieke index (index websiteorum prohibitorum).
Hoog wordt verder opgegeven van de speel-, gymnastiek- en sportmogelijkheden, in een ‘groene omgeving’ die ik hier niet zie binnen een gebied van vele vierkante kilometers. Maar ik word wat kippig, de laatste jaren.
In Nederland zou ik me, staande voor zo’n school, afvragen of ze er ook nog leren lezen, maar in Vlaanderen weet ik dat dát wel goed zit.
Station Luchtbal mag verplaatst en vernieuwd zijn; knusser er het er niet op geworden. Ook een betonkolos; duistere krochten eronder, betontrappen van honderden treden naar de perrons. Daar aangekomen heb je uitzicht op die oostblokken en op de twee treinen per uur die hier nog steeds stoppen. Het is weer gaan regenen. Weg van hier: ik wil een evenement bijwonen of tenminste een attractie zien.
Drie van de elf attracties bevinden zich in de nabijheid van Antwerpen Centraal. Als niet-Antwerpenaar heb je dus lijn 6 niet nodig om er te komen; misschien verklaart dat de bescheiden vervoerscijfers van de lijn. Die drie zijn de Zoo, aquarium Aquatopia en het Diamantmuseum. De eerste valt af uit seizoensoverwegingen, de tweede omdat ze een website hebben met hinderlijk geblub, dat je volgens mij niet af kunt zetten; al te voor de hand liggend, al te onorigineel.
Het wordt dus het Diamantmuseum, gelegen op het grote plein tussen dat mooie Antwerpen Centraal en dat rare hotel in zuurstokkleuren. In tegenstelling tot wat je zou verwachten, moet je ervoor uitstappen bij Astrid en niet bij Diamant.
Hier, in een stemmig, wat schemerig museum, liggen ze te flonkeren, die steentjes met per definitie hardheidsfactor 10 die, net als wij mensen, het best door soortgenoten bewerkt, gekrast en gespleten kunnen worden. Hier blinken ze in vitrines, de glitterdingetjes die vrouwen en ook mannen in vervoering brengen, die keizerrijken te gronde hebben gericht (vermoed ik, ik weet zo gauw geen voorbeeld uit de wereldgeschiedenis) en als geen ander gesteente in staat zijn om onze hebzucht aan te wakkeren.
Het wordingsproces van diamanten is zeer bijzonder. Eigenlijk is het gewoon maar koolstof, C, net als grafiet waarvan ze potloden maken. Maar zit dat in de grond, op 200 kilometer diepte, en wacht je een jaar of pakkembeet anderhalf miljard, en heersen er de juiste temperatuur en druk (het luistert heel nauw), dan kunnen die C’tjes zich kristallijn verdichten tot diamant, gewoon door een andere stapeling. Het wordt hier uitgelegd met de grote zwarte bollen waarvan we ons tijdens de scheikundeles ook al moesten voorstellen, dat het C-atomen waren. Echte fanatici, die het wilden gaan studeren, kochten een knutseldoos met allemaal verschillende atomen, die je aan elkaar kon linken met pinnetjes.
Dan heb je zo’n diamant natuurlijk nog niet in handen, 200 kilometer diep… Eerst moet het diamanthoudende gesteente uitgebraakt worden door een vulkaan, en dan, misschien een paar miljoen jaar later, opgedolven worden uit een diamantmijn, door een arme, zwarte donder die het niet zelf mag houden, maar dient in te leveren bij de baas.
Hoe kan bovengenoemde arme drommel zelf ooit in het bezit komen van een diamant? Rapper worden, dat is de snelste weg (ik bedoel: beoefenaar van de muziekstijl rap, niet dat hij nog sneller naar diamanten moet graven; dat zet geen zoden). De collectie van het Diamantmuseum herbergt een gouden microfoon, met diamanten ingelegd, die eigendom is geweest van een rapper, een heel beroemde, maar niet zo beroemd dat ik zijn naam onthouden heb.
Rappers zijn gek op glimmertjes. Als hun bankrekening nog niet in het stadium van diamanten verkeert, behangen ze hun lijf wel met blik, als het maar opvallend is en glinstert. Bling-bling, noemen ze dat, en dat is tevens de naam van een tentoonstelling die het Diamantmuseum eraan gewijd heeft.
Mij kan dat gebling even weinig bekoren als de muziek die ermee gepaard schijnt te moeten gaan. Jammer dat ze zulke lelijke dingen maken van zulke wonderbaarlijke stenen. Neem het diamanten tennisracket, inzet van een jaarlijks tennistoernooi in het sportpaleis, ook op de route van lijn 6. Ook dat racket zie ik hier te pronk liggen. Het is een wisselprijs, maar je mag hem definitief de jouwe noemen als je het toernooi drie keer wint binnen vijf jaar tijd.
Ivan Lendl kreeg het voor elkaar in de jaren 80, Ivan Lendl, het servicekanon, de tennisrobot uit het oostblok, met dat Frankenstein-uiterlijk en die piepstem waarmee hij bij de umpire protesteerde tegen elke aanvechtbare call. Hij werd eigenaar van het racket, dat een waarde vertegenwoordigde van tientallen miljoenen franks.
Antwerpen is de diamantstad nummer 1; meer dan de helft van de diamanten wordt hier geslepen en verhandeld. Dat laatste gaat al eeuwen met een handdruk en een mondelinge formule. Een woord is hier nog een woord; contractueel wordt niets vastgelegd. In contact met het meest verdervende materiaal op aarde, blijven ze zelf hard als diamant. Bij diamantslijpers blijft ook nooit per ongeluk een klein diamantje aan hun vingers kleven, voor thuis.
Zulke feiten, al die kennis eromheen, daarvoor kom je naar een diamantmuseum. Die dingen zelf laten me Siberisch, merk ik.
Het is moeilijk, over diamanten te schrijven zonder moralistisch te worden. Het woord ‘Klabbeeck’ spookt me de hele tijd door het hoofd. Zeventiende-eeuwse schrijvers, onder wie Huygens, gebruikten het vaak. Het betekende: namaakdiamant, en stond verder voor alles wat nep was in de wereld; meestal ging het over de onechtheid van bepaalde mensen.
Er lag, of er ligt een plaatsje bij Brussel, dat Klabbeeck heette, of Glabbeek, of zelfs Gladbek. In de omgeving daarvan kon je een soort glinsterend bergkristal vinden, dat bij onzorgvuldige beschouwing sprekend op diamant leek.
Ik heb lang moeten zoeken op de kaart om het plaatsje te hervinden. Dat komt doordat het is terechtgekomen in Wallonië, en tegenwoordig Clabecq heet. Je komt er door in Brussel de boemel naar het zonnige zuiden te nemen, na een minuut of 20 uit te stappen in Tubize en een stijf kwartiertje door te stappen in oostelijke richting, via de Rue de la Déportation, toe maar. Dan bevind je je in een dorp waar de straten zijn geplaveid met klatergoud. Misschien ga ik er nog wel eens heen. Je vindt er geen diamant, dus, maar vast wel iets schrijvenswaardigs.
Na wat omzwervingen te voet, die hier niet staan beschreven, neem ik lijn 6 naar Olympiade. De avondspits is losgebroken. Er zitten wat meer passagiers in de tram dan overdag, maar allengs wordt de tram toch leger. De hele achterste geleding is voor mij, en ik kan onbelemmerd mijn filmpjes schieten.
Vanuit de achterruit van een HermeLijn (1:32)
Onwillekeurig dwalen mijn gedachten af naar de Belgische politiek; vooruit kijken door een achterruit. In mijn stukje van vorig jaar had ik het over het condoom sanitaire om de extreemrechtse politicus Dewinter. Maar nu is er een veel ernstigere crisis losgebroken, die zou kunnen leiden tot het uiteenvallen van de Belgische natie. De finesses ervan heb ik niet bijgehouden in de kranten, maar wel weet ik dat het weer eens gaat om de taal. Of liever: de talen; België heeft er vier (Nederlands, Frans, Duits en Tweetalig), dat is juist het probleem.
Er is nu al sprake van een echtscheiding: een alleengang van Vlaanderen of een aansluiting bij Nederland. Dat laatste lijkt me een onzalig idee. De vorige keer hielden we het op de kop af 15 jaar met elkaar uit, voordat er een grote opstand kwam, gevolgd door een bescheiden oorlog die tenminste aan beide zijden van de nieuw aangebrachte grens een paar aardige heldendichten heeft opgeleverd. Maar wie zit nu te wachten op een herhaling van dat soort lol? Het wordt op zijn gunstigst een verstandshuwelijk waarbij de partners uiteindelijk elkaars slechte gewoonten overnemen; ik zie het helemaal aankomen.
Voor mijzelf, als persoonlijk individu, hoeft het ook niet. Kijk, de charme van Vlaanderen ligt voor mij in het feit dat het vlakbij is, dat je er je eigen taal kunt spreken, maar dat het toch buitenland is. Je stapt de grens over, en je bent er meteen even helemaal uit. Dat ga ik straks enorm missen, na de Anschluss.
Nee, splitsen, die hap! En als je dan toch aan het scheiden bent, geef die vorstendommetjes als Moresnet en Thorn dan hun onafhankelijkheid terug, die hen volkomen ten onrechte ontstolen is.
Brussel wordt nog een probleem; een tweede Belfast, met muren op de meest ongemakkelijke plekken? Nee, dat komt gewoon rechtstreeks onder de EU te vallen; alle talen van Europa zijn er een officiële voertaal. Klaar!
Dan krijgen we natuurlijk de strijd: wie krijgt het koningshuis. De koning zal wel voor Wallonië kiezen; het Belgische koningshuis is toch altijd al een tikje Waalserig geweest. Vlaanderen wordt afgescheept met die luie, vadsige prins, die niet met zijn tengels uit de staatsruif kan blijven. Die wordt weldra afgezet bij een staatsgreep, tot verdriet van niemand. Dewinter zit daarachter, en grijpt de macht.
Daar verkneukel ik me nu al op: de verlegenheid in Nederland, als de koningin president Dewinter moet ontvangen als bevriend staatshoofd van de Republiek Vlaanderen.
Mijn fantasie begint met me op de loop te gaan, dus hier moest ik het maar bij laten.
Frans Mensonides
16 november 2007
Nog in België geweest op dinsdag 30 oktober 2007
© Frans Mensonides, Leiden, 2007